ECLI:NL:RBROT:2019:4365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
7226490 CV EXPL 18-40344
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan waterleiding tijdens graafwerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Evides N.V. en een maatschap naar burgerlijk recht, hierna aangeduid als [gedaagde]. Evides vorderde schadevergoeding van [gedaagde] voor schade aan een waterleiding die was ontstaan tijdens graafwerkzaamheden op 27 juni 2016. De schade was veroorzaakt door een ZZP'er die door [gedaagde] was ingehuurd. Evides stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor de bescherming van de waterleiding tijdens de graafwerkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade, omdat zij haar zorgplicht had geschonden. De rechter wees de vordering van Evides toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van grondroerders en de noodzaak om zorgvuldig te handelen bij graafwerkzaamheden om schade aan ondergrondse leidingen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7226490 CV EXPL 18-40344
Uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
EVIDES N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 augustus 2018,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
de maatschap naar burgerlijk recht
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.W.M.L. Delissen te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna ‘Evides’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het vonnis van 5 december 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
 de akte van Evides, met producties;
 het proces-verbaal van de op 6 maart 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter (nader) bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist:
2.1
Op 27 juni 2016 heeft de heer [naam] (hierna: ‘ [naam] ’) bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden in Hellevoetsluis, waarvoor hij, als ZZP’er, door [gedaagde] was ingehuurd, met een ‘minigraver’ van [gedaagde] de waterleiding van Evides beschadigd.
2.2
Op haar beurt was [gedaagde] ingeschakeld door [bedrijf 1] , die was ingeschakeld door [bedrijf 2] (hierna: ‘ [bedrijf 2] ’) en aan de ‘top’ van deze ‘graafketen’ stond (hoofdaannemer) [bedrijf 3] (hierna: ‘ [bedrijf 3] ’).
2.3
Bij brief van 20 januari 2017 heeft [bedrijf 4] (hierna: ‘ [bedrijf 4] ’) namens Evides aan [gedaagde] het volgende geschreven:
“Geachte heer/mevrouw,
Inzake bovengenoemde schade hebben wij de heer [naam] aansprakelijk gesteld voor de schade van 27/6/2016. De heer [naam] heeft deze schademelding doorgestuurd aan zijn tussenpersoon,
De tussenpersoon van de heer [naam] bericht ons dat [naam] door [gedaagde] is ingehuurd als machinist. [naam] was machinist van een kraan van [gedaagde] . Derhalve sturen wij deze aansprakelijkstelling aan u.
(…)
Totale vordering, exclusief btw € 2.324,31
Als nadere toelichting op voorgaande opstelling voegen wij diverse specificaties bij en onderliggende facturen inzake uitbesteed werk.
(…)
Wij verzoeken u voornoemd vorderingsbedrag over te maken (…)
(…)”.
2.4
Bij e-mail van 24 maart 2017 heeft [gedaagde] aan Evides geschreven dat de schade al is vergoed door [bedrijf 2] . [bedrijf 4] heeft daarop bij e-mail van 30 maart 2017 geantwoord dat bij Evides geen betaling ter zake is binnengekomen.
2.5
Bij e-mail van 4 april 2017 heeft [bedrijf 4] [gedaagde] geschreven dat zij telefonisch contact heeft opgenomen met [bedrijf 2] en dat (daaruit gebleken is dat) geen betaling aan Evides was gedaan. Ook heeft [bedrijf 4] daarin geschreven dat zij Evides geadviseerd heeft gerechtelijke maatregelen te nemen.

3.Het geschil

3.1
Evides heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 2.527,10, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.134,13 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan die vordering heeft Evides -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met vergoeding van de schade die (zie 2.1) is ontstaan bij de graafwerkzaamheden die op 27 juni 2016 onder haar verantwoordelijkheid werden uitgevoerd. Voor die schade is zij op basis van onrechtmatige daad aansprakelijk nu zij onvoldoende maatregelen heeft genomen om te bewerkstelligen dat er geen schade aan eigendommen van derden, zoals hier de waterleiding van Evides, zou worden veroorzaakt. Het gaat om een bedrag van € 2.134,13 aan herstelkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, door Evides tot aan de dagvaarding berekend op € 92,97, en om een bedrag van € 300,- aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW.
3.3
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van Evides danwel afwijzing van haar vordering danwel beperking van de aansprakelijkheid van [gedaagde] tot een bedrag van maximaal € 2.324,31, met veroordeling van Evides, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.4
Op hetgeen [gedaagde] ter afwering van de vordering naar voren heeft gebracht en Evides (mede naar aanleiding daarvan) overigens heeft aangevoerd, wordt hierna teruggekomen.

4.De beoordeling

schending artikel 111 lid 3 Rv
4.1
[gedaagde] heeft aangevoerd dat Evides niet heeft voldaan aan de in artikel 111 lid 3 Rv neergelegde substantiërings- en bewijsaandraagplicht door in de dagvaarding het verweer dat de schade reeds door [bedrijf 2] was vergoed, niet te vermelden en de onjuistheid van dat verweer niet te onderbouwen. Volgens [gedaagde] is de dagvaarding daarom op grond van artikel 120 lid 1 Rv nietig, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
4.2
Daarin kan de kantonrechter [gedaagde] echter niet volgen. Artikel 120 lid 4 Rv bepaalt immers dat de door haar voorgestane nietigheidssanctie (nu juist) niet geldt voor artikel 111 lid 3 Rv. Overigens is ook gesteld noch gebleken dat [gedaagde] door dit door haar gestelde gebrek onredelijk in haar belang is geschaad, zodat de kantonrechter ook geen aanleiding ziet hieraan consequenties te verbinden voor wat betreft de proceskosten, mocht Evides in het gelijk worden gesteld. Dit verweer mist derhalve doel.
aansprakelijkheid
4.3
Vooropgesteld wordt dat bij graafwerkzaamheden het gevaar bestaat dat schade ontstaat aan in de grond gelegen kabels en leidingen. Daardoor kan soms aanzienlijke gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten volgens vaste rechtspraak op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht
-de grondroerder- en op de netbeheerder.
4.4
Uitgangspunt bij de beoordeling zijn in de eerste plaats de verplichtingen, zoals die zijn neergelegd in de ten tijde van het schadevoorval van toepassing zijnde Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (‘WION’) (sinds 31 maart 2018 de Wet informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en netwerken, ‘WIBON’) en het daarop gebaseerde Besluit Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (voorheen het ‘BION’, thans het ‘BIBON’). Uit deze regelgeving volgt voor de grondroerder de verplichting om zorgvuldig te graven, waarbij drie aspecten van zorgvuldigheid specifiek worden benoemd, te weten (a) het doen van een melding voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, (b) het onderzoeken van de ligging van de netten op de graaflocatie en (c) het ervoor zorgen dat de verkregen informatie over de ligging van het net ter plaatse van het werk aanwezig is.
4.5
Bij de vaststelling van aansprakelijkheid van graafschade aan kabels en leidingen gaat het om een afweging, waarbij onder meer moet worden bezien in hoeverre de door de grondroerder en door de netbeheerder te nemen voorzorgsmaatregelen voor hen bezwaren opleveren, mede bezien in hun onderlinge verhouding, en waarbij deze eventuele bezwaren moeten worden afgezet tegen de mogelijke gevolgen van het beschadigen van kabels of leidingen. Daarbij zijn alle omstandigheden van belang. De grondroerder mag niet blind vertrouwen op de tekening en zijn plicht tot zorgvuldig graven brengt met zich mee dat hij het volgens de ontvangen gegevens ter plaatse aanwezige net daadwerkelijk zal moeten trachten te lokaliseren. De onderzoeksplicht van de grondroerder omvat dus niet alleen de inspanningsverplichting om op de tekening aangegeven kabels te zoeken maar ook de verplichting om deze daadwerkelijk te proberen te vinden. Bij de invulling van de zorgplicht komt groot gewicht toe aan de Richtlijn Zorgvuldig Graafproces (CROW250) (hierna: ‘de Richtlijn’). De kantonrechter dient daarom bij de invulling van de zorgplicht aan te sluiten bij de Richtlijn, die beschrijft hoe het graafproces zorgvuldig kan worden uitgevoerd, zodanig dat de kans op schade aan kabels en leidingen tot een minimum wordt beperkt (
zie HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772).
4.6
[gedaagde] heeft ter afwering van haar aansprakelijkheid aangevoerd dat niet zij maar de hoofdaannemer, [bedrijf 3] , degene is die hier als grondroerder in de zin van artikel 1 lid 1 sub g WION heeft te gelden, nu de graafwerkzaamheden in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd. Dit standpunt kan [gedaagde] echter niet baten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt (namelijk) dat er meerdere partijen kunnen zijn die tegelijkertijd voldoen aan de definitie van grondroerder, bijvoorbeeld de aannemer die een gebouw realiseert en de onderaannemer die de fundering daarvan aanlegt. In dat voorbeeld rust volgens de wetgever op beide aannemers de verplichting een melding te doen van de graafwerkzaamheden en kunnen zij onderling afspraken maken over wie de melding feitelijk doet (
Kamerstukken II, 2005-2006, 30475, nr. 3, p. 28-29). In dit geval staat vast dat [gedaagde] de door haar als onderaannemer aangenomen graafwerkzaamheden aan (zzp’er) [naam] heeft uitbesteed, waarna hij, als feitelijke graver, de graafwerkzaamheden die tot de onderhavige schade hebben geleid, in haar opdracht heeft verricht. In die situatie is (ook) [gedaagde] , net als in genoemd voorbeeld, aan te merken als grondroerder en rusten (ook) op haar de hiervoor bedoelde zorgplichten om schade als hier aan de orde te voorkomen. Eén en ander laat uiteraard onverlet dat partijen in de ‘graafketen’ onderling afspraken kunnen maken over wie feitelijk ervoor zorgt dat die zorgplichten worden nagekomen, maar dat staat er, als gezegd, niet aan in de weg dat Evides [gedaagde] hier als grondroerder kan aanspreken voor de door [naam] veroorzaakte schade aan de waterleiding. Indien [gedaagde] meent dat zij op een andere partij ter zake regres kan nemen, staat haar dat vanzelfsprekend vrij, maar dat regardeert Evides, die buiten die (onderlinge) verhoudingen in de graafketen staat, niet.
4.7
Evides heeft bij dagvaarding uitdrukkelijk het standpunt betrokken dat [gedaagde] in haar zorgplicht is tekortgeschoten, meer bepaald doordat de waterleiding blijkbaar niet tevoren deugdelijk is gelokaliseerd of na lokalisering niet deugdelijk (alsnog) tegen beschadiging is beschermd. In reactie hierop heeft [gedaagde] bij antwoord gesteld dat [bedrijf 3] de hiervoor onder 4.4 onder a bedoelde (Klic-)melding bij het Kadaster heeft gedaan en dat haar uit navraag bij [naam] is gebleken dat hij voldaan heeft aan de op hem rustende onderzoeksplicht, en wel door goed te kijken naar de situatie ter plaatse en door de Klic-melding te bestuderen, terwijl volgens haar ook de tekeningen met de liggingsgegevens op de bouwplaats aanwezig waren. Ter comparitie van partijen heeft Evides haar standpunt dat door [gedaagde] niet voldaan is aan de zorgplicht gehandhaafd, gelijk [gedaagde] heeft volhard in haar standpunt dat de zorgplicht wel werd nageleefd.
4.8
De kantonrechter overweegt dat het, gelet op het [gedaagde] uit de dagvaarding kenbare standpunt van Evides dat in dit geval niet zorgvuldig is gegraven, het op de weg van [gedaagde] zou hebben gelegen haar betwisting van dat standpunt zoveel mogelijk te onderbouwen met ondersteunende bescheiden waaruit blijkt dat hier aan alle op haar rustende zorgverplichtingen om schade als deze te voorkomen, is voldaan. Dit klemt te meer nu uit de door Evides als productie E2 bij akte overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de verzekeraar van [gedaagde] aansprakelijkheid voor die schade ‘in beginsel kan erkennen’. Een dergelijke onderbouwing heeft [gedaagde] echter (in het geheel) niet verstrekt. Dat heeft tot gevolg dat haar standpunt thans als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.9
Dat betekent dat het er voor moet worden gehouden dat [gedaagde] ter zake van de onderhavige graafwerkzaamheden de op haar als grondroerder rustende zorgplicht jegens Evides heeft geschonden, waarmee zij jegens Evides onrechtmatig heeft gehandeld en daarom dan ook aansprakelijk is voor de schade, bestaande in de herstelkosten van de waterleiding.
4.1
[gedaagde] heeft bij antwoord de hoogte van de gevorderde herstelkosten (ad € 2.134,13) bij gebrek aan wetenschap betwist. In reactie daarop heeft Evides als productie E7 bij akte een schadeopstelling (met bijlagen) in het geding gebracht, waaruit blijkt hoe Evides tot het bedrag van € 2.134,13 is gekomen. Deze schadeopstelling is vervolgens door [gedaagde] niet bestreden, zodat de hoofdsom, als niet (voldoende) betwist, kan worden toegewezen.
4.11
Ook de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119) is, als op de wet gegrond, toewijsbaar.
4.12
[gedaagde] heeft voorts niet betwist dat door of namens Evides de door haar onder punt 8 van de dagvaarding genoemde werkzaamheden, die zij ten grondslag heeft gelegd aan het door haar tevens gevorderde bedrag van € 300,- aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, daadwerkelijk zijn verricht, hetgeen overigens ook steun vindt in de in het geding gebrachte producties, waaronder productie E8 van Evides. Het door haar ter zake gevorderde bedrag van € 300,- komt de kantonrechter niet onredelijk noch bovenmatig voor en wordt dan ook toegewezen.
4.13
[gedaagde] is hier de in het ongelijk gestelde partij en daarom wordt zij in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.14
De door [gedaagde] in dit verband aangevoerde omstandigheid dat zij Evides/ [bedrijf 4] op 31 maart 2017 heeft geschreven dat zij zich het beste tot [bedrijf 2] kon wenden omdat deze, naar [gedaagde] van [bedrijf 2] had begrepen, de schade reeds aan Evides had vergoed en het vervolgens stil zou zijn gebleven totdat [gedaagde] tot haar grote verbazing op 23 augustus 2018 werd gedagvaard, kan tot geen ander oordeel leiden. Uit de onder 2.5 bedoelde e-mail, waarvan de ontvangst door [gedaagde] niet is bestreden, blijkt immers dat [bedrijf 4] [gedaagde] al op 4 april 2017 heeft geschreven dat geen betaling aan Evides was gedaan en dat zij Evides geadviseerd had gerechtelijke maatregelen te nemen. De enkele omstandigheid dat de dagvaarding eerst ruim een jaar later werd betekend, brengt niet met zich dat Evides daarom geen aanspraak zou kunnen maken op een proceskostenvergoeding.
4.15
Ook kan [gedaagde] niet gevolgd worden in haar standpunt dat haar eerder niet duidelijk was dat het ging om een vordering van Evides ter zake van een beschadigde waterleiding en niet om een -naar de kantonrechter begrijpt- bij de graafwerkzaamheden ook beschadigde kabel van KPN. Uit de overgelegde correspondentie (zie onder meer producties E1 en E7 bij akte van Evides) blijkt immers (meer dan) duidelijk dat [bedrijf 4] optrad voor Evides, een drinkwaterbedrijf, en niet voor KPN, een telecombedrijf. [gedaagde] had naar het oordeel van de kantonrechter dienen te begrijpen dat het hier ging om de beschadigde waterleiding van Evides en niet om een beschadigde kabel van KPN.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tegen kwijting aan Evides te betalen een bedrag van € 2.527,10, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.134,13 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Evides vastgesteld op € 476,- aan griffierecht, € 85,44 aan explootkosten en € 420,- aan salaris voor haar gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654