ECLI:NL:RBROT:2019:4537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
7697139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en huurachterstand in kort geding afgewezen wegens twijfel over betalingsregeling

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, heeft Marcan Vastgoed B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die een Indiaas restaurant exploiteert in gehuurde bedrijfsruimtes. Marcan vorderde ontruiming van de panden en betaling van huurachterstand, na een huurachterstand van meer dan vier maanden. De procedure volgde na een brief van Marcan aan de gedaagde waarin de huurcontracten werden opgezegd vanwege de betalingsachterstand. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2019, waarna de kantonrechter op 4 juni 2019 uitspraak deed.

De gedaagde erkende een huurachterstand te hebben, maar voerde aan dat er een betalingsregeling was afgesproken met de rechtsvoorgangster van Marcan, [bedrijf]. Marcan betwistte het bestaan van deze regeling. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de vordering van Marcan te ondersteunen. De huurtermijnen van april en mei 2019 waren inmiddels door de gedaagde voldaan, en de resterende huurachterstand was niet substantieel genoeg om een ontbinding van de huurovereenkomsten te rechtvaardigen. De kantonrechter wees de vorderingen van Marcan af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van bewijsvoering in kort geding procedures en de noodzaak voor een solide onderbouwing van vorderingen, vooral in gevallen van huurachterstand en ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7697139 \ VV EXPL 19-188
uitspraak: 4 juni 2019
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
Marcan Vastgoed B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Th.C. Visser,
tegen
[gedaagde] , t.h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Z.N. Aliar.
Partijen worden hierna aangeduid als “Marcan” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 april 2019;
  • de door [gedaagde] ingezonden productie 1 tot en met 3;
  • de door Marcan nagezonden producties 1 tot en met 11;
  • de akte vermeerdering van eis van Marcan, en
  • de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Op 1 mei 2000 heeft [gedaagde] van de rechtsvoorgangster van Marcan de bedrijfsruimte aan de [adres 1] gehuurd. De huurprijs voor dit pand bedraagt thans € 2.810,49.
2.2
Op 1 augustus 2001 is tussen dezelfde partijen eveneens een huurovereenkomst ter zake van de bedrijfsruimte [adres 2] tot stand gekomen. De huurprijs voor dit pand bedraagt thans € 2.841,69 per maand.
2.3
[gedaagde] exploiteert in de bedrijfsruimtes een Indiaas restaurant.
2.4
Per 1 april 2019 zijn beide bedrijfsruimtes in eigendom overgegaan van [bedrijf] (hierna: “ [bedrijf] ”) op Marcan. Tussen Marcan en [bedrijf] is in dat verband een akte van cessie opgemaakt.
2.5
Bij brief van 8 april 2019 heeft Marcan [gedaagde] aangeschreven ter zake van een huurachterstand van meer dan vier maanden, onder opzegging van de huurovereenkomst van de [adres 1] / [adres 2] en aankondiging van een gerechtelijke procedure om tot ontbinding van de huurovereenkomsten te komen in verband met de betalingsachterstand.
2.6
Bij exploot van 15 april 2019 is door Marcan aan [gedaagde] een brief van 15 april 2019 betekend. In die brief wordt de huur overeenkomst opgezegd tegen 16 april 2020 op grond van ‘dringend eigen gebruik, slecht huurderschap en de belangenafweging’, onder vermelding van het verzoek dat binnen twee weken wordt vernomen of [gedaagde] instemt met de beëindiging.
2.7
Bij schrijven van 24 april 2019 heeft [gedaagde] aan Marcan bericht dat hij niet akkoord gaat met de huuropzegging in de brief van 15 april 2019.

3.De vordering

3.1
Marcan heeft na vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis te ontruimen, onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag dat [gedaagde] daar niet aan voldoet;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Marcan te voldoen € 35.890,82, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Marcan te voldoen € 1.047,61 aan incassokosten;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te wijzen vonnis, alsmede in de nakosten van de procedure van € 113,00 dan wel € 199,00 als betekening plaatsvindt.
De vordering onder II is opgebouwd uit € 8.630,00 aan contractuele boete en € 27.260,82 aan huurachterstand berekend tot en met april 2019.
3.2
Aan haar vordering legt Marcan - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - nakoming van de huurovereenkomst ten grondslag. De betalingsachterstand van ongeveer 4 maanden per gehuurde rechtvaardigt ontruiming in deze procedure.

4.Het verweer

[gedaagde] erkent dat er in december 2018, voor het eerst - na 19 jaar tijdige betaling - een huurachterstand is ontstaan ten aanzien van de bedrijfsruimtes. Daarover is met [bedrijf] gesproken en er zijn betalingsafspraken gemaakt. Aan die afspraken houdt [gedaagde] zich. Er is dan ook geen sprake van slecht huurderschap. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Marcan.

5.De beoordeling

5.1
Marcan stelt een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben. Die enkele stelling is voldoende om haar vordering in kort geding in behandeling te kunnen nemen.
5.2
In deze voorlopige voorziening moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van Marcan in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
5.3
[gedaagde] beroept zich op een betalingsafspraak die hij met de rechtsvoorgangster van Marcan, [bedrijf] , heeft gemaakt. [gedaagde] voert aan dat hij aan [bedrijf] te kennen heeft gegeven dat hij wegens omstandigheden niet in staat was en zou zijn om de huur over de periode december 2018 tot en met maart 2019 tijdig te voldoen. Daarop heeft [bedrijf] volgens [gedaagde] , bij monde van [naam] , ingestemd met een betalingsregeling, inhoudende dat [gedaagde] de achterstallige huurpenningen uiterlijk in de maanden april tot en met juli 2019 mocht voldoen. Marcan betwist dat een dergelijke afspraak bestaat. [gedaagde] wijst in dit verband op het feit dat [bedrijf] vanaf het moment van het ontstaan van de huurachterstand (december 2018) tot de datum van de overgang van de eigendom van de bedrijfsruimtes op Marcan (april 2019) nimmer boetes en/of rente aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Evenmin heeft [bedrijf] [gedaagde] in die periode aangeschreven ter zake van de huurachterstand. Het ligt voor de hand dat in een bodemprocedure bij deze stand van zaken een bewijsopdracht aan [gedaagde] wordt gegeven ten aanzien van het bestaan van de gestelde betalingsregeling. Deze kort geding procedure leent zich echter niet voor bewijslevering. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld dat de afspraak niet bestaat en de achterstallige huurtermijnen thans opeisbaar zijn. De huurtermijnen van april 2019 en mei 2019 zijn door [gedaagde] thans voldaan. De vordering van Marcan wordt dan ook afgewezen.
5.4
Overigens stond ten tijde van de mondelinge behandeling nog ‘maar’ een bedrag van
€ 11.242,95 aan huurachterstand open. Dat betreft per gehuurde minder dan twee maandelijkse huurtermijnen. De kantonrechter acht het, ook als er geen betalingsregeling zou (blijken te) bestaan, niet aannemelijk dat een bodemrechter onder de gegeven omstandigheden met die resterende achterstand een ontbinding zou toewijzen. Dat betekent dat ook zonder het bestaan van een betalingsregeling de in deze procedure gevorderde ontruiming zou zijn afgewezen.
5.5
Marcan wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Marcan in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde, alsmede, indien Marcan niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op
€ 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703