ECLI:NL:RBROT:2019:3842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
10/026462-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 7 februari 2018 in Rotterdam een mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een psychiatrisch centrum, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J.E. Stout. De officier van justitie, mr. D. van Zetten, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, maar ook ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader, en een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had het slachtoffer mishandeld door deze in het gezicht te slaan en tegen de benen te schoppen, wat leidde tot letsel. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was, zoals vastgesteld door deskundigen. Dit leidde tot de beslissing om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op voor de duur van één jaar, gelet op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 707,68 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/026462-18
Datum uitspraak: 23 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden, locatie ’s-Gravenhage,
raadsvrouw mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar ex artikel 37 Sr.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 februari 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
-deze in/tegen het gezicht te slaan en
-tegen de benen te schoppen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer]
ten val kwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft zich gevoegd bij dit standpunt.
6.2.
Beoordeling
Over de verdachte is door H. Roelfsema, arts-assistent in opleiding tot psychiater, en
R. Haveman, GZ-psycholoog, een rapport opgemaakt gedateerd 15 februari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is van 15 november 2018 tot 3 januari 2019 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) en is daar onderzocht door een multidisciplinair team. Uit dit onderzoek komt – kort samengevat – naar voren dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, geclassificeerd volgens de DSM-5. Deze diagnose wordt in alle eerdere behandelverslagen gesteld (zoals in de rapportages van psychiater dr. S.J. Rosa en psycholoog I.M.A.E. Van Vlimmeren, beide van 30 mei 2018) en komt ook op basis van het huidige onderzoek duidelijk naar voren. Desorganisatie en paranoïde wanen staan op de voorgrond en het functioneren van de verdachte wordt hierdoor in ernstige mate beïnvloed. De bij hem aanwezige psychotische pathologie beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De onderzoekers adviseren gedragskundig, gelet op de allesoverheersende doorwerking van de stoornis, om de verdachte het ten laste gelegde indien bewezen in het geheel niet toe te rekenen.
Omdat de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door de bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare. De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit volledig ontoerekeningsvatbaar. Het bewezenverklaarde kan hem om die reden niet worden toegerekend, wat ertoe leidt dat de verdachte niet strafbaar is zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is niet strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op straat een willekeurig slachtoffer zonder enige aanleiding mishandeld door haar in het gezicht te slaan en tegen de benen te schoppen, waardoor zij is gevallen en letsel heeft opgelopen. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Zoals hiervoor vermeld, heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte door arts-assistent in opleiding tot psychiater H. Roelfsema en GZ-psycholoog R. Haveman opgestelde rapport gedateerd 15 februari 2019. Dit rapport houdt – naast hetgeen hiervoor is weergegeven – het volgende in.
Uit de voorgeschiedenis van de verdachte blijkt dat medicamenteuze behandeling alsmede frequente begeleiding door behandelaren en woonbegeleiders kan leiden tot vermindering van de psychotische symptomen, verbetering van zijn functioneren en daarmee vermindering van het recidiverisico. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het toestandsbeeld en het functioneren van de verdachte de laatste jaren, vanaf het moment dat hij niet meer in een strafrechtelijk of civiel kader werd behandeld, verslechterde. De onderzoekers adviseren daarom plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen, met als doel de verdachte in een klinische setting in te stellen op depotmedicatie en hem vervolgens onder civiel rechterlijke machtiging te laten uitstromen in een RIBW (regionale instelling beschermd wonen) met voldoende frequente begeleiding. De verwachting is dat wanneer de zorg goed is opgestart, het recidive risico sterk zal afnemen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Aan de door de wet gestelde vereisten voor de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 Sr is voldaan. Het strafbare feit kan wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan de verdachte worden toegerekend en hij is een gevaar voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Tevens is voldaan aan de eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr.
Gelet op al het voorgaande, zal de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, het advies van de deskundigen volgen en gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van één jaar.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 257,68 aan materiële schade en een vergoeding van € 450,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is niet mogelijk bij ontslag van alle rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in ECLI:NL:HR:2004:AO3233.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en en door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 februari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen. Anders dan door de officier van justitie aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat geen rechtsregel in de weg staat aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel aan degene wie ontslagen wordt van alle rechtsvervolging en een last als bedoeld in
artikel 37 Sr wordt opgelegd. Bij wetswijziging is deze mogelijkheid immers vanaf
1 januari 2014 expliciet opgenomen in artikel 36f lid 1 Sr (zie ook Hoge Raad 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3437).
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 707,68, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 707,68 (zegge: zevenhonderdzeven euro en achtenzestig eurocent), bestaande uit € 257,68 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 707,68(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdzeven euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 707,68 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 februari 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
-deze in/tegen het gezicht te slaan en/of stompen en/of
-tegen het/de be(e)n(en) te schoppen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer]
ten val kwam;