ECLI:NL:RBROT:2019:3756

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
C/10/557961/HA ZA 18-848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling in erfeniskwestie met betrekking tot financiële misstanden door verzorgster

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2019, staat de vordering van de erfgenamen van de heer [overledene] centraal. De erfgenamen, vertegenwoordigd door eiseres 1, stellen dat de gedaagde, die als verzorgster en vriendin van de overledene fungeerde, zich onrechtmatig heeft toegeëigend meer dan € 281.000,- van de bankrekeningen van de overledene over een periode van 3,5 jaar. De vordering is primair gebaseerd op onrechtmatige daad en subsidiair op onverschuldigde betaling, waarbij de gedaagde zich beroept op een overeenkomst en toestemming van de overledene voor de uitgaven. De rechtbank oordeelt dat, behoudens tegenbewijs van de gedaagde, voorshands bewezen wordt geacht dat de gedaagde zich gelden van de overledene onrechtmatig heeft toegeëigend. De gedaagde wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is complex en omvat verschillende juridische aspecten, waaronder de beoordeling van de geestelijke toestand van de overledene ten tijde van de uitgaven en de geldigheid van de overeenkomsten die de gedaagde aanvoert. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat de gedaagde getuigen kan laten horen om haar verweer te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer/rolnummer: C/10/557961/HA ZA 18-848
Vonnis van 17 april 2019
in de zaak van
[eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. H.F.C. Hoogendoorn, advocaat te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Şen, advocaat te Rotterdam.
Eiseres in conventie wordt hierna aangeduid als ‘ [eiseres 1] ’ en gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2018;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aantekening dat een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres 1] ;
  • de akte in het geding brengen van producties van de zijde van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de op 15 februari 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de overgelegde producties.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is, met instemming van partijen, buiten aanwezigheid van partijen opgesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. De datum daarvan is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 7 juni 2018 is op Curaçao overleden de heer [overledene] , geboren te [geboorteplaats overledene] , Indonesië op [geboortedatum overledene] , laatstelijk wonende aan de [adres 1] , Willemstad, Curaçao (hierna: [overledene] ).
2.2.
[overledene] is gehuwd geweest met mevrouw [ex-echtgenote] , welk huwelijk door echtscheiding werd ontbonden. Uit het huwelijk met mevrouw [ex-echtgenote] zijn drie dochters geboren: [naam 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] , [naam 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] , en [naam 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] . [overledene] was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner in de zin van artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
[overledene] was eigenaar van onroerend goed op Sint-Maarten bestaande uit een perceel grond aan [adres 2] , Philipsburg, met daarop zijn ouderlijk huis (de villa), een bungalow en een gebouw waarin zich twee appartementen bevinden (het gele gebouw). Na zijn pensionering in 2013 is [overledene] in de bungalow op Sint-Maarten gaan wonen; de villa en het gele gebouw werden voor ‘short term vacation rentals’ verhuurd via de verhuurbedrijven Remax rentals en BlueSkySXM, die voor het beheren van de boekingen respectievelijk 30% en 25% van de huuropbrengsten ontvingen. [gedaagde] , die door een nauwe werkgerelateerde samenwerking goed bevriend was met [overledene] , is op zijn verzoek eind 2013 bij [overledene] komen wonen.
2.4.
Begin maart 2014 heeft [overledene] op Sint-Maarten een ernstig ongeluk gehad, waarna hij tot eind maart 2014 voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval medisch is behandeld in Suriname.
2.5.
Vanaf medio april 2014 heeft [gedaagde] [overledene] , die tevens aan de ziekte van Parkinson leed, (mede) verzorgd. Zij beheerde als onderdeel daarvan ook zijn financiën.
2.6.
Op 16 september 2014 heeft [overledene] [gedaagde] , die hij (hoewel zij een gezin in Nederland had) als zijn levenspartner beschouwde,
“(…) het levenslang recht van gebruik en bewoning: van het recht van erfpacht tot 28 juni 2025 op het perceel grond (…) met het erf en de daarop gebouwde woning en bijgebouwen, plaatselijk bekend als [adres 2] , alsmede van de zich in gemeld woonhuis bevindende inboedel (…)”gelegateerd.
2.7.
In september 2017 is [overledene] , als gevolg van de orkaan Irma, geëvacueerd naar Curaçao en opgenomen op de verpleegafdeling van Hamiëd, Health & Eldery Care.
2.8.
Op 22 september 2017 heeft [overledene] aan [eiseres 1] een algemene notariële volmacht verleend
“om zijn zaken, rechten en belangen, zonder enige uitzondering, zo op het gebied van personen- als familierecht, zakenrecht, erfrecht, verbintenissenrecht, bewijsrecht, fiscaalrecht, procesrecht en ieder ander rechtsgebied, waar te nemen en uit te oefenen”.
Op diezelfde datum heeft [overledene] zijn testament gewijzigd en zijn dochters tot enig erfgenamen benoemd.
2.9.
Op 23 september 2017 is voor de periode van 2 oktober 2017 tot en met 6 november 2017 het onroerend goed op Sint-Maarten verhuurd aan Dekra Experts B.V. De huurovereenkomst is gesloten tussen
The Renter and [gedaagde] (The Property Owner).
De huurovereenkomst vermeldt voorts:
“Wire instructions
[adres 3]
[woonplaats]
Beneficiary name: [gedaagde]
Account number: [bankrekeningnummer 1] ”
2.10.
Bij brief van 24 oktober 2017 heeft de advocaat van [overledene] aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Sinds ca. 2014 heeft u als vriendin, althans mantelzorgster betrokkenheid gehad bij de verzorging en behartiging van diverse zaken van de heer [overledene] . [overledene] heeft zijn dochters verteld dat hij zich al langere tijd in zijn vertrouwen in u geschaad voelt. Hij wenst niet langer zijn financiën en onroerend goed door u te laten beheren (…)”
“(…) Ter voorkoming van misverstanden: u heeft geen enkel recht op gebruik van enige bezitting van de heer [overledene] . U heeft dus ook geen recht op toegang of gebruik van enige van zijn bezittingen, waaronder zijn woningen aan [adres 2] , Philipsburg, St. Maarten. Gebleken is dat een van die huizen zonder medeweten of toestemming, en zonder daartoe strekkende volmacht, door u is verhuurd aan Dekra Experts BV. U hebt daarvoor US$ 7,125.00 en een waarborgsom ontvangen (…)”
“(…) Deze brief dient mede als stuitingshandeling van alle vorderingen die de heer [overledene] op u mocht hebben in verband met uw tot heden gebleken handelen, uit hoofde van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatige daad dan wel uit anderen hoofde. Tot die mogelijke handelingen behoren onder meer – niet uitsluitend – vorderingen op u wegens aan u verrichte betalingen en/of door u ten laste van het vermogen van de heer [overledene] geïncasseerde bedragen (…)”
De advocaat van [overledene] heeft [gedaagde] voorts gesommeerd tot afgifte van persoonlijke zaken van [overledene] , zoals een id-kaart, bankpassen, huis-,/auto- en kluissleutels en inloggegevens van diverse (bank)accounts.
2.11.
Bij brief van 27 oktober 2017 heeft [naam 5] , de broer van [gedaagde] , namens haar aanspraak gemaakt op 35% van de huuropbrengsten van twee maanden en een schadeloosstelling in verband met een
“plotselinge opzegging van een op 30 maart 2014 tussen [overledene] en [gedaagde] gesloten arbeidsovereenkomst”, in totaal een bedrag van $ 7.393,75.
2.12.
Een ondertekende verklaring d.d. 29 oktober 2017 luidt als volgt:

De ondergetekende:
Prof. Dr. [overledene] , geboren te [geboorteplaats overledene] , Indonesië, op [geboortedatum overledene] , wonende [adres 2] te Philipsburg, Sint Maarten, verblijvende op Curaçao,
Verklaart bij deze toestemming tot het volgende:
Dat mijn dochters namens mij toestemming hebben een advocaat in te schakelen en een zaak te beginnen jegens mvr. [gedaagde] , welke tot mijn grote verbazing grote bedragen geld heeft verduistert, mijn eigendommen zonder toestemming heeft meegenomen, zonder mijn toestemming heeft verhuurd, en mij slecht heeft verzorgd. De kosten van deze procedure neem ik uiteraard op mij.
Getekend te Curaçao op 29 oktober 2017
[overledene] ”
2.13.
In de periode van 2014 tot en met 2017 is van de verschillende bankrekeningen van [overledene] in totaal $ 218.262,88 en € 87.515,97 gepind met zijn bankpassen, dan wel overgemaakt naar bankrekeningen van [gedaagde] .
2.14.
Na het overlijden van [overledene] hebben zijn dochters de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.15.
[eiseres 1] heeft op of omstreeks 14 augustus 2018 conservatoir beslag laten leggen op de bankrekeningen van [gedaagde] en op haar onverdeelde aandeel in de woning aan het adres [adres 3] te [woonplaats gedaagde] .
2.16.
[gedaagde] heeft bij dagvaarding van 19 september 2018 in kort geding gevorderd de beslagen op te heffen. Bij vonnis van 29 oktober 2018 van de rechtbank Amsterdam is de gevraagde voorziening geweigerd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres 1] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
i. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [overledene] en daarmee jegens zijn erfgenamen heeft gehandeld;
ii. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] van € 87.515,97 en $ 225.387,88, althans tot een in goede justitie door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van onttrekking(en) aan het vermogen van [overledene] , althans vanaf het moment van dagvaarding tot aan het moment van volledige voldoening;
subsidiair
iii. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] van € 53.805,71 en $ 64.339,03, althans tot een in goede justitie door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van de respectievelijke onverschuldigde betaling(en) uit het vermogen van [overledene] , althans vanaf het moment van dagvaarding tot aan het moment van volledige voldoening;
primair en subsidiair
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, beslagkosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiseres 1] stelt dat [gedaagde] , terwijl het met [overledene] fysiek steeds slechter ging, de financiën steeds meer naar zich toe trok zodat zij feitelijk vrijelijk kon beschikken over de banktegoeden van [overledene] . Er zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt over het beheer door en de bezoldiging van [gedaagde] , slechts mondeling is afgesproken dat [gedaagde] tegen kost en inwoning op Sint-Maarten mocht verblijven en jaarlijks een vliegticket vergoed zou krijgen.
Na de evacuatie naar Curaçao rees bij [overledene] het vermoeden dat [gedaagde] zijn bankrekeningen had geplunderd. [eiseres 1] heeft de bankrekeningen vervolgens laten blokkeren.
[eiseres 1] stelt dat [gedaagde] zich over een periode van ongeveer drie en een half jaar aanzienlijke geldbedragen van [overledene] heeft toegeëigend. Deze bedragen heeft [gedaagde] grotendeels op Sint-Maarten en deels in Nederland gepind, grotendeels vanuit Sint-Maarten dan wel vanuit Nederland naar haar eigen bankrekening overgeboekt, dan wel grotendeels op Sint-Maarten dan wel in Nederland gebruikt voor de aanschaf van zaken/diensten ten behoeve van zichzelf, zoals cosmeticaproducten, vrouwenkleding, bezoeken aan een beauty spa en overboekingen naar het bedrijf van [gedaagde] broer ( [naam bedrijf] ). Ook heeft [gedaagde] in Nederland zaken voor zichzelf aangeschaft en facturen die op haar naam stonden vanuit de banktegoeden van [overledene] betaald (Eyewish, snelheidsboete, autoschadeverzekering, Primark, kapper etc.).
ABN-AMRO rekeningnummer [bankrekeningnummer 2]
Vanaf maart 2014 tot en met september 2017 is van de ABN-AMRO bankrekening van [overledene] in totaal € 87.515,97 onverklaarbaar afgeschreven, te weten € 27.679,03 aan contante opnames, € 53.805,71 aan overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde] en € 6.031,23 aan uitgaven voor naar alle waarschijnlijkheid [gedaagde] zelf.
Windward Island Bank rekeningnummers [bankrekeningnummer 3] , [bankrekeningnummer 4] en [bankrekeningnummer 5]
In dezelfde periode is vanaf de WIB bankrekeningen van [overledene] in totaal $ 211.137,88 onverklaarbaar afgeschreven, te weten $ 142.727,01 aan contante opnames, $ 64.339,08 aan overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde] en $ 4.071,84 aan uitgaven voor naar alle waarschijnlijkheid [gedaagde] zelf.
RBC Royal Bank N.V. rekeningnummer [bankrekeningnummer 6]
In dezelfde periode is vanaf de RBC Royal bankrekening van [overledene] een bedrag van in totaal $ 7.978,28 onverklaarbaar afgeschreven.
Regelmatig werden grote bedragen aan contant geld bij de Bankomatiko Le Grande Marche opgenomen nadat bij Le Grande Marche Supermarket was gepind. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de grote bedragen aan cashopnames zijn gebruikt voor zaken ten behoeve van het levensonderhoud van [overledene] dan wel voor betaling van zijn vaste lasten. Bedragen voor zorg, verpleegkundigen, verzekeringen en vaste lasten werden direct afgeschreven van de bankrekeningen van [overledene] en/of middels aparte overboekingen betaald.
[overledene] beschikte over meer dan genoeg inkomsten om de vaste lasten te betalen: € 4.308,86 netto pensioen en € 995,95 netto AOW vermeerderd met huurinkomsten.
Onrechtmatige verhuur van onroerend goed:
In oktober 2017 bleken, zonder medeweten en toestemming van [overledene] , werknemers van Dekra Experts het onroerend goed van de ‘eigenaresse’ [gedaagde] te hebben gehuurd en huur ad $ 7.125,00 en een borgsom aan haar te hebben betaald.
3.3.
Aan de tegen [gedaagde] gerichte vordering legt [eiseres 1] primair ten grondslag dat zij aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad. Niet gebleken is dat aan de werkzaamheden die [gedaagde] voor [overledene] zou hebben verricht een rechtsgeldige overeenkomst ten grondslag ligt. Subsidiair stelt [eiseres 1] dat [gedaagde] gelden van [overledene] zonder enige rechtsgrond heeft opgenomen en overgemaakt naar haar eigen bankrekening. De gelden zijn zonder medeweten en instemming van [overledene] door [gedaagde] onttrokken. Dat instemming heeft ontbroken volgt volgens [eiseres 1] uit de in het bijzijn van haar en haar partner [naam 6] ondertekende schriftelijke verklaring van [overledene] d.d. 29 oktober 2017, uit het feit dat hij haar en haar zussen opdracht heeft gegeven een gerechtelijke procedure te starten, en uit de verklaring d.d. 16 oktober 2018 van mr. [naam notaris] , notaris op Curaçao. [eiseres 1] beroept zich ter zake de vordering uit onrechtmatige daad op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen en ter zake de vordering uit onverschuldigde betaling op artikel 6:203 lid 1 van voormeld wetboek.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres 1] .
Na het ongeval in maart 2014 heeft [gedaagde] meer en meer geheel belangeloos de zorg voor [overledene] op zich genomen. Met hem zijn mondeling en schriftelijk afspraken gemaakt over de vergoeding voor haar werkzaamheden. Zij beroept zich op een overeenkomst van 30 maart 2014, waarbij zij is benoemd tot ‘propertymanager’. Naast haar werk als propertymanager heeft [gedaagde] ook de volledige verzorging van [overledene] en het huishouden op zich genomen, en heeft zij hem diverse malen begeleid naar het buitenland voor medische behandelingen. Overboekingen (sommige voorzien van een omschrijving) zijn altijd in overleg en met toestemming van [overledene] gedaan.
In de periode 2014 tot 2016 was er, behoudens een korte periode na het ongeval, geen sprake van dat [overledene] niet meer in staat zou zijn zelf zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. [overledene] ging vaak mee boodschappen doen en nam geregeld geld op van zijn rekeningen. Hij bepaalde zelf waaraan hij zijn geld besteedde. [overledene] leefde op grote voet, hij kocht veel dure spullen, kunst en cadeaus (ook voor [gedaagde] , [eiseres 1] en haar zussen), bezocht samen met [gedaagde] geregeld een spa en vergoedde onkosten van [gedaagde] . Een en ander blijkt onder andere uit de verklaringen van
[getuige 1] :
“(…) He would go different places and use his Pin Card on his own accord buying nonsense. Mobile Phones, TV(…)”;
[getuige 2] :
“(…) He was spendthrift and he would buy expensive paintings from Ruby Blue for her Birthday but insisted that it should be hung in the house(…)”;
[getuige 3] :
“(…) although he was a stubborn man (not wanting to be babied by others) he never gave me the impression of an elderly person who could no longer make sensible (financial) decisions (…)”en
[getuige 4] :
“(…) [overledene] vergooide zijn geld en ik heb hem er wel eens op aangesproken. Als er iets nieuws was dan moest hij het hebben. De boardwalk van de villa kostte klauwen met geld en was nergens voor nodig (…)”.
Vanaf 2016 kon [overledene] niet meer zelfstandig (internet)bankieren. [gedaagde] hielp hem steeds vaker, wel was hij nog in staat zijn wil te bepalen. Met de geldopnames en betalingen in Nederland heeft [overledene] ingestemd. Na de evacuatie naar Curaçao heeft [overledene] alle bankpassen aan [gedaagde] gegeven.
In 2017 werd zijn gezondheid steeds slechter. [gedaagde] betwist de rechtsgeldigheid van de verklaring d.d. 29 oktober 2017. Niet alleen is de verklaring niet ondertekend in het bijzijn van getuigen of ten overstaan van een notaris, [gedaagde] betwist met name dat die verklaring van [overledene] is dan wel dat hij ten tijde van het afleggen van de verklaring compos mentis was. [gedaagde] verwijst daartoe naar de verklaring van dr. [getuige 5] die verklaarde dat [overledene] op 20 september 2017 ernstig verward was. Al zou de verklaring rechtsgeldig zijn, dan nog vormt deze verklaring onvoldoende bewijs om aan te nemen dat [gedaagde] onverschuldigd zou zijn betaald. Het achteraf intrekken van instemming voor het doen van giften maken deze niet met terugwerkende kracht onverschuldigd.
Tevens verwijst [gedaagde] naar de verklaringen van mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] die verklaren dat [gedaagde] [overledene] zeer goed heeft verzorgd.
Het was juist de verhouding tussen [overledene] en zijn dochters die minder goed was.
[getuige 2] verklaarde daarover:
“(…) I also saw [overledene] with a blackeye, which his daughter gave him in a fight (…)”.
Onrechtmatige verhuur van onroerend goed:
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst met Dekra Experts te sluiten. In haar rol van propertymanager was ze hiertoe gerechtigd. Daarnaast heeft [overledene] ingestemd met de verhuur. Tijdens de comparitie van partijen heeft zij verklaard dat [overledene] zijn instemming toonde door te glimlachen. Uit praktische overwegingen heeft ze de huurinkomsten naar haar eigen rekening over laten maken. [overledene] verbleef op Curaçao, terwijl zij zorg moest dragen voor alle zaken op Sint-Maarten.
In reconventie
3.5.
[eiseres 2] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerster] te gelasten om op dezelfde dag dat het in deze te wijzen vonnis aan haar betekend is het door haar gelegde conservatoire beslag onder Coöperatieve Rabobank U.A., ING Bank N.V. en op het onverdeelde aandeel van [eiseres 2] in het woonhuis aan de [adres 3] te [woonplaats] , met onmiddellijke ingang op te heffen en dit tegelijkertijd aan [eiseres 2] mede te delen;
II. te bepalen dat [verweerster] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft te voldoen aan het onder I bepaalde een onmiddellijk opeisbare boete groot € 5.000,- per dag, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan [eiseres 2] zal verbeuren;
III. [verweerster] in de proceskosten te veroordelen.
3.6.
[eiseres 2] stelt dat de door [verweerster] gelegde conservatoire beslagen jegens haar onrechtmatig zijn, omdat geen sprake is van enig onrechtmatig handelen van haar en evenmin sprake is van aan haar verrichte onverschuldigde betalingen.
3.7.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres 2] . Enige onderbouwing en toelichting door [eiseres 2] op de vordering in reconventie ontbreekt. Evenmin is door [eiseres 2] iets gesteld over haar belangen bij opheffing van de beslagen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering in conventie naar het recht van de Nederlandse Antillen en de vordering in reconventie naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Op grond van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
In conventie
4.2.
Ingevolge de akte van erfrecht van 9 juni 2018 is [eiseres 1] zelfstandig bevoegd en gerechtigd tot het opeisen en in ontvangst nemen van alle gelden en andere baten behorende tot de nalatenschap van [overledene] . Samen met haar zussen is [eiseres 1] deelgenoot in de nog onverdeelde nalatenschap van [overledene] . Op grond van artikel 3:171 BW is [eiseres 1] bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van die gemeenschap.
4.3.
Niet in geschil is dat over een periode van drie en een half jaar meer dan € 281.000,-(het gehele bedrag omgerekend naar euros) van de bankrekeningen van [overledene] is opgenomen of afgeschreven, aanzienlijk meer dan in voorgaande jaren.
ABN-AMRO rekeningnummer [bankrekeningnummer 2]
In de periode maart 2014 tot en met september 2017 vonden in totaal 117 contante geldopnames plaats tegen 8 contante geldopnames in 2013. Vanaf maart 2014 is voorts 65 keer geld overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] tegen 3 overboekingen in 2013.
Windward Island Bank rekeningnummer [bankrekeningnummer 3]
In de periode maart 2014 tot en met september 2017 vonden in totaal 474 contante geldopnames plaats tegen 10 contante geldopnames in 2013. Vanaf maart 2014 is voorts 124 keer geld overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] tegen 0 overboekingen in 2013.
Windward Island Bank rekeningnummer [bankrekeningnummer 4]
In maart 2014 bedroeg het saldo op deze rekening $ 6.055,21. Ten tijde van het overlijden van [overledene] was deze rekening nagenoeg leeg.
Windward Island Bank rekeningnummer [bankrekeningnummer 5]
In maart 2014 bedroeg het saldo van deze rekening $ 26.498,06. In de periode 20 tot en met 23 maart 2014 is $ 2.932,11 middels pinopnames van deze rekening opgenomen.
RBC Royal Bank N.V. rekeningnummer [bankrekeningnummer 6]
Vanaf mei 2014 tot en met september 2017 vonden tientallen contante geldopnames plaats.
4.4.
Niet in geschil is voorts dat [gedaagde] in de periode van maart 2014 tot september 2017 een rol in het leven van [overledene] heeft vervuld. De vraag is of [gedaagde] – met de (onbetwiste) toegang tot de financiën van [overledene] – opnames, overboekingen en uitgaven ten behoeve van zichzelf heeft verricht die niet de instemming van [overledene] hebben gehad. Ten aanzien van de overboekingen naar haar bankrekening voert [gedaagde] als verweer dat een deel van de betalingen heeft te gelden als vergoeding voor door haar ten behoeve van [overledene] verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft twee overeenkomsten overgelegd die zij stelt te hebben gesloten met [overledene] en waaruit zou voortvloeien dat zij als compensatie voor haar werkzaamheden als propertymanager en woordvoerster van zijn medische en allerlei andere zaken recht had op 35% van de huuropbrengsten van de villa en in de maanden dat er geen huuropbrengsten zouden zijn op een inkomen van $1.200,00 per maand. Daarnaast voert zij aan vanaf maart 2014 de volledige verzorging van [overledene] en het huishouden op zich te hebben genomen. In de bedragen die naar haar zijn overgeschreven zijn vergoedingen ter zake huuropbrengsten en salaris begrepen. Voor de verhuur-werkzaamheden ontving zij ongeveer € 55.000,-. De zorg voor [overledene] verrichtte zij pro deo, maar naar eigen zeggen had zij daar € 300.000,- voor behoren te krijgen.
[gedaagde] voert voorts aan dat zij door middel van de van Dekra Experts ontvangen en door haar behouden huurbetaling een voorschot heeft genomen op nog uit te voeren werkzaamheden. Zij beroept zich daarnaast op verrekening met bedragen die zij nog van [overledene] tegoed had.
In opdracht van [overledene] heeft zij ook zorg moeten dragen voor de (veelal contante) betaling van het personeel dat bij [overledene] in dienst was. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [overledene] op grote voet leefde. Hij kocht veel dure spullen waaronder schilderijen, en hij was gul met cadeaus en andere giften. Niet alleen was hij gul ten opzichte van haar, maar ook ten opzichte van [eiseres 1] en haar zussen. Hoewel hij vanwege zijn fysieke gezondheid hulp nodig had, was er volgens [gedaagde] geen sprake van dat [overledene] niet meer in staat was om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Hij was nog prima in staat te bepalen aan welke zaken hij zijn geld wenste uit te geven. Zo heeft hij een bedrag van $ 350.000,00 uitgegeven aan de bouw van een boardwalk van zijn terras naar de zee en een hek om zijn perceel. Op haar aanvankelijk gevoerde verweer dat [overledene] vanaf medio 2016 niet meer in staat was om zelfstandig te (internet)bankieren is [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen teruggekomen. Op de vraag van de rechtbank of aan de omschrijving te zien is dat betalingen betrekking hebben op vervangende inkomsten, heeft [gedaagde] tijdens de comparitie verklaard dat het [overledene] was die de bedragen overmaakte en niet zijzelf.
4.5.
[eiseres 1] op haar beurt betwist dat sprake is geweest van een arbeidsverhouding tussen [overledene] en [gedaagde] . [gedaagde] mocht tegen kost en inwoning op Sint-Maarten wonen en kreeg één keer per jaar een vliegticket vergoed. De authenticiteit van de overeenkomst van 30 maart 2014 wordt uitdrukkelijk betwist, [gedaagde] verbleef op het moment van het beweerdelijk sluiten van de overeenkomst in Nederland. Ook de authenticiteit van de ‘Aanvulling overeenkomst oktober 2015’ wordt door [eiseres 1] betwist, niet alleen is de overeenkomst niet ondertekend en is aan een feitelijke uitvoering van deze overeenkomst nooit uitvoering gegeven, door [gedaagde] behoefden ook geen ‘propertymanagementactiviteiten’ te worden verricht aangezien de verhuurwerkzaamheden werden uitgevoerd door Remax en BlueSXM/ [naam 7] .
Als bewijs dat [overledene] niet zelf het beheer over zijn administratie voerde en [gedaagde] controleerde, heeft [eiseres 1] een verklaring d.d. 16 januari 2019 van zijn ex-echtgenote [ex-echtgenote] en een d.d. 27 januari 2019 van zijn ex-partner [ex-partner overledene] overgelegd.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door [eiseres 1] in het geding gebrachte financiële overzichten van de bankrekeningen van [overledene] blijkt dat het uitgavenpatroon vanaf maart 2014 een opvallende verandering heeft ondergaan ten opzichte van het jaar 2013. Er is vanaf maart 2014 sprake van een aanzienlijke hoeveelheid contante pinopnames en een aanzienlijke hoeveelheid overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde] .
[gedaagde] heeft zich ten aanzien van de contante opnames en overboekingen van de bankrekeningen van [overledene] naar haar bankrekening primair beroepen op een overeenkomst d.d. 30 maart 2014 en een aanvullende overeenkomst d.d. 3 oktober 2015. Nog daargelaten dat [eiseres 1] de authenticiteit van die overeenkomsten gemotiveerd heeft betwist, ook al zouden zij authentiek zijn dan wordt daardoor slechts een klein deel van het totaal aan pinopnames en overboekingen verklaard.
4.7.
Geoordeeld wordt dat [gedaagde] tot op heden geen duidelijke verklaring heeft gegeven voor het grote aantal contante opnames en onvoldoende onderbouwd heeft weersproken dat de contante opnames niet aan [overledene] , maar aan haar ten goede zijn gekomen. Zo heeft [gedaagde] geen dan wel een onvoldoende verklaring gegeven voor in Nederland verrichte uitgaven (Eyewish, snelheidsboete, autoschadeverzekering, Primark en kapperskosten), alsmede voor contante opnames en overboekingen. Vaststaat dat [overledene] die uitgaven/betalingen niet zelf kan hebben gedaan omdat hij op de betreffende data niet in Nederland is geweest.
Het verweer van [gedaagde] dat zij zorg moest dragen voor de veelal contante betaling van het personeel van [overledene] wordt tegengesproken door de voormalig huishoudster van [overledene] , [getuige 1] die – hoewel zij in een ongedateerde eerdere verklaring over [gedaagde] zegt
“(…) She paid me monthly via the Bank and all the other workers she paid them cash I believe, as that is what they prefer here in the Caribbean to avoid tax. She had to paid the builders, gardeners, swimming pool services, maids and nurses, which all costs money etc. (…)”– in het door [eiseres 1] bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde geluidsfragment als volgt verklaart: “
(…) I am [getuige 1] , I never said the last paragraph to [getuige 2] that I signed. I never saw [gedaagde] pay anybody except the gardener in cash (…)”.
4.8.
De overige door [gedaagde] overgelegde verklaringen van [getuige 2] , [getuige 6] , [getuige 3] en [getuige 4] verklaren evenmin het grote aantal contante opnames die vanaf maart 2014 zijn geschied. Het enige beeld dat zij schetsen is dat [overledene] verkwistend zou zijn geweest, onder meer op het gebied van de aankoop van kunst en de verbouwing van het onroerend goed. Vaststaat echter dat die aankoop- en verbouwingskosten, waarvan [eiseres 1] erkent dat die op initiatief en met instemming van [overledene] zijn gemaakt, geen onderdeel van het onderhavige geschil zijn.
[getuige 7] daarentegen omschrijft [overledene] juist als zuinig
“(…) [overledene] was zuinig en had ‘n gave om anderen te laten betalen. Hij leefde sober en zuinig. De enige uitgaven waren af en toe ‘n schilderij van zijn favoriete eilanden (…)”.Ook zijn ex-echtgenote [echtgenoot overledene] omschrijft [overledene] als zuinig
“(…) Hij kocht nooit kleding voor zichzelf. Als ik wat kocht vond hij dat ook onnodig. Uitgaven die hij zelf verrichtte waren enkel als hij iets van kunst kocht (…)”.
4.9.
Ten aanzien van de overboekingen van de bankrekeningen van [overledene] naar haar bankrekening heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat deze overboekingen altijd de goedkeuring van [overledene] hadden. [gedaagde] heeft echter onvoldoende stukken in het geding gebracht om aan te kunnen tonen dat betalingen met goedkeuring van [overledene] zijn geschied, dan wel heeft zij op andere wijze onderbouwd waaraan dit geld is besteed.
Gelet op de schriftelijke verklaring d.d. 29 oktober 2017 van [overledene] , waaraan voorshands niet voorbijgegaan wordt, de verklaring van notaris [naam notaris] d.d. 16 oktober 2018 en het feit dat [overledene] in feite zelf de onderhavige procedure heeft geïnitieerd, bestaat voorshands het vermoeden dat een dergelijke goedkeuring dan wel een instemming zijdens [overledene] ontbrak. Hoewel dr. [getuige 2] verklaart dat [overledene] op 20 september 2017 ernstig verward was, en dr. [getuige 8] en dr. [getuige 9] verklaringen hebben afgelegd over de medische toestand van [overledene] , zegt dit niets over de geestelijke toestand van [overledene] ten tijde van het afleggen van de verklaring op 29 oktober 2017. De verklaring van [overledene]
“(…) Dat mijn dochters namens mij toestemming hebben een advocaat in te schakelen en een zaak te beginnen jegens mvr. [gedaagde] , welke tot mijn grote verbazing grote bedragen geld heeft verduistert, mijn eigendommen zonder toestemming heeft meegenomen, zonder mijn toestemming heeft verhuurd, en mij slecht heeft verzorgd (…)”wordt ondersteund door de verklaring van notaris [naam notaris] dat [overledene] hem bij het passeren van zijn testament in september 2017 heeft medegedeeld dat de mevrouw die hem op Sint-Maarten verzorgde (met wie onweersproken [gedaagde] is bedoeld), zijn bankrekening leeggemaakt heeft.
[gedaagde] heeft evenmin een deugdelijke onderbouwing gegeven van haar verweer dat een deel van de overboekingen betrekking heeft op door haar voorgeschoten bedragen. Het had op haar weg gelegen het een en ander middels het overleggen van haar eigen bankafschriften te onderbouwen. Tijdens de comparitie van partijen heeft zij slechts verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar advocaat over haar bankafschriften beschikte.
4.10.
Gelet op het vorenstaande wordt, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs, voorshands bewezen geacht dat [gedaagde] zich gelden van [overledene] onrechtmatig heeft toegeëigend. [gedaagde] zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, hetgeen inhoudt dat [gedaagde] het voorshands aangenomen bewijs dient te ontzenuwen.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.
In reconventie
4.12.
[eiseres 2] heeft onvoldoende gesteld om af te wijken van het bepaalde in artikel 704 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van dit artikel vervalt het beslag pas als een eventuele afwijzing van de eis in conventie in kracht van gewijsde is gegaan. Om die reden zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
4.13.
Een beoordeling van de proceskosten zal worden aangehouden totdat in conventie zal zijn beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
laat [gedaagde] toe tot het tegenbewijs van het voorshands geleverd geachte bewijs dat zij zich gelden van [overledene] onrechtmatig heeft toegeëigend;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] , indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E 13-31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met oktober 2019 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] , indien deze het bewijs niet (enkel) door getuigen wil leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E 13-31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank – Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E 13-31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – moeten toesturen;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.7.
wijst de vordering in reconventie af
5.8.
houdt ten aanzien van de proceskosten iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. C. van Steenderen-Koornneef en mr. I.C. Prenger-de Kwant, rechters, in aanwezigheid van mr. D. de Groot-Magnin als griffier.
452