ECLI:NL:RBROT:2019:4667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
10/960168-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in het kader van criminele organisatie en gewoontewitwassen met betrekking tot TorRAT-malware

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij een criminele organisatie die gebruik maakte van TorRAT-malware. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie tussen 4 mei 2012 en 21 oktober 2013. De ontnemingsvordering, ingediend door de officier van justitie, betrof een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 78.451,52, waaruit na aftrek van kosten en een vordering van de benadeelde partij ING een te betalen bedrag van € 19.145,43 voortkwam. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 5.000,-. De rechtbank heeft de kosten van de money mules en servers in de berekening betrokken, maar de kosten van een reis naar Thailand buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet in directe relatie stonden tot de strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdeelsleutel van het wederrechtelijk verkregen voordeel als eerlijk beschouwd, gezien de rolverdeling binnen de criminele organisatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige berekeningen bij ontnemingsvorderingen en de impact van de redelijke termijn op de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1

Parketnummer: 10/960168-13(ontneming onderzoek ARMOR)

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Tegenspraak

VONNIS

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2019.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door schriftelijke conclusiewisselingen.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij onder opgemeld parketnummer gewezen vonnis van deze rechtbank van 20 juli 2016is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden wegens - kort gezegd - medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie in de periode van 4 mei 2012 tot en met 21 oktober 2013.
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat voormelde strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De ontnemingsvordering dateert van 20 juni 2018. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaar.
STANDPUNT OFFICIER VAN JUSTITIE
De vordering van de officier van justitie, mr. W.S. Koorn - zoals deze na wijziging ter terechtzitting van 21 maart 2019 is komen te luiden -, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) wordt geschat op € 78.451,52 [1] en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 73.451,52 (na aftrek van € 5.000,- wegens het overschrijden van de redelijke termijn).
De officier van justitie heeft dit bedrag bepaald op transactiebasis. Conform het standpunt van de verdediging zijn strafbare feiten waarvoor de rechtbank de veroordeelde heeft vrijgesproken en transacties aan begunstigden die niet in het vonnis zijn genoemd, bij de gewijzigde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing gelaten.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van:
  • de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld (lid 1);
  • andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan (lid 2).
STANDPUNT VERDEDIGING
De raadsman heeft - overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde conclusie van antwoord en conclusie van dupliek - primair afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit, nu deze door het openbaar ministerie onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair dient de ontnemingsvordering te worden gematigd. Daartoe is door de raadsman - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van andere strafbare feiten
Er is geen sprake geweest van behaald voordeel uit andere strafbare feiten, omdat het TorRAT-csv niet over die gelden heeft kunnen beschikken.
Ten eerste is niet per transactie nagegaan of toegelicht welke feiten of omstandigheden maken dat deze concrete bedragen kunnen worden beschouwd als bedragen waarover de veroordeelden beschikkingsmacht hadden of hebben gehad.
Ten tweede kan niet gesteld worden dat de bedragen enkel door overboeking van de rekening van een slachtoffer naar een money mule onder de beschikkingsmacht van de veroordeelden zijn gekomen. Daarvoor zal moeten blijken dan wel in voldoende mate aannemelijk moeten worden gemaakt dat de betreffende rekeningen daadwerkelijk in beheer waren bij en toegankelijk waren voor de veroordeelden (het TorRAT-csv). Daarvan is geen sprake. Het lijkt erop dat een groot aantal money mules op geen enkele wijze de beschikkingsmacht over hun rekeningen en bijbehorende saldo’s hebben overgedragen aan de veroordeelden. Voor zover gelden door middel van TorRAT op de rekening van een money mule terecht zijn gekomen betekent dit dus niet dat automatisch sprake is van beschikkingsmacht over deze gelden voor de veroordeelden.
Ten aanzien van kosten money mules
Nu in het standpunt van het openbaar ministerie de erkenning ligt besloten dat in beginsel voor iedere money mule kosten zijn gemaakt, ligt het in de rede om op basis van daadwerkelijke kosten een veralgemeniseerd percentage te bepalen wat in aftrek zou moeten worden toegelaten. De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij een kostenpercentage van 10-20% per money mule binnengekomen bedrag een veralgemeniseerd percentage van tenminste 15% aannemelijk is en als aftrek zou moeten worden toegelaten.
Ten aanzien van kosten van derden
Uit het dossier blijkt in voldoende mate dat meer dan incidenteel sprake was van de inzet van derden. Een aannemelijke en veralgemeniseerde kostenpost is derhalve wel redelijk en deze kan worden geschat op 10-15% van het vermeend verkregen voordeel.
Ten aanzien van kosten in verband met een reis naar Thailand
De hoogte van deze kostenpost wordt door het openbaar ministerie niet betwist, maar het meent dat het causaal verband onvoldoende zou zijn gebleken en dat op dit punt een nadere toelichting van de verdediging mag worden verwacht. Echter, zowel in het dossier als in de rapportage is steeds gesteld dat in ieder geval door de veroordeelde en de medeveroordeelde [naam medeveroordeelde 1] een reis naar Thailand is ondernomen waarbij deze reis terugkomt op het overgelegde kostenoverzicht en terugkomt in TOR-mail correspondentie. Tegen deze achtergrond is het alleszins redelijk om de totale kosten zoals vermeld op het overzicht van
€ 6.060,- in aftrek toe te laten.
Ten aanzien van de verdeelsleutel
Het is aannemelijk dat de veroordeelde vrijwel geen voordeel heeft genoten, aangezien zijn rol niet is gekwalificeerd als oprichter van de criminele organisatie en/of het leidinggeven aan de criminele organisatie. Het ligt dus in de reden om in ieder geval een correctie te maken wat betreft de verdeelsleutel, mede in het licht van de rolverdeling die de rechtbank in haar vonnissen van 20 juli 2016 in de strafmaat tot uitdrukking heeft laten komen.
BEOORDELING DOOR DE RECHTBANK

Uitgangspunten

De rechtbank heeft in haar strafvonnis van 20 juli 2016 overwogen dat de veroordeelde en de medeveroordeelden zich hebben schuldig gemaakt aan grootschalige en langdurige criminele activiteiten, die opvallen door professionaliteit, geraffineerdheid en het intensieve samenwerkingsverband. Dit criminele samenwerkingsverband wordt hierna ook aangeduid als het TorRAT-csv. De rechtbank beschrijft in voormeld strafvonnis de werkwijze van de criminele organisatie als volgt:
“(...) Voornoemde criminele activiteiten bestonden hieruit dat de verdachte samen met zijn mededaders rekeninghouders van Rabobank en ING-bank (hierna: ING) hebben benadeeld.
Via zogenaamde “spamruns” werden duizenden mails verstuurd naar met name midden- en kleinbedrijven in de zakelijke sector. Deze mails betroffen veelal aanmaningen of voorstellen voor een betalingsregeling. In de mails zat een link naar, ogenschijnlijk, een openstaande factuur of ander (pdf)bestand, maar in werkelijkheid betrof het een programma dat ongemerkt kwaadaardige software, in casu zogenaamde “TorRAT malware”, op de computer van de gebruikers achterliet waardoor het internetbankieren op afstand door een Command en Control server kon worden gemanipuleerd. Bij het gebruik van internetbankieren op een besmette computer kon zo het rekeningnummer, de naam van de begunstigde en de omschrijving van de betaling worden aangepast, zonder dat dit voor de gebruiker van die computer (direct) zichtbaar was. Op deze wijze konden betalingen door de TorRAT malware worden gewijzigd en omgeleid naar de rekeningen van zogeheten money mules, zijnde personen die hun rekening, bankpas en pincode, al dan niet bewust en al dan niet vrijwillig, ter beschikking hadden gesteld. De geldbedragen werden vervolgens zo snel mogelijk aan het zicht van de banken en politie en justitie onttrokken door deze - al dan niet met tussenkomst van een tweedelijns-money mule waar het geld naar werd doorgeboekt - zo snel mogelijk contant te maken middels een contante geldopname of werden omgezet in bitcoins. De opgenomen, doorbetaalde en/of in bitcoins omgezette bedragen werden op deze wijze witgewassen.”

Profijt veroordeelde

Dat de veroordeelde zelf niet van de activiteiten van het criminele samenwerkingsverband heeft geprofiteerd is geenszins aannemelijk, nu hij zich - blijkens het vonnis in zijn strafzaak - bezighield met het runnen van verschillende money mules en ervoor zorgde dat bedrijven werden overgezet op namen van money mules waarvan de rekeningen vervolgens werden gebruikt om de door middel van TorRAT verkregen geldbedragen op te storten, van op te nemen of om geldbedragen door te sluizen. In dit verband heeft de rechtbank overwogen:
“De verdachte heeft zich bij zijn handelen enkel laten leiden door financieel gewin en hij en zijn medeveroordeelden hebben daarbij tevens misbruik gemaakt van personen die door financiële en/of andersoortige problemen als kwetsbaar zijn aan te merken.”

Verdeelsleutel met medeveroordeelden

Vanuit het onderzoek is - behoudens uit Tormail#054 - geen zicht verkregen op een mogelijke verdeelsleutel van de opbrengst tussen de veroordeelde en de medeveroordeelden. De vonnissen van de rechtbank van 20 juli 2016 bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten.
In Tormail#054 [2] - die op 21 november 2012 door de medeveroordeelde [naam medeveroordeelde 2] aan vier leden van het TorRat-csv is verstuurd - wordt onder andere vermeld:
“(…) dan heeft iedereen ongeveer gelijke opbrengsten en is het eerlijk verdeelt”. Gelet hierop en wegens het ontbreken van andere aanknopingspunten, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het aannemelijk is dat de verdeling van de opbrengst evenredig heeft plaatsgevonden, dus een pondspondsgewijze verdeling tussen de zeven veroordeelden.

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank gaat bij haar berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, evenals de officier van justitie, uit van een berekening op transactiebasis. Bij een dergelijke berekening bestaat het voordeel uit de opbrengsten, onder aftrek van de kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, welke kosten het TorRAT-csv zich bespaard zou hebben als zij de strafbare feiten niet had gepleegd.

Wederrechtelijk verkregen voordeel bewezenverklaarde strafbare feiten

De rechtbank neemt, evenals de verdediging en de officier van justitie, de namens de Rabobank en de ING gedane aangiften van de feitelijke schade [3] die door de TorRAT-malware is veroorzaakt als uitgangspunt voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het bewezenverklaarde strafbare feit gewoontewitwassen.
De totale feitelijke schade van de Rabobank bedraagt € 166.227,25 [4]
De totale feitelijke schade van de ING bedraagt
105.491,42 [5] +
Totaal TorRAT-schade € 271.718,67
Tevens is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat het totaal aan overschrijvingen waarvoor de rechtbank in haar vonnis van 20 juli 2016 de causale relatie niet heeft aangenomen, op het totaal aan TorRAT-schade in mindering dient te worden gebracht. Het gaat hierbij om de volgende begunstigden [6] :
[naam begunstigde 1] € 3.174,81
[naam begunstigde 2] € 1.586,75
[naam begunstigde 3] € 1.080,37
[naam begunstigde 4]
€ 4.103,60 +
Totaal € 9.945,53.
Voorts geldt dat de veroordeelde is vrijgesproken van het witwassen van een bedrag ad
€ 7.013,68ter zake [naam bedrijf] [7] , zodat de Geerings-jurisprudentie verhindert dat voor dit bedrag wordt ontnomen.
Resumé
Totaal TorRAT-schade € 271.718,67
geen causaliteit ten aanzien van vier begunstigden € 9.945,53 -
vrijspraak [naam bedrijf]
€ 7.013,68 -
Totaal uit ‘bewezenverklaarde strafbare feiten’ € 254.759,46

Wederrechtelijk verkregen voordeel andere strafbare feiten

Standpunt officier van justitie
De rechtbank heeft de overboeking van de rekening van een slachtoffer naar de money mule als diefstal gekwalificeerd, wanneer de gelden niet zijn witgewassen. Hoewel de veroordeelden de opnames van de frauduleus verkregen gelden niet hebben kunnen (laten) voltooien, neemt dit niet weg dat de veroordeelden wel de beschikking hebben gehad over deze gelden. Daartoe is niet vereist dat de money mules zelfstandig deel uitmaakten van de criminele organisatie, hun diensten maakten deel uit van de modus operandi van de veroordeelden. Ten eerste bepaalden de veroordeelden via de configuratiebestanden op welke rekeningen de gelden zouden binnen komen. Het is niet waarschijnlijk dat de veroordeelden gelden op rekeningen laten binnenkomen, waar zij niet (in)direct de beschikking over hebben. Voorts blijkt dat vanuit de criminele organisatie duidelijk sturing werd gegeven op de money mules en het opnemen van gelden. Daarnaast hebben verschillende money mules verklaard dat zij een pas hebben afgegeven of dat zij of anderen pinden met passen op naam van andere personen. Het feit dat de veroordeelden niet ervoor hebben kunnen zorgen dat de gelden contant werden opgenomen, betekent niet dat zij niet de beschikking over de gelden hebben gehad. De diefstal was immers wel voltooid.
Beoordeling
Niet in geschil is dat de money mules geen onderdeel uitmaakten van het TorRAT-csv. Dit betekent dat pas bij opname en afgifte van geld door de money mules aan de criminele organisatie of door overboeking vanaf een rekening van een money mule naar een rekening waarover de TorRAT-csv kon beschikken, door de criminele organisatie voordeel werd behaald. Een teruggeboekte transactie vanaf een rekening waarover de TorRAT-csv niet direct kon beschikken of geld van een transactie dat niet door een money mule is opgenomen en afgedragen aan de criminele organisatie of is overgeboekt, heeft niet bijgedragen aan het door het TorRAT-csv behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel. Uitsluitend bedragen die op bankrekeningen van money mules zijn ontvangen waartoe leden van het TorRAT-csv
directtoegang hadden - doordat zij beschikten over een bankpas en/of inloggegevens voor internetbankieren - kunnen tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend. Op basis van het strafdossier en het dossier behorende bij de ontnemingsvordering, kan de rechtbank niet vaststellen voor welke bankrekeningen dit geldt en welke bedragen daarop zijn ontvangen. Daarom zal het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 309.651,24 dat ziet op ‘andere strafbare feiten’, in zijn geheel buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Kosten money mules

Het is aan de veroordeelde om (de hoogte van) deze kosten aannemelijk te maken. De verdediging is daarin niet geslaagd, omdat onduidelijk is waar het percentage van 15% dat door de verdediging is genoemd, op is gebaseerd.
Dit betekent dat de rechtbank de berekening van de officier van justitie op dit punt zal volgen. Het is aannemelijk dat de navolgende bedragen aan onderstaande 11 money mules zijn uitbetaald voor hun diensten aan de criminele organisatie:
[naam money mule 1] € 800,- [8]
[naam money mule 2] € 2.000,- [9]
[naam money mule 3] € 3.600,- [10]
[naam money mule 4] € 1.000,- [11]
[naam money mule 5] € 1.000,- [12]
[naam money mule 6] € 700,- [13]
[naam money mule 7] € 250,- [14]
[naam money mule 8] € 200,- [15]
[naam money mule 9] € 50,- [16]
[naam money mule 10] € 500,- [17]
[naam money mule 11]
€ 150,- [18] +
Totaal € 10.250,-
Hierbij wordt opgemerkt dat in het voordeel van de veroordeelde ervan uit wordt gegaan dat uitbetaling aan 52 money mules heeft plaatsgevonden. Dit geldt dus ook voor money mules die betrokken hadden moeten zijn bij het opnemen van de gelden uit de andere strafbare feiten, maar waarbij geen daadwerkelijke opname van geld is gevolgd. In het voordeel van de veroordeelde wordt ten aanzien van de overige 41 money mules rekening gehouden met een kostenpost van € 50,- per money mule.
De redelijke schatting van de totale kosten voor de 52 money mules bedragen derhalve
€ 10.250 + € 2.050,- (41 x € 50) =
€ 13.300,-.

Kosten servers

De rechtbank zal de berekening van de officier van justitie op dit punt volgen, nu deze door de verdediging niet is betwist en deze de rechtbank aannemelijk voorkomt.
Voor de werking van TorRAT waren spamruns noodzakelijk om pc's te infecteren (21x) en de TorRAT malware zelf moest ook op een server worden gehost (18x) zodat voor de serverkosten een post van: (21+18) x € 50,- =
€ 1.950,-is berekend. [19]

Kosten van derden

Het is aan de veroordeelde om (de hoogte van) deze kosten aannemelijk te maken. De verdediging is daarin niet geslaagd, omdat onduidelijk is waar het percentage van 10-15% dat door de verdediging is genoemd, op is gebaseerd.

Kosten in verband met een reis naar Thailand

Enkel de kosten die in directe relatie staan tot de strafbare feiten, kunnen als kosten in aftrek worden genomen. Nu de verdediging niet heeft onderbouwd waar de reis naar Thailand in het kader van het TorRAT-csv voor heeft gediend, kan niet worden geconcludeerd dat deze kosten in directe relatie stonden tot de strafbare feiten, zodat deze kosten ad € 6.060,- buiten beschouwing worden gelaten.

Toegekende vordering benadeelde partij ING

Artikel 36e, negende lid (achtste lid oud), Sr houdt sinds 1 januari 2014 in, dat bij de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht voor zover die zijn voldaan. Tot 1 januari 2014 stond de eis van het voldaan zijn van de vorderingen niet in de wet en over die oude regeling oordeelde de Hoge Raad dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat de betrokkene de kosten heeft voldaan, geen reden is om toegekende vorderingen niet in mindering te brengen [20] .
In deze zaak zijn de feiten die ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering gepleegd vóór 1 januari 2014, zodat artikel 36e, achtste lid (oud), Sr van toepassing is, tenzij de nieuwe bepaling voor de veroordeelde gunstiger is. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de nieuwe bepaling in dit geval voor de veroordeelde gunstiger is, acht de rechtbank in deze zaak de oude bepaling van artikel 36e, achtste lid, Sr van toepassing. Dit brengt met zich dat de rechtbank aanleiding ziet om het bij haar vonnis van 20 juli 2016 toegewezen bedrag aan ING als benadeelde partij ad
€ 105.491,42in mindering te brengen op het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel.

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan het door de veroordeelde in de periode van 4 mei 2012 tot en met 21 oktober 2013geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel naar het oordeel van de rechtbank als volgt worden berekend:
Voordeel uit bewezenverklaarde strafbare feiten € 254.759,46
Kosten money mules 13.300,00 -
Kosten servers 1.950,00 -
Toegekende vordering ING
105.491,42 -
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 134.018,04
Het door de veroordeelde behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt 1/7 dus
€ 19.145,43
afgerond € 19.145,-.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG

Overschrijding van de redelijke termijn

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met meer dan 12 maanden is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag met 10%,
zonderdeze vermindering te beperken tot € 5.000,-.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. In het algemeen zal als aanvangsdatum voor de redelijke termijn aangenomen kunnen worden:
  • het in artikel 311, eerste lid, Sv bedoelde moment waarop de officier van justitie uiterlijk bij gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar maakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, of
  • het moment waarop de betrokkene ervan op de hoogte geraakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in artikel 126 Sv is ingesteld, of
  • het moment waarop de in artikel 511b Sv bedoelde vordering aan de betrokkene is betekend.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de veroordeelde en/of zijn raadsman op het procesverloop, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid alsmede de termijn als bedoeld in artikel 511b, eerste lid, Sv waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de redelijke termijn in casu een aanvang heeft genomen op het moment waarop de officier van justitie het voornemen om een ontnemingsvordering in te dienen heeft aangekondigd. Deze aankondiging is gedaan ter terechtzitting van 30 januari 2014.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ruim drie jaar is overschreden en dat deze overschrijding matiging van het vast te stellen ontnemingsbedrag met
€ 5.000,-tot gevolg moet hebben.
Bepaald zal worden dat na te noemen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 19.145,-(zegge:
negentienduizend honderdvijfenveertig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 14.145,-(zegge:
veertienduizend honderdvijfenveertig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en J.M.L. Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2019.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voordeel uit bewezenverklaarde strafbare feiten € 254.759,46 + voordeel uit andere strafbare feiten € 309.651,24 = € 564.410,70 verminderd met € 1.950,00 kosten servers en € 13.300,00 kosten money mules = € 549.160,70 gedeeld door 7 veroordeelden = € 78.451,52.
2.Bijlage 9 - [proces-verbaalnummer 1] Ontvangst emails via twitter (MAP O.03, pagina 853 e.v.).
3.De ‘potentiële schade’ is gebaseerd op de TorRAT-afschrijvingen van rekeninghouders (slachtoffers) en die daarvoor door de betreffende bank zijn gecompenseerd. Deze frauduleuze gelden zijn vervolgens veelal weggesluisd naar bankrekeningen van money mules die (indirect) onder controle stonden van de TorRAT-dadergroepering. Soms konden deze money mule rekeningen door de betreffende bank worden geblokkeerd voordat de TorRAT-gelden door de money mules konden worden opgenomen of op andere wijze buiten het bancaire systeem konden worden gebracht De feitelijke schade bestaat zodoende uit de potentiële schade minus de bedragen die konden worden veiliggesteld.
4.Een ander geschrift, te weten een aanvullende verklaring inzake Torrat van [naam 1] . namens Rabobank Group. d.d. 22 oktober 2013, pagina 517 e.v., voor zover inhoudende: “(…) De
5.Een ander geschrift, te weten een schriftelijke aangifte van [naam 2] namens ING Bank Nederland N.V. d.d. 21 november 2012, pagina 2 e.v., voor zover inhoudende: “Het TorRAT virus heeft ING voor zover op dit moment bekend een schade toegebracht van € 105.491,42.”
6.De vier bedragen zijn ontleend aan cumulatie van overboekingen zoals opgenomen in de ‘Transactielijst bewezenverklaarde strafbare feiten’, welke lijst door de officier van justitie bij conclusie van eis is overgelegd. Deze lijst is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
7.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, uitgesproken op 20 juli 2016, paragraaf 4.6., pagina 14 onder ‘Pleegplaats’.
8.Map 24, [proces-verbaalnummer 2] , pagina 10373.
9.Map 31, [proces-verbaalnummer 3] , pagina 12674.
10.Map 31, [proces-verbaalnummer 4] , pagina 12916.
11.Map 31, [proces-verbaalnummer 5] , pagina 12978.
12.Map 31, [proces-verbaalnummer 6] , pagina 13009.
13.1e verhoor [naam money mule 7] , Map 29, [proces-verbaalnummer 7] , pagina 12104.
14.Map 29, [proces-verbaalnummer 8] , pagina 12104.
15.3e verhoor [naam money mule 7] , Map 29, [proces-verbaalnummer 7] , pagina 12170.
16.3e verhoor [naam money mule 7] , Map 29, [proces-verbaalnummer 7] , pagina 12170.
17.Map 30, [proces-verbaalnummer 9] , pagina 12383.
18.Map 23, [proces-verbaalnummer 10] , pagina 10138.
19.‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, tweede lid, Sr’, opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant] , gedateerd 18 juni 2018 (hierna: het rapport). Het rapport vermeldt in bijlage 7.7 de wettige bewijsmiddelen waarop deze kosten zijn gebaseerd. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BV9087, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusie in paragraaf 4.3.3, op pagina 19, ten aanzien van dit onderdeel van het rapport.
20.Zie Hoge Raad 4 november 2014, NJ 2014/516.