ECLI:NL:RBROT:2019:4195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
7477015
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en dating scam: vordering tot terugbetaling van € 10.000,00

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres stelt slachtoffer te zijn van een dating scam. De eiseres heeft op 12 november 2018 een bedrag van € 10.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van de gedaagde, onder de indruk dat zij betrokken was bij een financieel arrangement met een man in Singapore. De eiseres heeft aangifte gedaan van oplichting en vordert nu terugbetaling van het overgemaakte bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde ontkent enige contractuele relatie met de eiseres en stelt dat hij het geld op verzoek van een relatie uit Nigeria heeft ontvangen, zonder te weten dat het om oplichting ging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door het ontvangen bedrag niet op zijn rekening te laten staan en het snel door te sturen naar Nigeria. De rechter oordeelt dat de gedaagde had moeten onderzoeken waar het geld vandaan kwam en dat hij in het maatschappelijk verkeer niet had mogen handelen zoals hij deed. De vordering van de eiseres tot terugbetaling van € 10.000,00 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, maar de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de eiseres geen bewijs heeft geleverd van gemaakte kosten.

De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen dit vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7477015 CV EXPL 19-2330
uitspraak: 24 mei 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres]
eiseres,
gemachtigde: mr. P.A. Dijkstra te Koog aan de Zaan (gemeente Zaanstad),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 7 januari 2019;
  • de conclusie van antwoord van 5 maart 2019;
  • het tussenvonnis van 5 maart 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 april 2019.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[eiseres] heeft op 12 november 2018 € 10.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] .
2.2
[eiseres] verklaart over de achtergrond van deze zaak in haar pleitaantekeningen voor de comparitie van partijen van 18 april 2019, voor zover nu van belang:
1.3
[eiseres] dacht bijvoorbeeld bevriend te zijn geworden met een man die in Singapore aan het werk zou zijn geweest voor [bedrijf] . Hij zou een schikking hebben getroffen met zijn (voormalig) werkgever van om en nabij EUR 7.000.000,-. Dat geld zou hij, uiteraard, niet zelf kunnen ontvangen. Daarvoor had hij hulp nodig, die rijkelijk zou worden beloond. De “hulp” van [eiseres] werd ingeroepen, op wiens rekeningnummer de gelden zouden worden ontvangen en waarna zij een forse beloning zou ontvangen. Niets is natuurlijk minder waar, van meet af aan was sprake van oplichting. [eiseres] trapte er echter volledig in.
1.4
Tot tweemaal toe heeft [eiseres] een betaling van EUR 10.000,- overgemaakt, eenmaal naar ene meneer Eijofor, de andere keer naar ene meneer [gedaagde] . Vandaag staat [eiseres] tegenover deze meneer [gedaagde] , een haar onbekend persoon.
1.5
De oplichter(sbende) had [eiseres] ervan overtuigd dat zij – kort gezegd – gelden moest betalen om een speciale rekening te openen en daarvoor een pincode te verkrijgen, zodat de enorme geldsom van de bevriende man daarop zouden kunnen worden overgemaakt. [eiseres] mailde daarop met niemand minder dan [naam 1] van het IMF (Internationaal Monetair Fonds). Deze mevrouw [naam 1] , uiteraard een oplichter en niet de daadwerkelijke mevrouw [naam 1] van het IMF, bewoog [eiseres] ertoe voornoemde betalingen te verrichten en verstrekte de (bank)gegevens van de ontvangers. Daarvan was meneer [gedaagde] één van de ontvangers.
2.3
[eiseres] heeft op 2 december 2018 bij de politie aangifte van oplichting gedaan. In de aangifte staat, voor zover nu van belang:
Eind april 2018, ik denk dat het rond 28 april was, heb ik via Facebook een vriendschapsverzoek gekregen van een meneer. Deze meneer heette [naam 2] . Ik kende deze man niet, maar ik heb hem wel geaccepteerd en ben gesprekken met hem gaan voeren. Eerst ging dit via Facebook, en later via Hangout. In deze gesprekken werd van alles besproken, gewoon algemeen. We hadden gezellige gesprekken met elkaar. Op een keer heeft [naam 2] mij gezegd dat hij in Maleisië zat en dat hij geld naar zijn kinderen over wilde maken. Hij zei dat hij in Amerika problemen had en niet bij zijn geld kon komen vanwege een geschil met de belasting daar. Zijn account zou zijn geblokkeerd. Hij vroeg mij of ik vierhonderd euro, via Western Union, naar [naam 3] in [plaats] wilde overmaken. Ik wist niet hoe dat moest, maar dat heeft [naam 2] mij allemaal uitgelegd.
(…)
Vervolgens vroeg [naam 2] of ik niet ergens iets kon lenen, om zo mogelijk de betaling aan de bank te kunnen doen. Ik moest van [naam 2] de IMF mailen en vragen of zij akkoord gingen met een betaling van 10.000 euro. Later werd ik teruggemaild en er stond dat zij hiermee akkoord gingen. Ik had alleen de 10.000 euro nog niet. Ik was hierover aan het appen met een vriendin van mij, [vriendin] . Zij is ernstig ziek. Zij gaf aan dat zij 20.000 euro opzij had gezet voor haar begrafenis. Zij wilde mij 10.000 euro lenen, omdat wij elkaar al zo lang kennen en zij vertrouwde mij daarin. Zij wist dat ik het terug zou betalen.
[vriendin] heeft vervolgens op 15-10-2018, 10.000 euro naar mij overgemaakt. Ik heb dit bedrag dezelfde dag nog overgemaakt via de bank. Ik had van de IMF een email gehad, met de bankrekeninggegevens waar het bedrag naartoe gestort moest worden. Dit betrof:
Naam: [naam 4]
(…)
Ik had verwacht dat ik hierna de code zou krijgen. Ik kreeg een email van de IMF, waarin stond dat het bedrag in goede orde was ontvangen. Er stond dat er was voorgelegd aan de commissie of het bedrag van 10.000 euro voldoende was, maar het bleek dat zij hier niet mee akkoord gingen. Er zou nogmaals 10.000 overgemaakt moeten worden. Ik heb hier toen over nagedacht en dacht weer aan mijn vriendin. [naam 2] vroeg mij of mijn vriendin niet bereid was om de andere 10.000 ook te betalen. Ik heb dit gevraagd aan mijn vriendin, en heb gevraagd of zij 8000 euro aan mij kon lenen. Ik zou zelf de overige 2000 bij elkaar sprokkelen. Hier ging zij mee akkoord op voorwaarde, dat als zij zou overlijden, ik haar begrafenis zou betalen.
Zij heeft vervolgens op 09-11-2018 een bedrag van 8000 euro op mijn rekening gestort. Ik heb hier zelf 2000 bij gedaan. Ik heb vervolgens weer gemaild met het IMF, die aangaven dat alles verwerkt zou worden en dat ik dan de code zou krijgen. Ik heb vervolgens het bedrag van 10.000 euro, op 12-11-2018 overgemaakt naar:
[gedaagde]
[rekeningnummer]
Een aantal dagen daarna, werd ik gebeld door een medewerker van de ING bank, afdeling Fraude. Zij vertelde mij dat de Rabobank contact met hen had opgenomen. Dit hadden zij gedaan omdat de persoon waar ik geld naar over had gemaakt, [gedaagde] , bij hen te boek stond als fraudeur.
2.4
[gedaagde] verklaart tijdens de comparitie van partijen van 18 april 2019, voor zover nu van belang:
Ik erken dat er geen contractuele relatie bestond tussen [ [eiseres] ] en [mij]. Toch is niet zonder rechtsgrond betaald. U houdt mij voor dat in de dagvaarding staat (punt 14) dat [ik] ‘geen enkele wetenschap omtrent de achtergrond’ heb. [Ik] was niet bekend met [ [eiseres] ] of met een rechtsverhouding tussen [ [eiseres] ] en een derde. Wel is het zo dat [ik] gehandeld [heb] op verzoek van een relatie van [mij] uit Nigeria van wie [ik] de naam niet kan noemen. Wel is er een bemiddelaar bekend: [naam 5] . Dat was de bemiddelaar tussen de relatie uit Nigeria, en [mij]. Aan [naam 5] is de € 10.000 betaald. Dat is contant gebeurd. In een envelop. Die envelop heb ik gegeven aan een zekere [naam 6] . Ik kan niet via de bank betalen aan Nigeria. Ik heb geen ontvangstbewijs gekregen van deze [naam 6] . Dit gaat in Nigeria altijd zo. Ik heb de € 5.000,00 zelf gepind; de andere € 5.000,00 heb ik uit eigen contanten bijgelegd. Ik kan namelijk niet meer dan € 5.000,00 in één dag pinnen. Er staat nog € 3.500,00 op de rekening. De rekening is nog steeds geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] heeft op 12 november 2018 € 10.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] . [eiseres] stelt slachtoffer te zijn van ‘Nigeriaanse fraude’ en heeft aangifte van oplichting gedaan. [eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van het geld, met rente, € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering en hij vordert te bepalen dat het beslag dat door [eiseres] op zijn bankrekening is gelegd, wordt opgeheven.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiseres] en [gedaagde] de vordering en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
Als [gedaagde] een onrechtmatige daad pleegt jegens [eiseres] , is hij verplicht de schade die [eiseres] daardoor lijdt te vergoeden (artikel 6:162 lid 1 BW). Het doen of nalaten in strijd met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt is een onrechtmatige daad (artikel 6:162 lid 2 BW).
4.2
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] en hij is daarom verplicht de schade die [eiseres] daardoor lijdt (€ 10.000,00) te vergoeden. [gedaagde] heeft op 12 november 2018 op zijn bankrekening € 10.000,00 van [eiseres] ontvangen. [gedaagde] heeft verklaard [eiseres] niet te kennen en dat er tussen hen geen overeenkomst bestond op grond waarvan [eiseres] verplicht was dit bedrag op de rekening van [gedaagde] te storten. In het maatschappelijk verkeer mag in een dergelijk geval van de ontvanger van het geld ( [gedaagde] ) verwacht worden dat hij uitzoekt of probeert uit te zoeken waar dit geld vandaan komt en waarom dit bedrag op zijn rekening is gestort, bijvoorbeeld, en dat ligt het meest voor de hand, door de bank te bellen. Totdat er duidelijkheid bestaat over de herkomst en de bestemming van het geld, mag het geld in ieder geval niet van de rekening worden gehaald.
4.3
[gedaagde] heeft het geld niet op zijn rekening laten staan. Hij heeft, voert hij althans aan, een deel van het geld van zijn rekening gehaald - nota bene op dezelfde dag als dat [eiseres] dit geld heeft overgemaakt op de rekening van [gedaagde] - dit bedrag samen met eigen geld (in totaal € 10.000,00) in een envelop gedaan, deze envelop aan ene [naam 6] gegeven, die het via bemiddelaar [naam 5] aan een relatie van [gedaagde] in Nigeria heeft gegeven. [gedaagde] wil de naam van die relatie in Nigeria niet noemen. Als ervan uitgegaan wordt dat dit verhaal van [gedaagde] klopt, moet de conclusie getrokken worden dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiseres] een bedrag op zijn rekening zou storten en dat dit bedrag zo snel mogelijk, op een vage manier via tussenpersonen, naar Nigeria moest. Dit moet betekenen dat [gedaagde] in het ‘complot’ zit althans dat hij verwijtbaar nagelaten heeft naar de achtergrond van deze transactie te vragen en klakkeloos iets gedaan heeft waarvan hij had moeten begrijpen dat het geen zuivere koffie was. Het klakkeloos uitvoeren van een dergelijke transactie is ook in strijd met wat volgens ongeschreven recht betaamt in het maatschappelijk verkeer. Dat een en ander anders is gelopen dan waar de kantonrechter hiervoor van uitgaat, is op grond van de summiere informatie van [gedaagde] en bij het ontbreken van een nadere verklaring, niet aannemelijk.
4.4
De vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.000,00 is gelet op het voorgaande toewijsbaar. Ook de rente die [gedaagde] vordert is toewijsbaar.
4.5
[eiseres] lijdt ook door [gedaagde] te vergoeden schade als zij redelijke kosten maakt ter verkrijging van haar vordering buiten de rechter om (artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW). [eiseres] vordert in dit verband veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 875,00. Deze vordering is niet toewijsbaar. Om kosten te kunnen maken om de vordering buiten de rechter om te incasseren, moeten er op zijn minst bijvoorbeeld brieven over deze kwestie naar [gedaagde] verstuurd zijn. Omdat [eiseres] het adres van [gedaagde] niet wist, zijn deze brieven echter niet verstuurd. Ook anderszins is niet gebleken dat er wat dit betreft kosten zijn gemaakt.
4.6
[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Dat [gedaagde] zoals hij aanvoert rauwelijks is gedagvaard betekent niet per definitie dat hij niet veroordeeld kan worden in de kosten van de procedure. Als [gedaagde] had willen voorkomen dat hij kosten voor deze procedure moet betalen, had hij de € 10.000,00 die [eiseres] op zijn rekening heeft gestort voor het uitbrengen van de dagvaarding aan haar terug moeten geven. Omdat [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging, hoeft [gedaagde] de kosten voor de dagvaarding overigens niet te betalen.
4.7
Of de kantonrechter bevoegd is het door [eiseres] op de bankrekening van [gedaagde] gelegde beslag op te heffen kan onbesproken blijven. Omdat [eiseres] een vordering op [gedaagde] heeft, bestaat er immers sowieso geen aanleiding dat beslag op te heffen.
4.8
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om € 10.000,00 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 12 november 2018 tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 81,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris voor haar gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling, en, voor het geval [gedaagde] niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis aan de veroordelingen voldoet, begroot op € 131,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 aan betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt, dit laatste bedrag indien van toepassing te vermeerderen met omzetbelasting;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders door [eiseres] en [gedaagde] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686