Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoeker] , met producties 1 t/m 137, dat op 18 mei 2018 ter griffie is ontvangen;
- het verzoekschrift vermeerdering van eis, tevens akte houdende overlegging aanvullende producties van [verzoeker] , met producties 138 t/m 141;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift van [verweerster] ;
- de algemene producties 1 t/m 77 van [verweerster] ;
- de onderzoeksproducties 1 t/m 172 van [verweerster] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling c.q. comparitie van partijen op
- de bodemzaak met zaaknummer C/10/552017 / HA ZA 18-562, met [verweerster] als eiseres en [verzoeker] als gedaagde;
- de bodemzaak met zaaknummer C/10/560008 / HA ZA 18-957, met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) als eiseres en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) als gedaagde;
- de pleitnota van [verzoeker] ;
- de pleitnota van [verweerster] ;
- de ter zitting overgelegde aanvullende productie van [verzoeker] ;
- de schriftelijke reactie van [verweerster] van 13 maart 2019 op het proces-verbaal;
- de schriftelijke reactie van [verzoeker] (en [bedrijf 2] ) van 20 maart 2019 op het proces-verbaal;
- de brief van [verweerster] van 27 maart 2019.
2.De feiten
De in artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst opgenomen jaarlijkse percentuele
Als wijziging op artikel 2.6 lid 1 uit de arbeidsovereenkomst geldt met ingang van ondertekening van deze overeenkomst dat de vennootschap de directeur ter uitoefening van zijn functie een auto ter beschikking zal stellen waai-van de aanschafwaarde niet contractueel is gelimiteerd. Uit hoofde van zijn functie en positie binnen de vennootschap heeft de directeur zelfstandige verantwoordelijkheid om bij het aanschaffen van de auto een goede inschatting te maken van de hoogte van de kosten, waaronder bijvoorbeeld de afweging gedurende welke periode na de aanschaf hij de auto zal berijden.
- Werkgever (en diens rechtsvoorganger) werknemer pensioen heeft toegezegd.
- Partijen de pensioentoezegging hebben vastgelegd in een pensioenovereenkomst en de pensioenregeling laatstelijk wordt uitgevoerd door ASR Verzekeringen.
- De pensioenregeling een zogeheten eindloonregeling betreft en partijen bij elkaar te rade zijn gegaan over eventuele voortzetting, wijziging of beëindiging van de pensioenregeling als gevolg van de op 1 januari 2015 te wijzigen pensioenwetgeving, gezien de fiscale en financiële gevolgen van onverkorte voortzetting voor beide partijen.
- (…)
De bestaande pensioenregeling wordt met ingang van 1 november 2013 beëindigd, in die zin dat werknemer niet langer deelnemer aan deze regeling zal zijn.
Werkgever draagt ervoor zorg dat de opgebouwde pensioenaanspraken per 1 november 2013 behouden blijven voor werknemer conform het vigerende pensioenreglement en tussen partijen geldende pensioenovereenkomst. Werknemer ontvangt hiervan binnen 14 dagen na ondertekening van deze overeenkomst schriftelijke bevestiging.
Werkgever is gezien de beëindiging als bedoeld in artikel 1 met ingang van 1 november 2013 niet langer gehouden pensioenpremie te voldoen in het kader van de pensioenregeling van werknemer.
- instructies van [verzoeker] aan [naam 7] ;
- het boekenonderzoek van de belastingdienst in 2007;
- rapportages remuneratie directie [naam concern] ;
- salaris [bedrijf 3] en brutering vanwege naheffing;
- de pensioenregeling van [verzoeker] ;
- de facturen van [bedrijf 9] ;
- onterechte bonusbetalingen;
- niet-zakelijke kosten ten behoeve van de woning van [verzoeker] ;
- kosten van de Porsche 911 en verkeersovertredingen;
- privé-uitgaven ter zake van de paardensport;
- kosten van privéreizen;
- feesten en partijen;
- de radiostudio;
- hovenierswerkzaamheden;
- coaching-trajecten en advieskosten voor familieleden;
- diverse andere privé-uitgaven.
3.Het verzoek van [verzoeker] en de stellingen van partijen
“particularly serious results”had opgeleverd. Blijkens de Ontslagbrief vormen deze
“serious results”de (voornaamste) redenen voor het gegeven ontslag op staande voet. Daaruit volgt dat het aanvankelijk gerezen vermoeden van het bestaan van dringende redenen op 16 februari 2018 was geconverteerd in de bewijsbare wetenschap hiervan. [verweerster] dan wel [bedrijf 7] had op dat moment of kort daarna tot ontslag op staande voet van [verzoeker] moeten overgaan. Door te wachten tot 20 maart 2018 althans 5 maart 2018 (de dag waarop de uitnodiging voor de algemene vergadering werd verzonden) is niet de vereiste voortvarendheid betracht.
4.Het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] en de stellingen van partijen
5.De beoordeling van het verzoek van [verzoeker]
“more checks and balances in the management of [verweerster] ”. In die brief was ook al aangekondigd dat de tweede bestuurder een
“business analysis”zou uitvoeren met het doel de winstgevendheid van het [naam concern] te vergroten. Tegen die achtergrond is te verklaren dat na de benoeming van de twee nieuwe bestuurders een onderzoek werd ingesteld naar de algemene bedrijfsvoering binnen het [naam concern] onder leiding van [verzoeker] , in welk kader [verzoeker] (informeel) werd geschorst. Dit vindt bevestiging in de e-mail van [naam 8] van 18 januari 2018, waarin hij aan alle medewerkers van het [naam concern] bericht dat hij
“op basis van een integraal bedrijfskundig onderzoek de strategie, business- en verdienmodel alsmede de bestaande businessplannen en forecasts”zal toetsen. Dit sluit niet uit dat ten tijde van de benoeming van [naam 8] als medebestuurder er wel al signalen werden ontvangen dat [verzoeker] ongeautoriseerde uitgaven deed voor rekening van het [naam concern] . Van een redelijke mate van duidelijkheid daaromtrent en dus van een concreet vermoeden van fraude door [verzoeker] was op dat moment naar het oordeel van de rechtbank echter nog geen sprake. Voldoende gebleken is dat [verweerster] pas na de benoeming van [naam 8] als medebestuurder, in het kader van het door hem aangevangen onderzoek, in toenemende mate duidelijk werd dat [verzoeker] privé-uitgaven deed voor rekening van het [naam concern] . Om die reden is het onderzoek gaandeweg van kleur verschoten; het algemene bedrijfsonderzoek veranderde begin februari 2018 in een onderzoek naar de wijze en omvang van de (volgens [verweerster] onrechtmatige) handelwijze van [verzoeker] . Op dat moment wordt [verweerster] geacht een concreet vermoeden te hebben van de dringende redenen voor het ontslag.
- privé-uitgaven die op initiatief van [verzoeker] voor rekening van het [naam concern] zijn gekomen;
- het doen betalen van gefingeerde facturen van [bedrijf 9] ;
- het ten onrechte ontvangen van salaris vanuit [bedrijf 3] ;
- onterechte bonusbetalingen.
- facturen die betrekking hadden op privézaken op naam en voor rekening liet komen van het [naam concern] ;
- facturen van [bedrijf 9] met een valse omschrijving liet betalen door het [naam concern] ;
- salaris en andere vergoedingen van [bedrijf 3] ontving, terwijl deze looncomponenten niet waren goedgekeurd door [bedrijf 7] ;
- meer bonus heeft ontvangen van [verweerster] dan hem op grond van de overeengekomen bonusregeling toekwam.
De in dat vonnis vastgestelde gedragingen van [verzoeker] zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig en zodanig aan [verzoeker] verwijtbaar, dat van [verweerster] niet langer kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De handelwijze van [verzoeker] is op de voet van artikel 7:678 lid 2 aanhef en sub d BW aan te merken als een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het door [verweerster] gegeven ontslag op staande voet is dan ook terecht en houdt stand. Dat betekent dat het verzoek onder I. wordt afgewezen.
€ 7.712,00(2 punten × tarief € 3.856,00)