ECLI:NL:RBROT:2019:3566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
10/962027-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplegen van de strafbare voorbereidingshandelingen m.b.t. 113 kilogram cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 113 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met de (inter)nationale handel in harddrugs. De verdachte werd in verband gebracht met een container die op 3 mei 2011 in de haven van Rotterdam aankwam, waarin cocaïne was verborgen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waaronder pingcommunicatie en observaties, en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht om de invoer van cocaïne te bevorderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen teruggegeven aan de verdachte, omdat niet was komen vast te staan dat deze voorwerpen door het strafbare feit zijn verkregen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/962027-11
Datum uitspraak: 16 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2019, 28 februari 2019, 5 maart 2019, 7 maart 2019 en 16 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking tegen de verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 124 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Subsidiair is dit als voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten laste gelegd.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M.R.A. van IJzendoorn en mr. B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het dossier Brush is het resultaat van een opsporingsonderzoek dat was gericht op een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig zou houden met de (inter)nationale handel in harddrugs. Het dossier is opgebouwd uit diverse zaaksdossiers die steeds zien op een individueel drugstransport dan wel op een ander strafbaar feit. In de diverse deelonderzoeken zijn verschillende telefoon- en Pin-nummers van verdachten en anderen naar voren gekomen. Pin-nummers zijn unieke nummers van Blackberry smartphones, waarmee de gebruikers van deze toestellen met elkaar kunnen communiceren (‘pingen’). Anders dan het Pin-nummer is de aan dat nummer te koppelen naam (hierna pingnaam) niet uniek en apart instelbaar door zowel verstuurder als ontvanger. Omwille van de begrijpelijkheid van de hierna volgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank in de eerste plaats de identiteit van de verschillende verdachten aan de orde stellen en hun respectievelijke ping- en/of bijnamen koppelen.
4.2.
Identificatie en pinggebruik (algemeen)
Ten aanzien van alle verdachten geldt dat de politie een uitgebreid proces-verbaal heeft opgemaakt met bijlagen, op basis waarvan de politie telkens tot de slotsom komt dat bepaalde pingnamen zijn te koppelen aan één van de verdachten. De rechtbank heeft naast deze processen-verbaal nog een aantal andere bewijsmiddelen aangetroffen in het dossier die de al gemaakte koppeling tussen verdachte en pingnamen verder versterkt. De bewijsmiddelen die zien op de identificatie van de pinggebruikers zijn in een afzonderlijk gedeelte van de bewijsbijlage opgenomen. Bij de bewijsmiddelen die zien op de afzonderlijke zaaksdossiers zijn daarnaast aanvullende identificerende bewijsmiddelen opgenomen. Op grond van die bewijsmiddelen tezamen komt de rechtbank tot de navolgende vaststellingen.
[naam medeverdachte 1]
De Pin-nummers [pin-nummer 1] , [pin-nummer 2] , [pin-nummer 3] , [pin-nummer 4] , [pin-nummer 5] , [pin-nummer 6] en [pin-nummer 7] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 1] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 1] , [pingnaam 2] , [pingnaam 3] , [pingnaam 4] , [pingnaam 5] en [pingnaam 6] . Voorts maakte hij gebruik van de telefoonnummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] .
[naam medeverdachte 2]
De Pin-nummers [pin-nummer 8] , [pin-nummer 9] , [pin-nummer 10] en [pin-nummer 11] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 2] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 7] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 2] , [bijnaam 3 medeverdachte 2] , [bijnaam 4 medeverdachte 2] , [bijnaam 5 medeverdachte 2] , [bijnaam 6 medeverdachte 2] , [bijnaam 7 medeverdachte 2] , [bijnaam 8 medeverdachte 2] en [bijnaam 9 medeverdachte 2] . Hij maakte verder gebruikt van de telefoonnummers [gsm-nummer 3] en [gsm-nummer 4] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 2] en/of [bijnaam 4 medeverdachte 2] .
[naam medeverdachte 3]
De Pin-nummers [pin-nummer 12] en [pin-nummer 13] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 3] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 8] , [pingnaam 9] , en [pingnaam 10] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ wordt genoemd). Het door hem gebruikte mobiele telefoonnummer is [gsm-nummer 5] .
[naam medeverdachte 4]
De bijnamen waarmee diverse medeverdachten over hem spraken zijn [bijnaam 1 medeverdachte 4] , [bijnaam 2 medeverdachte 4] en [bijnaam 3 medeverdachte 4] .
[naam medeverdachte 5]
De Pin-nummers [pin-nummer 14] , [pin-nummer 15] en [pin-nummer 16] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 5] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 11] , [pingnaam 12] , [pingnaam 13] en [pingnaam 14] . De bijnamen die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken zijn [bijnaam 1 medeverdachte 5] , [bijnaam 2 medeverdachte 5] en/of [bijnaam 3 medeverdachte 5] . Hij maakte gebruik van het telefoonnummer [gsm-nummer 6] .
[naam medeverdachte 6]
Het Pin-nummer [pin-nummer 17] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 6] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 15] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 6] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 6] , [bijnaam 3 medeverdachte 6] , [bijnaam 4 medeverdachte 6] !!! en [bijnaam 5 medeverdachte 6] .
[naam medeverdachte 7]
Het Pin-nummer [pin-nummer 18] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 7] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 16] , [pingnaam 17] , [pingnaam 18] en [pingnaam 19] .
[naam medeverdachte 8]
De Pin-nummers [pin-nummer 19] en [pin-nummer 20] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 8] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 20] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 8] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 8] .
[naam medeverdachte 9]
De Pin-nummers [pin-nummer 21] en [pin-nummer 22] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 9] . De door de gebruiker aan dit Pin-nummer gegeven pingnamen zijn [pingnaam 21] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 9] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd). [naam medeverdachte 9] maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] .
[naam medeverdachte 10]
De Pin-nummers [pin-nummer 23] , [pin-nummer 24] en [pin-nummer 25] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 10] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn respectievelijk [pingnaam 22] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 10] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 10] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ook ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 10] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 3 medeverdachte 10] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] eveneens ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 10] ’ wordt genoemd).
[naam medeverdachte 11]
Het Pin-nummer [pin-nummer 26] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 11] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnaam is [pingnaam 23] .
[naam verdachte]
De mobiele nummers [gsm-nummer 7] , [gsm-nummer 8] en [gsm-nummer 9] waren in de ten laste gelegde periode in gebruik bij de verdachte [naam verdachte] . Hij werd door de overige verdachten aangemerkt als [bijnaam verdachte] .
De identificatie van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 4] wordt nog verder versterkt doordat [naam medeverdachte 12] [naam medeverdachte 1] op de dag van de schorsing van deze beide verdachten respectievelijk [pingnaam 14] en [bijnaam 2 medeverdachte 4] noemt in een telefoongesprek met een derde waarin hij verslag doet van de gang van zaken op de pro forma-zitting in deze strafzaak van 20 april 2012.
Bij het doen van de bovenstaande vaststellingen betrekt de rechtbank ook de aard en functie die de pingcommunicatie concreet had binnen dit onderzoek: het was de bedoeling van de deelnemers, om op een zeer goed afgeschermde wijze vertrouwelijk met elkaar te spreken. Daartoe is van belang dat, om een pingbericht te kunnen sturen, de verzender over de bij het pingaccount van de ontvanger behorende Pin-nummer moest beschikken.
Verder leidt de rechtbank uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken af dat niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf duidelijk was gemaakt. Meer in het bijzonder is op geen enkel moment gebleken van enige twijfel bij de diverse deelnemers aan de veelheid aan pingcommunicatie dat zij twijfelden aan de identiteit van de personen met wie zij deelnamen aan de pingcommunicatie. Ook blijkt steeds dat logisch verder werd gecommuniceerd over hetgeen eerder aan de orde was. Ook dit is een sterke aanwijzing voor het voortdurende gebruik van elk pingaccount door een en dezelfde persoon.
Hierna zal de rechtbank waar nodig ingaan op de verweren per verdachte.
In het dossier bevinden zich twee foto’s waarop een aantal verdachten is afgebeeld, samen met o.a. [naam medeverdachte 1] en zijn gezin. Een aantal medeverdachten staat echter niet op die foto’s. De verdediging heeft in een aantal zaken aangevoerd dat betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat hun cliënt niet op die foto’s is te zien. De rechtbank verwerpt dat verweer, aangezien deze foto’s zijn genomen in 2006 of 2007, dus op een tijdstip dat enkele jaren ligt voor de nu ten laste gelegde tijdstippen.
[naam medeverdachte 10]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [naam medeverdachte 10] zijn (onder meer) twee doosjes in beslag genomen van Blackberry-toestellen. De verdediging heeft aangevoerd dat deze doosjes niets met [naam medeverdachte 10] te maken hebben, maar dat deze door een derde zouden zijn achtergelaten in de woning van [naam medeverdachte 10] .
De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het navolgende. Allereerst is het in algemene zin bijzonder ongebruikelijk dat het verpakkingsmateriaal van twee Blackberry-toestellen door een derde zou worden achtergelaten in de woning bij [naam medeverdachte 10] en dat [naam medeverdachte 10] die doosjes dan zou hebben bewaard. Dit zou anders kunnen zijn indien [naam medeverdachte 10] op dit punt een begrijpelijke, nadere, toelichting/verklaring zou hebben gegeven waarom dit zou zijn gedaan. Maar die ontbreekt. Verder stelt de rechtbank vast dat de door de verdediging genoemde derde persoon slechts eenmaal, begin maart 2011, door de politie is waargenomen in relatie tot de overige verdachten in dit dossier. Later in 2011, en dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten, is deze derde in het geheel niet meer waargenomen en/of in pingberichten naar voren gekomen. [naam medeverdachte 10] is met een zekere regelmaat juist wel waargenomen, en ook in directe samenhang met pingverkeer waarbij toestellen en pingnamen zijn gebruikt die behoren bij de Blackberry-toestellen waarvan het verpakkingsmateriaal bij [naam medeverdachte 10] is aangetroffen.
[naam medeverdachte 3]
De verdediging heeft aangevoerd dat geenszins vast staat dat [naam medeverdachte 3] in alle gevallen de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven pingaccount.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam medeverdachte 3] is ook te identificeren aan de hand van de pingcommunicatie die voorafgaat aan de ontmoeting tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 13] , zoals hierna opgenomen in de bewijsbijlage. Ook hier ligt er een ondubbelzinnige link tussen de inhoud van het pingverkeer en het verschijnen van [naam medeverdachte 3] op de afspraak met [naam medeverdachte 13] . Verder heeft de rechtbank eerder al overwogen dat uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf werd aangekondigd.
[naam verdachte]
De verdediging heeft aangevoerd dat de zogenaamde sms telefoon [1] , eindigend op 5747, niet met zekerheid aan [naam verdachte] kan worden toegekend. Daarnaast kan hij niet worden geïdentificeerd als de persoon die als “ [bijnaam verdachte] ” wordt aangeduid in het dossier.
Deze sms telefoon is niet bij [naam verdachte] aangetroffen. Verder betekent de omstandigheid dat de sms telefoon een paar masten heeft aangestraald, die de telefoon *1414 van [naam verdachte] toen ook heeft aangestraald, niet dat deze telefoons ook door dezelfde persoon werden vastgehouden. Er kunnen geen conclusies aan verbonden worden omdat we niets weten van het dekkingsgebied zoals dat in 2011 was. Voorts bevestigen de observaties in samenhang met de afspraken ook niet dat [naam verdachte] de gebruiker was omdat [naam medeverdachte 1] vaak verschillende mensen achter elkaar ontmoette.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op 12 mei 2011 om 21:35 wordt vanuit het nummer *5747 het bericht ‘20 min getto?’ gestuurd naar [naam medeverdachte 1] . Vervolgens wordt om 22.00 uur tijdens een observatie gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met [naam verdachte] in de [adres 1] in Amsterdam-West, in de wijk Slotermeer. [naam verdachte] zelf heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] en hij Slotermeer bedoelen wanneer het over ‘getto’ gaat. Bij deze ontmoeting zijn geen andere personen waargenomen door het observatieteam. Op 14 mei 2011 gaat er om 8:56 uur een sms vanuit het nummer *5747 naar [naam medeverdachte 1] ‘13.00 ff update?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘12.30 voetbal?’. Om 12:41 antwoordt het nummer *5747 ‘is goed 15 min’. Vervolgens wordt om 13.02 bij het voetbalveld aan het Olympiaplein te Amsterdam een ontmoeting gezien tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] . Op 16 mei 2011 wordt vanuit het nummer *5747 weer ge-sms’t naar [naam medeverdachte 1] ‘ok goed vriend, 5 uur voetbal?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘ok ik zie je daar’. Vervolgens stuurt [naam medeverdachte 1] om 13.30 een bericht naar [naam medeverdachte 3] die het niet meer houdt en zegt ‘so far so good zegt [bijnaam verdachte] , ik zie hem om 5 uur’. Vervolgens wordt er tussen [naam medeverdachte 1] en het nummer *5747 gecommuniceerd dat het wat later wordt en om 18:11 zegt [naam medeverdachte 1] ‘kom ik er nu aan’. Hierna wordt om 18.26 uur een ontmoeting tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] gezien.
Uit deze combinatie van sms-berichten en observaties leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] de gebruiker was van de telefoon met nummer *5747. Dit wordt verder ondersteund doordat deze telefoon dezelfde bewegingen maakt als de telefoon waarvan [naam verdachte] zelf heeft verklaard dat die bij hem in gebruik was, hetgeen een duidelijke extra aanwijzing oplevert dat hij de gebruiker was van beide telefoons. Tevens maakt de rechtbank uit deze berichten en andere bewijsmiddelen op dat hij de persoon is die als [bijnaam verdachte] wordt aangeduid. De voornaam van verdachte is [naam 1] . [bijnaam verdachte] is een afkorting is van de Spaanse naam [naam 2] , wat in het Nederlands [naam 1] betekent. Voorts is in het kantoor van [naam verdachte] een emailbericht aangetroffen dat was gericht aan [bijnaam verdachte] .
[naam medeverdachte 9]
De verdediging heeft betwist dat de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] in gebruik waren bij [naam medeverdachte 9] en dat hij pingberichten heeft verzonden vanuit de gebruikersnamen ‘ [pingnaam 21] ’ en/of ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ en/of ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’ en/of met Pin-nummer [pin-nummer 21] .
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam medeverdachte 1] heeft veel contact met Pin-nummer [pin-nummer 21] met pinggebruikersnaam ‘ [pingnaam 21] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’). Op 25 februari 2011 in de ochtend pingt ‘ [pingnaam 21] ’ naar [naam medeverdachte 1] dat hij gisteravond zijn telefoon heeft laten vallen. [naam medeverdachte 1] pingt terug dat hij de telefoon heeft en deze mee zal nemen naar het vliegveld. ‘ [pingnaam 21] ’ pingt vervolgens terug dat hij [naam medeverdachte 1] daar zal zien. Op 25 februari 2011 rond 15:00 uur wordt tijdens een observatie door een verbalisant op Schiphol gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met een onbekende man en samen met hem op een vlucht naar Spanje stapt. Middels verstrekte boekingsgegevens bleek dat [naam medeverdachte 1] samen zou reizen met [naam medeverdachte 9] . De onbekende man wordt tevens op basis van een foto van de observatie herkend als [naam medeverdachte 9] . Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat ‘ [pingnaam 21] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’), dezelfde persoon is als [naam medeverdachte 9] .
Uit het dossier blijkt voorts dat op 5 oktober 2011 om 19:13:32 door Pin-nummer [pin-nummer 22] met pinggebruikersnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 9] ’) een bericht wordt gestuurd naar ‘ [pingnaam 3] ’ met de tekst ‘Bel me alstublieft, mijn kind’. Dit bericht is verstuurd naar een BlackBerry met Pin-nummer [pin-nummer 4] . Dit toestel werd gebruikt door [naam medeverdachte 1] . Om 19:23:24 uur wordt dan gezien dat [naam medeverdachte 1] met de telefoon met Imei nummer [imei-nummer] uitbelt, uit de tapgegegevens blijkt met het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Vervolgens is te zien dat de inhoud van de telefoongesprekken van [naam medeverdachte 1] met telefoonnummer [nummer 2] en het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’ en [naam medeverdachte 1] op elkaar aansluiten.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de persoon die pingberichten stuurt onder de naam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’, dezelfde persoon is als de gebruiker van het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Bij het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’ en [naam medeverdachte 1] is te zien dat [naam medeverdachte 1] de pingnaam ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 9] ’ toekent aan ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’. Zoals bekend kan iedereen een persoon/contact een zelfgekozen pingnaam toekennen.
In zaaksdossier C05, de invoer van 40 kilo cocaïne, laat [naam medeverdachte 1] aan zijn vrouw weten dat dat van [bijnaam 3 medeverdachte 9] is gelukt. In die zaak wordt de verdachte [naam medeverdachte 9] door getuige [naam getuige] herkend en heeft zij verklaard dat deze persoon [pingnaam 21] wordt genoemd en dat hij klein is. De rechtbank heeft op de zitting gezien dat de verdachte klein van stuk is.
[bijnaam 3 medeverdachte 9] betekent in de Spaanse taal: klein, kleintje. Andere (ping)namen die voor de verdachte worden gebruikt zijn [pingnaam 21] en [bijnaam 1 medeverdachte 9] . Ook deze namen zijn een vertaling of aanduiding voor ‘klein’.
Tot slot is opvallend dat [naam medeverdachte 1] en de persoon die hij aanduidt als [bijnaam 1 medeverdachte 9] respectievelijk [bijnaam 3 medeverdachte 9] hun berichtenverkeer over en weer beginnen met “ [naam 3] ”, hetgeen in pingesprekken met andere Pin-nummers niet is voorgekomen.
De rechtbank concludeert dat de pingnamen [bijnaam 1 medeverdachte 9] en [bijnaam 3 medeverdachte 9] (en daarmee de daaraan door de verzender gekoppelde pingnamen ‘ [pingnaam 21] ’ en ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’) beide betrekking hebben op één en dezelfde persoon, en wel dat dat de verdachte [naam medeverdachte 9] is. Omdat blijkt dat de verdachte [naam medeverdachte 9] de gebruiker is van de pingnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 9] ’, kan ook worden geconcludeerd dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 2] .
[naam medeverdachte 6]
De verdediging van [naam medeverdachte 6] heeft gesteld dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 6] de persoon is die gebruik maakt van de pingnaam [pingnaam 15] (Pin-nummer [pin-nummer 17] , door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 6] ’). Daarbij is tevens aangevoerd dat de herkenning van [naam medeverdachte 6] niet betrouwbaar is en dat aannemelijk is dat meerdere personen gebruik maken van het pingaccount dat de politie toeschrijft aan [naam medeverdachte 6] .
De rechtbank heeft hierboven al aangegeven dat -en waarom- zij ervan uitgaat dat pingcommunicatie uitsluitend werd uitgevoerd tussen personen die elkaar kennen, of dat dit tijdelijk gebruik door een derde voor de ontvanger kenbaar was en ook gebeurde met medeweten van de “normale” gebruiker. Uit de samenhang tussen de inhoud van de pingcontacten en de observaties blijkt dat het [naam medeverdachte 6] is die op de afgesproken momenten aanwezig is en contact heeft met personen van wie de pingidentiteiten eveneens overeenkomen met de pingidentiteiten die aan hen zijn toegekend op basis van het politieonderzoek.
Dit laatstgenoemde gegeven versterkt ook in algemene zin de waarde van alle identificaties/herkenningen: daaruit blijkt immers dat het relevante (ping)netwerk op afdoende wijze in kaart is gebracht door het onderzoek van de politie.
4.3.
Zaaksdossier C04
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.1.
Standpunt verdediging subsidiair ten laste gelegde
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit omdat het telefoonnummer waarmee contact is onderhouden met medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet aan verdachte kan worden toegeschreven. Ook kan hij niet worden geïdentificeerd als de persoon “ [bijnaam verdachte] ” in het dossier. Mocht de rechtbank dit anders zien, dan kan in elk geval niet bewezen worden dat de verdachte wist dat zijn handelen betrekking had op de invoer van cocaïne en ontbreekt daarmee het opzet op (het voorbereiden van) de invoer van de cocaïne.
4.3.2.
Beoordeling subsidiair ten laste gelegde
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 3 mei 2011 is in de haven van Rotterdam een schip aangekomen met daarop onder meer de container met nummer [containernummer] (hierna: de container), die geladen was met dozen bevroren vis. Het schip is met de lading vertrokken uit Panama op 18 april 2011 en had als eindbestemming Antwerpen. Op 3 mei 2011 heeft de douane met behulp van narcoticaspeurhonden een controle uitgevoerd aan die container. Na een positieve reactie van de speurhonden en verder onderzoek werd een aantal kartonnen dozen aangetroffen. Deze dozen hadden, anders dan de overige dozen in de container, geen sticker. In deze afwijkende dozen werden vierkante pakketten met verdovende middelen aangetroffen. Het totale netto gewicht van de pakketten bedroeg ongeveer 113 kilogram. Ten behoeve van een analyse werden monsters genomen. Uit onderzoek van het NFI bleek dat de monsters cocaïne bevatten. De cocaïne is in beslag genomen en de container is vervolgens weer op de boot teruggezet om naar de haven van Antwerpen door te gaan. Op de bill of lading was als geadresseerde van de lading vermeld: [naam 4] , [adres 2] te Spijkenisse. Uit het dossier komt naar voren dat er na de inbeslagname meerdere uithaalpogingen zijn geweest, waarmee wordt bedoeld dat telkens een groep personen met een aantal auto’s naar Antwerpen is gereden om een poging te doen de cocaïne buiten zicht van douane en/of politie uit de container te halen.
Voor de beoordeling van het verweer dat ziet op de identificatie van de verdachte en de medeverdachten als gebruikers van diverse telefoonnummers en pingnamen, wordt verwezen naar overweging over identificatie en pinggebruik. Uit die overweging volgt onder meer, en voor zover hier van belang, dat deze verdachte de persoon is die door de anderen wordt aangeduid als [bijnaam verdachte] .
De rechtbank moet bepalen of op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne mogelijk te maken.
Op 10 mei 2011, bericht medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 1] dat “die kleine” en “ze hele ploeg” net is “geklemd” door “A team”. Mede gelet op de inhoud van de uit België verkregen processen-verbaal van diezelfde avond begrijpt de rechtbank die pingberichten zo dat dit ziet op de uithalers die door de politie zijn gecontroleerd en er niet in geslaagd waren om de cocaïne uit de container te halen in Antwerpen. Daarop vraagt [naam medeverdachte 1] in een pingbericht aan [naam medeverdachte 2] : “Wat is de oplossing? Alleen nog via [bijnaam verdachte] ?”. Op dezelfde dag stuurt [naam medeverdachte 1] een pingbericht aan [naam medeverdachte 2] waarin hij schrijft: “ [bijnaam verdachte] pakt hem sowieso”. Hieruit maakt de rechtbank op dat wordt beoogd de cocaïne waarvan werd gedacht dat deze zich nog in de container bevond, via [bijnaam verdachte] , dus via de verdachte zal worden bemachtigd.
Vervolgens heeft de verdachte meerdere ontmoetingen gehad met medeverdachte [naam medeverdachte 1] , hetgeen de verdachte erkent, en hebben zij per sms en via pingberichten contact.
De verdachte stuurt op 11 mei 2011 een sms aan [naam medeverdachte 1] waarin hij informeert of er vorderingen zijn. Daarop reageert [naam medeverdachte 1] met een sms waarin hij schrijft: “Alles wordt van het bedrijf naar die email gestuurd die ik van je heb gekregen”. De inhoud van de sms- en pingberichten tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte ziet vervolgens onder meer op de onjuistheid van een code. Op 11 mei 2011 laat [naam medeverdachte 1] de verdachte in een sms-bericht weten “het gaat om de laatste 2 cijfers. Die zijn niet goed”. De verdachte antwoordt daarop: “Ze zeggen van wel”. Op 13 mei 2011 meldt de verdachte aan [naam medeverdachte 1] dat de code nog steeds “hoofdpijn” is en dat hij ermee bezig is. Uit de mailwisseling tussen [naam 5] en [naam 6] blijkt dat [naam 5] aan [naam 6] heeft gemeld dat de goederencodes van de goederen in de container niet kloppen en dat de goederencode die op 00 eindigt niet bestaat. De verdachte voorziet [naam medeverdachte 1] van informatie over de benodigde gegevens en de juiste nummers om de container te kunnen afhalen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de lading bestond uit bevroren vis, afkomstig uit Zuid-Amerika, en dat de administratie onjuistheden bevatte.
[naam medeverdachte 1] maakt van de ontmoetingen en de inhoud van de van de verdachte verkregen informatie diverse keren melding aan de medeverdachten, waaronder aan [naam medeverdachte 10] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 14] en [naam medeverdachte 3] . De rechtbank leidt daaruit af dat voor de medeverdachten duidelijk is geweest welke rol verdachte in het veilig stellen van de inhoud van de container vervulde. Wanneer de container door de douane in Antwerpen na het scannen wordt geblokkeerd op 17 mei 2011 informeert [naam medeverdachte 1] de verdachte daarover en hij geeft op 3 juni 2011 aan hem door dat ‘ouwe’ bezoek heeft gehad van “petten” en hem niet alleen vragen zijn gesteld maar dat hij ook is meegenomen. De verdachte reageert daarop met de sms: “Kut, word vanavond geupdate over die andere. Zal ook geen goed nieuws zijn”. Dit contact heeft betrekking op [naam 4] , de vermoedelijke geadresseerde van de lading, die enkele dagen voor de verzending van dit bericht is aangehouden door de politie.
In de ping- en sms-berichten wordt versluierd gecommuniceerd door zowel [naam medeverdachte 1] als de verdachte. Dat geldt zowel voor de inhoud van de communicatie als ook voor de omschrijving van de locaties waar ze afspreken elkaar te ontmoeten. Zo vraagt [naam medeverdachte 1] per sms aan de verdachte: “wordt het vrijdag dat we gaan bowlen?” en “monsters komen morgen ipv vandaag. Hadden het druk, 18.00 ballen?”. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet voetbalde, bowlde of een andere sportieve activiteit met [naam medeverdachte 1] uitoefende. De rechtbank leidt uit de versluierde communicatie af dat de verdachte wist dat hij niet openlijk kon communiceren over zijn eigen activiteiten en die van de medeverdachten. Verder staan de werkzaamheden van de verdachte in dit dossier in geen enkel verband met zijn gebruikelijke zakelijke werkzaamheden als compagnon in een vastgoedbedrijf en als handelaar in militaire goederen, waarvan hij zelf stelt dat de producten die hij verder verhandelde uit België, Duitsland, Amerika, Pakistan of Australië kwamen. Het is een ervaringsregel dat een aantal Zuid-Amerikaanse landen behoort tot de belangrijkste producenten van cocaïne, en dat bij smokkel van dergelijke partijen cocaïne, de cocaïne vaak wordt verstopt in/onder een deklading in een container, waarbij veelvuldig sprake is van containerschepen die de container vanuit Zuid-Amerika naar Europa verschepen. Daardoor is het tevens een ervaringsregel dat deze werkwijze een gebruikelijke wijze is om dit soort verdovende middelen uit die Zuid-Amerikaanse landen te smokkelen.
In de loop van het onderzoek 124 kg blijkt dat de groep rond [naam medeverdachte 1] overschakelde naar vervoer via het reguliere wegtransport om deze container op te halen vanuit de Antwerpse haven. In de onderlinge ping-communicatie wordt “overgeschakeld” naar [bijnaam verdachte] , die er voor moet gaan zorgen dat de container wordt vervoerd naar Nederland. Vanaf dat moment bestaan er contacten tussen [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] , die inhoudelijk betekenis krijgen doordat [naam medeverdachte 1] naar zijn mededaders terugkoppelt hoe de voortgang is op dit punt. Vanaf dat moment is tevens te zien dat [naam 6] en/of [naam 4] doende zijn met het invoeren van dezelfde container naar Nederland. De problemen die aan de kant van [naam 4] en [naam 6] optreden (gebreken aan de bill of lading, codes) lopen volstrekt synchroon aan hetgeen in de kring van [naam medeverdachte 1] wordt besproken. Hierdoor kan het niet anders zijn dan dat gesproken wordt over hetzelfde transport. Sluitsteen vormt in dit verband het tapgesprek over “de ouwe” die bezoek heeft gehad van “de petten”. De verdachte heeft een bemiddelende rol gehad om de container alsnog vanuit Antwerpen naar Nederland te laten vervoeren toen de medeverdachten er niet in slaagden om de inhoud van de container te bemachtigen en heeft aldus een cruciale rol gehad in de verdere logistiek rond het binnen het grondgebied van Nederland (proberen te) brengen van een grote hoeveelheid cocaïne.
Verdachten verkeerden, zoals eerder gezegd, ten tijde van het plegen van hun gedragingen in de veronderstelling dat zich in de container in Antwerpen nog (ruim) 113 kilogram cocaïne bevond. Hun gedragingen waren er (dus) op gericht die hoeveelheid cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen. De omstandigheid dat die cocaïne al eerder door de politie in beslag genomen was, doet daar niet aan af, gelet op de vaste jurisprudentie [2] op dit punt. Uit vorenstaande overwegingen vloeit voort dat de verdachte hierbij heeft gehandeld in nauwe samenwerking met, in elk geval, [naam medeverdachte 1] .
Uit de hierboven genoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte moet hebben geweten dat, minst genomen, de kans reëel aanwezig was, dat de container (mede) gevuld was met een grote hoeveelheid cocaïne. Hij heeft desondanks zijn aandeel genomen in het regelen van het vervoer van de container vanuit de haven in Antwerpen naar Nederland. De verdachte heeft door zo te handelen ook welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de container gevuld was met cocaïne of een andere stof van de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het bovenstaande leidt ertoe dat verdachte in elk geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van het ten laste gelegde.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen te verrichten teneinde een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I in te voeren.
De officier van justitie heeft in de dagvaarding 124 kilogram opgenomen als gewicht van de op 3 mei 2011 in Rotterdam aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Dit is het gewicht met inbegrip van de verpakking. Uit het dossier blijkt dat het nettogewicht van de cocaïne 113,099 kilo bedroeg. Deze laatstgenoemde hoeveelheid cocaïne zal de rechtbank bewezen verklaren.
De verweren worden verworpen.
Conclusie
Bewezen is het subsidiair ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 1 juni 2011 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en een of meer anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan
hij, verdachte, en/of
zijnmededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een anderen, :
- met elkaar veelvuldig (telefonisch) overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met betrekking tot het verdere vervoer van cocaïne en
- bij deze ontmoetingen gegevens met betrekking tot de invoer en/of het vervoer van cocaïne in ontvangst genomen en/of afgeleverd en/of verstrekt en
- contacten gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van een container.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne. Hij heeft daartoe overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met betrekking tot het vervoer van de container waarin de partij cocaïne zich bevond om zo te kunnen bewerkstelligen dat de cocaïne uit de container gehaald kon worden. Ook heeft hij contact gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van de container. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugshandel, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden.
De handel in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent het een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt op grond daarvan tot een hogere straf dan door de officier van justitie geëist, met name gelet op de ernst van het concreet bewezen verklaarde feit en de rol van verdachte daarin.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 januari 2012 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 9 januari 2012 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 7 jaar. Er is in de onderhavige zaak dan ook sprake van een extreme overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met één derde deel.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 18 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (zie bijlage III), een geldbedrag van in totaal € 9.150,- en 8 horloges, te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
Deze voorwerpen zijn in de woning van de verdachte in beslag genomen en behoren hem toe. De verdachte doet er geen afstand van en wil alles terug.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal een last geven tot teruggave aan de verdachte nu niet is komen vast te staan dat deze voorwerpen door het strafbare feit zijn verkregen of dat het feit met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (bijlage III), als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: nummers 1 t/m 10.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema en M.J. Grootendorst, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in
Nederlanden en/of te Antwerpen, althans in België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders
opzettelijk,
- afspra(a)k(en) gemaakt;
- ( telefonisch) overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met betrekking tot het
verdere vervoer van cocaïne en/of
-bij deze ontmoetingen gegevens met betrekking tot de invoer en/of het vervoer
van cocaïne in ontvangst genomen en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- contacten gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van
een container;
artikel 2A juncto 10 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot
en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland en/of
te Antwerpen, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van
artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken,
vervoeren, binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een
hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te
zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen
van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- met elkaar veelvuldig (telefonisch) overleg gevoerd en ontmoetingen gehad met
betrekking tot het verdere vervoer van cocaïne en/of
- bij deze ontmoetingen gegevens met betrekking tot de invoer en/of het vervoer
van cocaïne in ontvangst genomen en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
- contacten gelegd met transporteurs ten behoeve van het verdere vervoer van
een container.
(artikel 10a Opiumwet)
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet

Voetnoten

1.Bedoeld is een telefoon die uitsluitend is gebruikt voor sms-verkeer, in dit geval bovendien tussen [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de gebruiker van deze sms-telefoon aan de andere kant.
2.Zie o.a. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0494