1.2.Verweerder heeft daarnaast aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000,- omdat eiseres het volgende beboetbare feit zou hebben begaan:
“De voorgeschreven wachttijd werd niet in acht genomen voor het in de handel
brengen van landbouwhuisdieren in het geval van toediening van toegestane stoffen
of producten.” (het beboetbare feit 2): “
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.4, aanhef en onder c, van het Besluit diergeneesmiddelen en met artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling diergeneesmiddelen.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
22 maart 2018 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouders beschrijven in dit rapport onder meer dat zij van een toezichthoudend dierenarts op het Abattoir te Leeuwarden een melding van een dubieus VKI (formulier Voedselketeninformatie Rund) hebben ontvangen; op het VKI was geen ziekte of behandeling vermeld en post mortum heeft de dierenarts een spuitplek en een abces op de linker hals geconstateerd. Op 20 maart 2018 zijn de toezichthouders naar de melkveehouder gegaan waar het betreffende rund van afkomstig was, het bedrijf van eiseres. De toezichthouder hebben daarbij [naam] en [naam] gesproken en kregen inzage in de administratie van de runderen. De toezichthouder lazen daarin dat het betreffende rund op 17 februari 2018, 18 februari 2018 en 19 februari 2018 was behandeld met Tylan, dat een minimale wachttijd van 28 dagen heeft voor vlees. Op het VKI zagen de toezichthouders dat de vraag of de dieren zich nog in de wettelijke wachttermijn voor vlees bevonden en de vraag of de dieren in de 35 dagen voorafgaande aan de slacht ziek en/of met geneesmiddelen behandeld zijn geweest, met ‘nee’ waren beantwoord. Volgens de toezichthouders was de laatste dag van de wachttermijn voor vlees bij dit rund
19 maart 2018 en was de slachtdatum 16 maart 2018 en hadden voornoemde vragen op het VKI met ‘ja’ moeten worden beantwoord. In het rapport concluderen de toezichthouders dat sprake is van twee strafbare feiten:
Onjuist VKI: “
Wij, toezichthouders, zagen dat de houder van dieren, die voor de productie van VKI levensmiddelen zijn bestemd, desgevraagd niet alle relevante informatie (middels het voedselketeninformatieformulier) over toegepaste diergeneesmiddelen en aanwezige ziekten ter beschikking heeft gesteld van de bevoegde autoriteit. Wij, toezichthouders, stelden vast dat gehandeld is in strijd met: Artikel 6.2 lid 1 gelet op artikel 3.1 van de Wet dieren gelet op artikel 2.4 lid 1 onderdeel c van de Regeling dierlijke producten gelet op artikel 4 lid 1 en Bijlage 1, deel A, lid 7 van de Verordening (EG) nr. 852/2004. Dit is binnen de boetecategorie als genoemd in artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren een overtreding.”
Wachttermijn: “
Wij, toezichthouders, zagen dat de houder van dieren een rund zijnde een
landbouwhuisdier in de handel had gebracht waarvoor na toediening van een diergeneesmiddel de daarvoor voorgeschreven wachttermijn niet in acht is genomen. Wij, toezichthouders, stelden vast dat gehandeld is in strijd met: Artikel 2.7, lid 1 van de Wet dieren, in samenhang met artikel 8.4 aanhef en onderdeel c van het Besluit diergeneesmiddelen, hetgeen een overtreding oplevert van het bepaalde in artikel 8.8 lid onderdeel c van de Regeling diergeneesmiddelen. Dit is binnen de boetecategorie als genoemd in artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren een overtreding.”
3. Eiseres voert aan dat de boete voor het onjuist invullen van het VKI-formulier geen stand kan houden omdat in het rapport van bevindingen niet het overtreden voorschrift is opgenomen, zoals in artikel 5:48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorgeschreven. Artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004) wordt namelijk in het rapport niet genoemd. Wel wordt in het rapport artikel 4, eerste lid, en bijlage I, deel A, zevende lid, van Verordening 852/2004 genoemd, maar dat betreft niet het overtreden voorschrift. Bijlage I, deel A, zevende lid, van Verordening 852/2004 gaat over het ter beschikking stellen van de relevante informatie en daaraan heeft eiseres voldaan, zij heeft het VKI-formulier overgelegd. Verder verwijst artikel 4, eerste lid, van Verordening 852/2004 naar de voorschriften van Verordening 853/2004, maar verweerder heeft niet aangegeven welke specifieke voorschriften eiseres van die Verordening zou hebben overtreden. Voor zover het ziet op het voorschrift in artikel 7 van Verordening 853/2004 en de daarin genoemde bijlagen II en III is van belang dat de verplichtingen uit sectie III van bijlage II rusten op exploitanten van slachthuizen en niet op eiseres, zodat van een overtreding geen sprake is, aldus eiseres.