In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzet aangetekend tegen het vonnis van 7 mei 2019, waarbij zij in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 14 mei 2019 is ingediend en dat de curator op 21 mei 2019 zijn bevindingen heeft ingediend. Tijdens de zitting op 23 mei 2019 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en de curator.
De verzoekster betwistte dat er sprake was van een geldlening en stelde dat een overboeking van € 50.000,-- bedoeld was ter compensatie van een betalingsachterstand van een andere onderneming. De rechtbank oordeelde dat er geen schriftelijke overeenkomst was en dat de enkele omschrijving bij de overboeking onvoldoende was om te concluderen dat er een vorderingsrecht bestond. De rechtbank oordeelde verder dat verzoekster niet op de juiste wijze was gehoord in de zin van de Faillissementswet, omdat een e-mailbericht niet voldeed aan de vereisten voor 'gehoord zijn'.
De rechtbank heeft het vonnis van 7 mei 2019 vernietigd en het salaris van de curator vastgesteld op € 4.020,84, dat ten laste van verzoekster wordt gebracht. De rechtbank heeft ook de proceskosten van verweerder vastgesteld op € 1.070,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.