ECLI:NL:RBROT:2019:4179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
ROT 18/5560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht door eisers met activiteiten voor religieuze stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Drechtstedenbestuur en twee eisers zonder vaste woon- of verblijfplaats. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2017. Het Drechtstedenbestuur heeft de uitkering ingetrokken en € 33.191,80 teruggevorderd, omdat eisers niet voldaan zouden hebben aan hun inlichtingenplicht. Dit volgde na een internetonderzoek waaruit bleek dat eisers de enige bestuurders waren van een stichting die zich bezighoudt met religieuze activiteiten en dat zij ook twee webwinkels exploiteerden.

Eisers hebben tegen het besluit bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 april 2019 hebben eisers hun standpunt verdedigd, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet tijdig hadden geïnformeerd over hun activiteiten en de daarmee samenhangende inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van de bijstand terecht was, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden in de betreffende periode.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5560

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres), zonder vaste woon- of verblijfplaats, eisers,
gemachtigde: mr. drs. A. de Raad,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigden: mr. M. de Wolf en mr. J. Buijs.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2017 ingetrokken en € 33.191,80 aan verstrekte bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers ontvingen vanaf 5 augustus 2014 een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een interne melding dat eiser boeken zou hebben geschreven, heeft verweerder op 3 oktober 2017 een internetonderzoek ingesteld naar eisers. Uit dit onderzoek is gebleken dat eisers de enige bestuurders zijn van de stichting [naam stichting] (de stichting). Op de website van de stichting staat dat deze zich bezighoudt met het publiceren van Bijbelstudies en de organisatie van conferenties, seminars en thema-avonden. Op deze website kunnen bezoekers geldbedragen aan de stichting doneren. Als contactadres van de stichting staat op de website het toenmalige woonadres van eisers vermeld. Daarnaast is uit het internetonderzoek gebleken dat eisers twee webwinkels ( [naam internetsite 1] en [naam internetsite 2] ) hebben waarop diverse producten te koop worden aangeboden, waaronder zalfoliën en boeken die eiser heeft geschreven en uitgegeven. Verder is gebleken dat de boeken die eiser heeft geschreven ook worden verkocht via andere webwinkels. Ook is uit het internetonderzoek gebleken dat eiser is te boeken als spreker.
2. Bij brief van 4 oktober 2017 heeft verweerder eisers verzocht stukken te verstrekken die volgens hem van belang zijn voor de beoordeling van het recht op een bijstandsuitkering, te weten de statuten van de stichting, bankafschriften en de boekhouding van de webwinkels en van de verkoop van de boeken. Hierop hebben eisers een deel van de gevraagde stukken verstrekt. Eisers hebben verweerder tevens bericht dat de stichting geen boekhouding heeft bijgehouden.
3. Bij besluit van 3 november 2017 heeft verweerder de uitkering van eisers opgeschort met ingang van 1 november 2017. Bij besluit van 16 november 2017 heeft verweerder het recht van eisers op een bijstandsuitkering ingetrokken per 1 november 2017. Bij besluiten van 7 mei 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 3 november 2017 en 16 november 2017 ongegrond verklaard. De door eisers tegen deze besluiten ingestelde beroepen zijn door deze rechtbank bij uitspraak van 5 februari 2019 ongegrond verklaard (ROT 18/2763 en ROT 18/2764).
4. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eisers niet alle gevraagde stukken hebben verstrekt die van belang zijn om te kunnen vaststellen of zij in de periode van 5 augustus 2014 tot 1 november 2017 recht hadden op een bijstandsuitkering. Om die reden stelt verweerder dat hij dit recht over deze periode niet langer kan vaststellen.
5. Bij brief van 30 maart 2018 heeft verweerder eisers in de bezwaarfase bericht dat hij heeft besloten aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de uitkering. Verweerder heeft eisers verzocht onder meer de volgende stukken te verstrekken: kopieën van afschriften van alle bankrekeningen van eisers en van de stichting, de boekhouding van de verkoop en distributie van de boeken die eiser heeft geschreven en een kopie van het kasboek van de contante betalingen aan en van de stichting.
Bij e-mail van 9 april 2018 hebben eisers verweerder een groot aantal stukken toegezonden, waaronder het financieel jaaroverzicht 2014 van de bankrekeningen van de stichting, incomplete kopieën van afschriften van de spaarrekening van de stichting over de periode 24 april 2015 tot en met 31 oktober 2017, de transactiehistorie van de twee betaalrekeningen van eisers over de perioden 2 mei 2016 tot en met 4 april 2018 en 1 maart 2016 tot en met 6 april 2018 en van de internetspaarrekening van eisers over de periode 3 januari 2017 tot en met 22 januari 2018, kopieën van digitale overzichten (samengesteld op 7 maart 2018) met mutaties in de afgelopen jaren inzake de bestuur-rekening, PayPal, Mollie Payments, kas en de bestuur-spaarrekening, jaarstukken van de stichting van 11 januari 2018 over de jaren 2014 tot en met 2017, grootboekkaarten en een analyserapport herkomst saldo, beide opgesteld op 28 februari 2018.
6. Eisers en verweerder hebben in juni 2018 samen een analyse gemaakt van de uitgaven en inkomsten van de stichting. Naar aanleiding van die analyse heeft verweerder bij brief van 9 juli 2018 eisers verzocht nadere stukken te verstrekken waaruit de uitgaven van de stichting blijken. Bij e-mail van 4 september 2018 hebben eisers verweerder bericht dat zij alles hebben overgelegd wat verweerder volgens hen aan stukken zou kunnen vragen. Eisers hebben de gevraagde nadere stukken niet verstrekt.
7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat sprake is van verwevenheid van geldstromen tussen eisers en de stichting en dat verweerder ook op basis van de stukken die eisers in bezwaar hebben overgelegd niet kan vaststellen of eisers in de periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2017 in bijstandbehoevende omstandigheden hebben verkeerd.
8.1
Eisers stellen dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden.
8.2
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover hier van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1949), levert schending van de inlichtingenplicht een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op bijstand bestond.
8.3
In geding is of verweerder het recht op bijstand van eisers over de te beoordelen periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2017 terecht heeft ingetrokken en of verweerder de over deze periode betaalde bijstand terecht heeft teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht.
8.4.
Eisers betwisten niet dat hun activiteiten voor de stichting, zoals onder 1 beschreven, op geld waardeerbaar zijn. Eisers stellen dat zij verweerder tijdig op de hoogte hebben gebracht van deze activiteiten. Eisers voeren hiertoe onder meer aan dat zij verweerder op 31 augustus 2015 een e-mail hebben gestuurd waarin zij melden dat zij op die datum met een webwinkel zijn gestart. Verweerder stelt dat hij deze e-mail niet heeft ontvangen. De gemachtigde van eisers heeft op de zitting een afdruk van deze e-mail overgelegd met daarbij een zogenoemde header en een ontvangstbevestiging. Eisers stellen dat zij hiermee de verzending van deze e-mail aannemelijk hebben gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of eisers de verzending van deze e-mail aannemelijk hebben gemaakt. Ook als eisers deze e-mail op 31 augustus 2015 hebben verzonden, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eisers hem niet tijdig hebben geïnformeerd. De webwinkel bestond immers al vanaf 21 april 2015. Eisers stellen dat pas een inlichtingenplicht gold vanaf de datum van de eerste transactie via de webwinkel. Die transactie vond volgens eisers pas plaats op of omstreeks 31 augustus 2015. De rechtbank volgt eisers hierin niet en is het met verweerder eens dat het starten met de webwinkel direct bij verweerder gemeld had moeten worden en niet pas nadat de eerste transactie heeft plaatsgevonden. Vanaf de start van de webwinkel verrichtten eisers immers op geld waardeerbare activiteiten waarmee zij inkomsten konden genereren. Nu eisers verweerder niet tijdig hebben geïnformeerd over de webwinkel, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden.
Verweerder wijst er daarnaast op dat eisers bleken te beschikken over bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] waarover zij verweerder niet hebben niet hebben geïnformeerd. De rechtbank is het met verweerder eens dat eisers ook door het niet informeren van verweerder over deze bankrekeningen de inlichtingenplicht hebben geschonden.
8.5
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de te beoordelen periode recht op bijstand hadden, ook als zij de inlichtingenplicht niet zouden hebben geschonden.
Eisers stellen dat geen sprake is van verwevenheid van geldstromen tussen eisers en de stichting. Om die reden hadden zij volgens hen in de te beoordelen periode recht op bijstand.
De rechtbank stelt vast dat eisers als enige bestuurders van de stichting hebben kunnen beschikken over de bankrekeningen van de stichting. Op deze bankrekeningen werden diverse betalingen en donaties ontvangen. De rechtbank is het met verweerder eens dat van vele uitgaven op de bankafschriften, in het bijzonder uitgaven in restaurants en supermarkten en aan maaltijdbezorgdiensten, het zakelijke karakter niet op voorhand aannemelijk is. Dergelijke uitgaven wijzen eerder in de richting dat eisers geldbedragen die door de stichting zijn ontvangen konden gebruiken en ook feitelijk hebben gebruikt voor hun levensonderhoud en dat de door de stichting ontvangen geldbedragen (mede) zijn aan te merken als inkomsten van eisers. Het is daarom aan eisers om het zakelijke karakter van deze inkomsten en uitgaven aannemelijk te maken. Eisers hebben over de uitgaven verklaard dat zij hiermee maaltijden hebben aangeboden aan mensen in nood. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank bijvoorbeeld niet zonder meer voor de hand om behoeftige personen mee te nemen naar restaurants in plaats van hun eten en drinken aan te bieden. Eisers hebben daarnaast hun stelling dat geen sprake is van verwevenheid van geldstromen tussen eisers en de stichting niet met controleerbare bewijsstukken onderbouwd. Zo ontbreekt niet alleen een boekhouding, maar ontbreken ook nota’s van de aankoop van de handelsvoorraad, de onderbouwing van de overige uitgaven en facturen van de verkopen. Daarnaast zijn de in bezwaar overgelegde bankafschriften niet compleet. De door eisers overgelegde jaarstukken en grootboekkaarten zijn bovendien opgesteld op blanco papier en niet door een onafhankelijke professional zoals een accountant opgesteld of gecontroleerd. Ook hebben eisers hun stelling dat een deel van de uitgaven van de stichting betrekking heeft op evenementen en bijeenkomsten niet onderbouwd met een compleet en controleerbaar overzicht van de data waarop en de namen van de plaatsen waar deze hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat geen sprake is van verwevenheid tussen de geldstromen van eisers en de stichting en daarmee ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de te beoordelen periode recht op bijstand hadden, ook als zij de inlichtingenplicht niet zouden hebben geschonden. Dat de stichting geen boekhouding van de geldstromen en geen logboek van haar activiteiten heeft bijgehouden, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eisers als bestuurders van de stichting. Verweerder heeft de uitkering van eisers over de te beoordelen periode dan ook terecht ingetrokken omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8.6
Eisers hebben tegen de terugvordering van de verstrekte bijstand geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. De gemachtigde van eisers heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat eisers, gelet op de hoge eisen die daaraan in de rechtspraak van de Raad worden gesteld, geen beroep doen op dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien.
8.7
Eisers stellen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door niet te vragen om een toelichting op specifieke uitgaven. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank is met verweerder eens in zijn verklaring op de zitting dat, gelet op de verwevenheid van de geldstromen van eisers en de stichting en de incompleetheid van de door eisers overgelegde stukken, het voor het onderzoek niet zinvol was om eisers op specifieke uitgaven te bevragen. Dat verweerder daarvan af heeft gezien, acht de rechtbank dan ook niet onzorgvuldig.
8.8
Eisers stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid als neergelegd in artikel 3:3 van de Awb door bij aanvang van het onderzoek direct stukken van de stichting op te vragen. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Uit de rapportage van 4 oktober 2017 van het internetonderzoek blijkt dat verweerder na een interne melding is begonnen met het googelen van de naam van eiser en vervolgens bij de stichting, haar website en de webwinkels is uitgekomen. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel bleek dat de stichting het toenmalige woonadres van eisers als bezoekadres had en dat eisers als bestuursleden stonden ingeschreven. Verweerder heeft hieruit mogen afleiden dat eisers mogelijk op geld waardeerbare activiteiten voor de stichting verrichtten en daarmee inkomsten verwierven. Om die reden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de stichting betrokken bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eisers.
8.9
Eisers stellen dat verweerder hun recht om in vrijheid hun godsdienst te belijden heeft geschonden doordat hij hen met het bestreden besluit heeft beperkt in hun mogelijkheden in het kader van de stichting activiteiten op religieuze grondslag te verrichten. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit enkel toepassing gegeven aan de regels van de Pw. Het recht op godsdienstvrijheid van eisers wordt hierdoor niet geraakt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 mei 2019.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.