ECLI:NL:RBROT:2019:3426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
10/962038-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring lidmaatschap criminele organisatie en drugsmisdrijven met strafkorting wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van lidmaatschap van een criminele organisatie en het voorbereiden van de invoer van cocaïne. De verdachte is betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de (inter)nationale handel in harddrugs, specifiek cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 124 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde, evenals voor het deelnemen aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de strafmaat vastgesteld op 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 7,5 jaar. De rechtbank heeft de straf met een derde verminderd als compensatie voor deze overschrijding. De verdachte heeft een faciliterende rol gespeeld binnen de organisatie en heeft hand- en spandiensten verricht die verband houden met de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een vuurwapen en telefoons, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/962038-11
Datum uitspraak: 16 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2019, 25 februari 2019, 28 februari 2019, 5 maart 2019, 7 maart 2019 en 16 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging van 21 november 2012, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking tegen verdachte bestaat er kort gezegd uit dat hij, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 124 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Subsidiair is dit als voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten laste gelegd. Daarnaast is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M.R.A. van IJzendoorn en mr. B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het dossier Brush is het resultaat van een opsporingsonderzoek dat was gericht op een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezig zou houden met de (inter)nationale handel in harddrugs. Het dossier is opgebouwd uit diverse zaaksdossiers die steeds zien op een individueel drugstransport dan wel op een ander strafbaar feit. In de diverse deelonderzoeken zijn verschillende telefoon- en Pin-nummers van verdachten en anderen naar voren gekomen. Pin-nummers zijn unieke nummers van Blackberry smartphones, waarmee de gebruikers van deze toestellen met elkaar kunnen communiceren (‘pingen’). Anders dan het Pin-nummer is de aan dat nummer te koppelen naam (hierna pingnaam) niet uniek en apart instelbaar door zowel verstuurder als ontvanger. Omwille van de begrijpelijkheid van de hierna volgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank in de eerste plaats de identiteit van de verschillende verdachten aan de orde stellen en hun respectievelijke ping- en/of bijnamen koppelen.
4.2.
Identificatie en pinggebruik (algemeen)
Ten aanzien van alle verdachten geldt dat de politie een uitgebreid proces-verbaal heeft opgemaakt met bijlagen, op basis waarvan de politie telkens tot de slotsom komt dat bepaalde pingnamen zijn te koppelen aan één van de verdachten. De rechtbank heeft naast deze processen-verbaal nog een aantal andere bewijsmiddelen aangetroffen in het dossier die de al gemaakte koppeling tussen verdachte en pingnamen verder versterkt. De bewijsmiddelen die zien op de identificatie van de pinggebruikers zijn in een afzonderlijk gedeelte van de bewijsbijlage opgenomen. Bij de bewijsmiddelen die zien op de afzonderlijke zaaksdossiers zijn daarnaast aanvullende identificerende bewijsmiddelen opgenomen. Op grond van die bewijsmiddelen tezamen komt de rechtbank tot de navolgende vaststellingen.
[naam medeverdachte 1]
De Pin-nummers [pin-nummer 1] , [pin-nummer 2] , [pin-nummer 3] , [pin-nummer 4] , [pin-nummer 5] , [pin-nummer 6] en [pin-nummer 7] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 1] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 1] , [pingnaam 2] , [pingnaam 3] [pingnaam 4] , [pingnaam 5] , [pingnaam 6] en [pingnaam 7] . Voorts maakte hij gebruik van de telefoonnummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] .
[naam medeverdachte 2]
De Pin-nummers [pin-nummer 8] , [pin-nummer 9] , [pin-nummer 10] en [pin-nummer 11] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 2] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 8] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 1] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 1] , [bijnaam 3 medeverdachte 1] , [bijnaam 4 medeverdachte 1] , [bijnaam 5 medeverdachte 1] , [bijnaam 6 medeverdachte 1] , [bijnaam 7 medeverdachte 1] , [bijnaam 8 medeverdachte 1] en [bijnaam 9 medeverdachte 1] . Hij maakte verder gebruikt van de telefoonnummers [gsm-nummer 3] en [gsm-nummer 4] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 1] en/of [bijnaam 4 medeverdachte 1] .
[naam medeverdachte 3]
De Pin-nummers [pin-nummer 12] en [pin-nummer 13] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 3] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 9] , [pingnaam 10] , en [pingnaam 11] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ wordt genoemd). Het door hem gebruikte mobiele telefoonnummer is [gsm-nummer 5] .
[naam medeverdachte 4]
De bijnamen waarmee diverse medeverdachten over hem spraken zijn [bijnaam 1 medeverdachte 4] , [bijnaam 2 medeverdachte 4] en [bijnaam 3 medeverdachte 4] .
[naam verdachte]
De Pin-nummers [pin-nummer 14] , [pin-nummer 15] en [pin-nummer 16] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam verdachte] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn [pingnaam 12] , [pingnaam 13] , [pingnaam 14] en [pingnaam 15] . De bijnamen die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken zijn [bijnaam 1 verdachte] , [bijnaam 2 verdachte] en/of [bijnaam 3 verdachte] . Hij maakte gebruik van het telefoonnummer [gsm-nummer 6] .
[naam medeverdachte 5]
Het Pin-nummer [pin-nummer 17] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 5] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 16] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 5] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 5] , [bijnaam 3 medeverdachte 5] , [bijnaam 4 medeverdachte 5] !!! en [bijnaam 5 medeverdachte 5] .
[naam medeverdachte 6]
Het Pin-nummer [pin-nummer 18] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 6] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 17] , [pingnaam 18] , [pingnaam 19] en [pingnaam 20] .
[naam medeverdachte 7]
De Pin-nummers [pin-nummer 19] en [pin-nummer 20] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 7] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnamen zijn [pingnaam 21] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 7] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 7] . De bijnaam die diverse medeverdachten gebruikten wanneer ze over hem spraken is [bijnaam 1 medeverdachte 7] .
[naam medeverdachte 8]
De Pin-nummers [pin-nummer 21] en [pin-nummer 22] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 8] . De door de gebruiker aan dit Pin-nummer gegeven pingnamen zijn [pingnaam 22] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 2 medeverdachte 8] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’ wordt genoemd). [naam medeverdachte 8] maakte gebruik van de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] .
[naam medeverdachte 9]
De Pin-nummers [pin-nummer 23] , [pin-nummer 24] en [pin-nummer 25] waren in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 9] . De bij deze Pin-nummers behorende pingnamen zijn respectievelijk [pingnaam 23] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd), [bijnaam 2 medeverdachte 9] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] ook ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd) en [bijnaam 3 medeverdachte 9] (die door ontvanger [naam medeverdachte 1] eveneens ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 9] ’ wordt genoemd).
[naam medeverdachte 10]
Het Pin-nummer [pin-nummer 26] was in de bewezenverklaarde periode in gebruik bij verdachte [naam medeverdachte 10] . De bij dit Pin-nummer behorende pingnaam is [pingnaam 24] .
[naam medeverdachte 11]
De mobiele nummers [gsm-nummer 7] , [gsm-nummer 8] en [gsm-nummer 9] waren in de ten laste gelegde periode in gebruik bij de verdachte [naam medeverdachte 11] . Hij werd door de overige verdachten aangemerkt als [bijnaam medeverdachte 11] .
De identificatie van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] wordt nog verder versterkt doordat Luis Miguel [naam medeverdachte 1] op de dag van de schorsing van deze beide verdachten respectievelijk [pingnaam 15] en Le(p)pard noemt in een telefoongesprek met een derde waarin hij verslag doet van de gang van zaken op de pro forma-zitting in deze strafzaak van 20 april 2012.
Bij het doen van de bovenstaande vaststellingen betrekt de rechtbank ook de aard en functie die de pingcommunicatie concreet had binnen dit onderzoek: het was de bedoeling van de deelnemers, om op een zeer goed afgeschermde wijze vertrouwelijk met elkaar te spreken. Daartoe is van belang dat, om een pingbericht te kunnen sturen, de verzender over de bij het pingaccount van de ontvanger behorende Pin-nummer moest beschikken.
Verder leidt de rechtbank uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken af dat niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf duidelijk was gemaakt. Meer in het bijzonder is op geen enkel moment gebleken van enige twijfel bij de diverse deelnemers aan de veelheid aan pingcommunicatie dat zij twijfelden aan de identiteit van de personen met wie zij deelnamen aan de pingcommunicatie. Ook blijkt steeds dat logisch verder werd gecommuniceerd over hetgeen eerder aan de orde was. Ook dit is een sterke aanwijzing voor het voortdurende gebruik van elk pingaccount door een en dezelfde persoon.
Hierna zal de rechtbank waar nodig ingaan op de verweren per verdachte.
In het dossier bevinden zich twee foto’s waarop een aantal verdachten is afgebeeld, samen met o.a. [naam medeverdachte 1] en zijn gezin. Een aantal medeverdachten staat echter niet op die foto’s. De verdediging heeft in een aantal zaken aangevoerd dat betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat hun cliënt niet op die foto’s is te zien. De rechtbank verwerpt dat verweer, aangezien deze foto’s zijn genomen in 2006 of 2007, dus op een tijdstip dat enkele jaren ligt voor de nu ten laste gelegde tijdstippen.
[naam medeverdachte 9]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [naam medeverdachte 9] zijn (onder meer) twee doosjes in beslag genomen van Blackberry-toestellen. De verdediging heeft aangevoerd dat deze doosjes niets met [naam medeverdachte 9] te maken hebben, maar dat deze door een derde zouden zijn achtergelaten in de woning van [naam medeverdachte 9] .
De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het navolgende. Allereerst is het in algemene zin bijzonder ongebruikelijk dat het verpakkingsmateriaal van twee Blackberry-toestellen door een derde zou worden achtergelaten in de woning bij [naam medeverdachte 9] en dat [naam medeverdachte 9] die doosjes dan zou hebben bewaard. Dit zou anders kunnen zijn indien [naam medeverdachte 9] op dit punt een begrijpelijke, nadere, toelichting/verklaring zou hebben gegeven waarom dit zou zijn gedaan. Maar die ontbreekt. Verder stelt de rechtbank vast dat de door de verdediging genoemde derde persoon slechts eenmaal, begin maart 2011, door de politie is waargenomen in relatie tot de overige verdachten in dit dossier. Later in 2011, en dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten, is deze derde in het geheel niet meer waargenomen en/of in pingberichten naar voren gekomen. [naam medeverdachte 9] is met een zekere regelmaat juist wel waargenomen, en ook in directe samenhang met pingverkeer waarbij toestellen en pingnamen zijn gebruikt die behoren bij de Blackberry-toestellen waarvan het verpakkingsmateriaal bij [naam medeverdachte 9] is aangetroffen.
[naam medeverdachte 3]
De verdediging heeft aangevoerd dat geenszins vast staat dat [naam medeverdachte 3] in alle gevallen de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven pingaccount.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam medeverdachte 3] is ook te identificeren aan de hand van de pingcommunicatie die voorafgaat aan de ontmoeting tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 13] , zoals hierna opgenomen in de bewijsbijlage. Ook hier ligt er een ondubbelzinnige link tussen de inhoud van het pingverkeer en het verschijnen van [naam medeverdachte 3] op de afspraak met [naam medeverdachte 13] . Verder heeft de rechtbank eerder al overwogen dat uit de inhoud van de in het dossier weergegeven pinggesprekken niet is gebleken dat deze communicatie is gevoerd door andere personen dan de personen die bij de betreffende pingaccounts horen, tenzij dit vooraf werd aangekondigd.
[naam medeverdachte 11]
De verdediging heeft aangevoerd dat de zogenaamde sms telefoon [1] , eindigend op 5747, niet met zekerheid aan [naam medeverdachte 11] kan worden toegekend. Daarnaast kan hij niet worden geïdentificeerd als de persoon die als “ [bijnaam medeverdachte 11] ” wordt aangeduid in het dossier.
Deze sms telefoon is niet bij [naam medeverdachte 11] aangetroffen. Verder betekent de omstandigheid dat de sms telefoon een paar masten heeft aangestraald, die de telefoon *1414 van [naam medeverdachte 11] toen ook heeft aangestraald, niet dat deze telefoons ook door dezelfde persoon werden vastgehouden. Er kunnen geen conclusies aan verbonden worden omdat we niets weten van het dekkingsgebied zoals dat in 2011 was. Voorts bevestigen de observaties in samenhang met de afspraken ook niet dat [naam medeverdachte 11] de gebruiker was omdat [naam medeverdachte 1] vaak verschillende mensen achter elkaar ontmoette.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op 12 mei 2011 om 21:35 wordt vanuit het nummer *5747 het bericht ‘ 20 min getto?’ gestuurd naar [naam medeverdachte 1] . Vervolgens wordt om 22.00 uur tijdens een observatie gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met [naam medeverdachte 11] in de Cornelis van Vollehovestraat in Amsterdam-West, in de wijk Slotermeer. [naam medeverdachte 11] zelf heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] en hij Slotermeer bedoelen wanneer het over ‘getto’ gaat. Bij deze ontmoeting zijn geen andere personen waargenomen door het observatieteam. Op 14 mei 2011 gaat er om 8:56 uur een sms vanuit het nummer *5747 naar [naam medeverdachte 1] ‘13.00 ff update?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘12.30 voetbal?’. Om 12:41 antwoordt het nummer *5747 ‘is goed 15 min’. Vervolgens wordt om 13.02 bij het voetbalveld aan het Olympiaplein te Amsterdam een ontmoeting gezien tussen [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] . Op 16 mei 2011 wordt vanuit het nummer *5747 weer ge-sms’t naar [naam medeverdachte 1] ‘ok goed vriend, 5 uur voetbal?’, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt ‘ok ik zie je daar’. Vervolgens stuurt [naam medeverdachte 1] om 13.30 een bericht naar [naam medeverdachte 3] die het niet meer houdt en zegt ‘so far so good zegt [bijnaam medeverdachte 11] , ik zie hem om 5 uur’. Vervolgens wordt er tussen [naam medeverdachte 1] en het nummer *5747 gecommuniceerd dat het wat later wordt en om 18:11 zegt [naam medeverdachte 1] ‘kom ik er nu aan’. Hierna wordt om 18.26 uur een ontmoeting tussen [naam medeverdachte 11] en [naam medeverdachte 1] gezien.
Uit deze combinatie van sms-berichten en observaties leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 11] de gebruiker was van de telefoon met nummer *5747. Dit wordt verder ondersteund doordat deze telefoon dezelfde bewegingen maakt als de telefoon waarvan [naam medeverdachte 11] zelf heeft verklaard dat die bij hem in gebruik was, hetgeen een duidelijke extra aanwijzing oplevert dat hij de gebruiker was van beide telefoons. Tevens maakt de rechtbank uit deze berichten en andere bewijsmiddelen op dat hij de persoon is die als [bijnaam medeverdachte 11] wordt aangeduid. De voornaam van verdachte is Willem. [bijnaam medeverdachte 11] is een afkorting is van de Spaanse naam Guillermo, wat in het Nederlands Willem betekent. Voorts is in het kantoor van [naam medeverdachte 11] een emailbericht aangetroffen dat was gericht aan [bijnaam medeverdachte 11] .
[naam medeverdachte 8]
De verdediging heeft betwist dat de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] in gebruik waren bij [naam medeverdachte 8] en dat hij pingberichten heeft verzonden vanuit de gebruikersnamen ‘ [pingnaam 22] ’ en/of ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’ en/of ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en/of met Pin-nummer [pin-nummer 21] .
De rechtbank verwerpt dit verweer. [naam medeverdachte 1] heeft veel contact met Pin-nummer [pin-nummer 21] met pinggebruikersnaam ‘ [pingnaam 22] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’). Op 25 februari 2011 in de ochtend pingt ‘ [pingnaam 22] ’ naar [naam medeverdachte 1] dat hij gisteravond zijn telefoon heeft laten vallen. [naam medeverdachte 1] pingt terug dat hij de telefoon heeft en deze mee zal nemen naar het vliegveld. ‘ [pingnaam 22] ’ pingt vervolgens terug dat hij [naam medeverdachte 1] daar zal zien. Op 25 februari 2011 rond 15:00 uur wordt tijdens een observatie door een verbalisant op Schiphol gezien dat [naam medeverdachte 1] een ontmoeting heeft met een onbekende man en samen met hem op een vlucht naar Spanje stapt. Middels verstrekte boekingsgegevens bleek dat [naam medeverdachte 1] samen zou reizen met [naam medeverdachte 8] . De onbekende man wordt tevens op basis van een foto van de observatie herkend als [naam medeverdachte 8] . Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat ‘ [pingnaam 22] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 8] ’), dezelfde persoon is als [naam medeverdachte 8] .
Uit het dossier blijkt voorts dat op 5 oktober 2011 om 19:13:32 door Pin-nummer [pin-nummer 22] met pinggebruikersnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ (door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’) een bericht wordt gestuurd naar ‘ [pingnaam 3] [pingnaam 4] ’ met de tekst ‘Bel me alstublieft, mijn kind’. Dit bericht is verstuurd naar een BlackBerry met Pin-nummer [pin-nummer 4] . Dit toestel werd gebruikt door [naam medeverdachte 1] . Om 19:23:24 uur wordt dan gezien dat [naam medeverdachte 1] met de telefoon met Imei nummer 358267047240270 uitbelt, uit de tapgegegevens blijkt met het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Vervolgens is te zien dat de inhoud van de telefoongesprekken van [naam medeverdachte 1] met telefoonnummer [nummer 2] en het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en [naam medeverdachte 1] op elkaar aansluiten.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de persoon die pingberichten stuurt onder de naam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’, dezelfde persoon is als de gebruiker van het Colombiaanse telefoonnummer [nummer 2] .
Bij het pingcontact tussen ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’ en [naam medeverdachte 1] is te zien dat [naam medeverdachte 1] de pingnaam ‘ [bijnaam 3 medeverdachte 8] ’ toekent aan ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’. Zoals bekend kan iedereen een persoon/contact een zelfgekozen pingnaam toekennen.
In zaaksdossier C05, de invoer van 40 kilo cocaïne, laat [naam medeverdachte 1] aan zijn vrouw weten dat dat van [bijnaam 3 medeverdachte 8] is gelukt. In die zaak wordt de verdachte [naam medeverdachte 8] door getuige Restrepo Tigreres herkend en heeft zij verklaard dat deze persoon [pingnaam 22] wordt genoemd en dat hij klein is. De rechtbank heeft op de zitting gezien dat de verdachte klein van stuk is.
[bijnaam 3 medeverdachte 8] betekent in de Spaanse taal: klein, kleintje. Andere (ping)namen die voor de verdachte worden gebruikt zijn [pingnaam 22] en [bijnaam 1 medeverdachte 8] . Ook deze namen zijn een vertaling of aanduiding voor ‘klein’.
Tot slot is opvallend dat [naam medeverdachte 1] en de persoon die hij aanduidt als [bijnaam 1 medeverdachte 8] respectievelijk [bijnaam 3 medeverdachte 8] hun berichtenverkeer over en weer beginnen met “Cono”, hetgeen in pingesprekken met andere Pin-nummers niet is voorgekomen.
De rechtbank concludeert dat de pingnamen [bijnaam 1 medeverdachte 8] en [bijnaam 3 medeverdachte 8] (en daarmee de daaraan door de verzender gekoppelde pingnamen ‘ [pingnaam 22] ’ en ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’) beide betrekking hebben op één en dezelfde persoon, en wel dat dat de verdachte [naam medeverdachte 8] is. Omdat blijkt dat de verdachte [naam medeverdachte 8] de gebruiker is van de pingnaam ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 8] ’, kan ook worden geconcludeerd dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 2] .
[naam medeverdachte 5]
De verdediging van [naam medeverdachte 5] heeft gesteld dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 5] de persoon is die gebruik maakt van de pingnaam [pingnaam 16] (Pin-nummer [pin-nummer 17] , door ontvanger [naam medeverdachte 1] genaamd ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 5] ’). Daarbij is tevens aangevoerd dat de herkenning van [naam medeverdachte 5] niet betrouwbaar is en dat aannemelijk is dat meerdere personen gebruik maken van het pingaccount dat de politie toeschrijft aan [naam medeverdachte 5] .
De rechtbank heeft hierboven al aangegeven dat -en waarom- zij ervan uitgaat dat pingcommunicatie uitsluitend werd uitgevoerd tussen personen die elkaar kennen, of dat dit tijdelijk gebruik door een derde voor de ontvanger kenbaar was en ook gebeurde met medeweten van de “normale” gebruiker. Uit de samenhang tussen de inhoud van de pingcontacten en de observaties blijkt dat het [naam medeverdachte 5] is die op de afgesproken momenten aanwezig is en contact heeft met personen van wie de pingidentiteiten eveneens overeenkomen met de pingidentiteiten die aan hen zijn toegekend op basis van het politieonderzoek.
Dit laatstgenoemde gegeven versterkt ook in algemene zin de waarde van alle identificaties/herkenningen: daaruit blijkt immers dat het relevante (ping)netwerk op afdoende wijze in kaart is gebracht door het onderzoek van de politie.
4.3.
Zaaksdossier C04, feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging subsidiair ten laste gelegde
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit omdat hij niet kan worden geïdentificeerd als de persoon die als “ [pingnaam 12] ”, dan wel “ [pingnaam 15] ” wordt aangeduid in het dossier. Verder kan niet worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij (het voorbereiden van) de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. De aan de verdachte toegeschreven (uitvoerings)handelingen zijn van na de inbeslagneming van de partij cocaïne op 3 mei 2011. Daarbij wordt opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat hij aanwezig of anderszins betrokken is geweest bij de uithaalpogingen in Antwerpen. Subsidiair voert de verdediging aan dat niet van alle in de tenlastelegging opgenomen gedachtestreepjes kan worden bewezen dat de verdachte die handelingen heeft verricht. Voorts is, als al zou worden aangenomen dat de verdachte in Antwerpen is geweest, niet bewezen dat hij opzet heeft gehad op (het voorbereiden van) de invoer van de cocaïne. Ook ontbreekt bewijs dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen binnen het verband van een criminele organisatie die zich schuldig zou hebben gemaakt aan (het voorbereiden van) de invoer.
Beoordeling subsidiair ten laste gelegde
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 3 mei 2011 is in de haven van Rotterdam een schip aangekomen met daarop onder meer de container met nummer [containernummer] (hierna: de container), die geladen was met dozen bevroren vis. Het schip is met de lading vertrokken uit Panama op 18 april 2011 en had als eindbestemming Antwerpen. Op 3 mei 2011 heeft de douane met behulp van narcoticaspeurhonden een controle uitgevoerd aan die container. Na een positieve reactie van de speurhonden en verder onderzoek werd een aantal kartonnen dozen aangetroffen. Deze dozen hadden, anders dan de overige dozen in de container, geen sticker. In deze afwijkende dozen werden vierkante pakketten met verdovende middelen aangetroffen. Het totale netto gewicht van de pakketten bedroeg ongeveer 113 kilogram. Ten behoeve van een analyse werden monsters genomen. Uit onderzoek van het NFI bleek dat de monsters cocaïne bevatten. De cocaïne is in beslag genomen en de container is vervolgens weer op de boot teruggezet om naar de haven van Antwerpen door te gaan. Op de bill of lading was als geadresseerde van de lading vermeld: [naam 1] , [adres] te Spijkenisse. Uit het dossier komt naar voren dat er na de inbeslagname meerdere uithaalpogingen zijn geweest, waarmee wordt bedoeld dat telkens een groep personen met een aantal auto’s naar Antwerpen is gereden om een poging te doen de cocaïne buiten zicht van douane en/of politie uit de container te halen.
Voor de beoordeling van het verweer dat ziet op de identificatie van de verdachte en de medeverdachten als gebruikers van diverse telefoonnummers en pingnamen, wordt verwezen naar overweging 4.2 over identificatie en pinggebruik.
De rechtbank moet bepalen of op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne mogelijk te maken.
Anders dan de verdediging stelt, volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte aanwezig is geweest bij de uithaalpogingen in Antwerpen in de nacht van 7 op 8 mei 2011 en op 2 juni 2011. [naam medeverdachte 3] bericht [naam medeverdachte 2] op 7 mei 2011 in de avond dat hij wegrijdt met [bijnaam 1 verdachte] en om 22:12 uur pingt [naam medeverdachte 3] [naam medeverdachte 1] dat [bijnaam 2 verdachte] al met hem is en dat hij de tijd weet dat ze die chickies gaan boelen. Om 23:38 uur vraagt [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 3] of ze hem zo oppikken. Uit observaties en pingberichten van de medeverdachten van de dagen daarna leidt de rechtbank af dat begin mei en begin juni 2011 een serie uithaalpogingen is ondernomen en dat die steeds in Antwerpen hebben plaatsgevonden. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] , door zijn mededaders aangeduid als [bijnaam 2 verdachte] dan wel [bijnaam 1 verdachte] , in de nacht van 7 op 8 mei 2011 is meegegaan met [naam medeverdachte 3] naar Antwerpen en dat [naam medeverdachte 3] weet hoe laat de verdovende middelen uit de container worden gehaald.
Op 2 juni 2011 vraagt [naam medeverdachte 3] de verdachte via de ping om 11:34 uur of hij grote tassen heeft en om 20 :35 uur bericht [naam medeverdachte 3] aan de verdachte dat hij oso (thuis) op hen wacht. De verdachte laat weten dat hij nog moet tanken. Rond diezelfde tijd heeft [naam medeverdachte 3] contact met [naam medeverdachte 1] waarbij [naam medeverdachte 1] hem meldt: “laat ze goed kijken he 4e rij. Links en rechts de 2e rij van boven. Op alle hoekpunten. Dozoes zonder stampoe. Gewoon kaal zeg [bijnaam 2 medeverdachte 4] ”. Vervolgens zijn de auto’s met kenteken [kentekennummer 1] (een door de verdachte gehuurde auto) en [kentekennummer 2] waargenomen op een ANPR om 22.32 uur, gaande in de richting van België; laatstgenoemde auto is ook weer waargenomen in omgekeerde richting om 1.31 uur op 3 juni 2011. Uit deze waarnemingen in combinatie met de pingberichten leidt de rechtbank af dat vast staat dat [naam medeverdachte 3] met (onder meer) de verdachte aanwezig is geweest bij de laatste poging die wordt ondernomen om de cocaïne in de container in Antwerpen veilig te stellen. De rechtbank leidt uit de genoemde nadere uitleg van [naam medeverdachte 1] bovendien af dat ze de ongestickerde dozen moeten hebben, een opvallend detail dat precies past bij het uiterlijk van de pakketten cocaïne zoals die door de douane zijn aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen valt verder op te maken dat de verdachte geregeld contact heeft met medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Voorts blijkt dat de door verdachte gehuurde Seat Leon met kenteken [kentekennummer 1] in de nachten van 8 op 9 mei 2011 en van 9 op 10 mei 2011 gezien is in Antwerpen, komend vanuit Nederland, waarbij de auto wordt vergezeld door twee andere auto’s. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte door verschillende medeverdachten wordt benaderd om hand- en spandiensten te verrichten die verband houden met de invoer van de partij cocaïne, en ook worden hem mededelingen gedaan die relevant zijn in dit kader. Uit de pingberichten en communicatie tussen de verdachten wordt duidelijk dat zij over en weer begrijpen wat de strekking is van de informatie. Zo heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] contact met de verdachte via pingberichten op 28 april 2011, waarin [naam medeverdachte 1] de verdachte vraagt om medeverdachte [naam medeverdachte 2] op te halen in Brussel. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] bericht de verdachte op 30 april 2011 via de ping dat hij die [bijnaam medeverdachte 12] moet gaan halen, deze benaming wordt door de medeverdachten gebruikt om [naam medeverdachte 12] aan te duiden. Op 6 mei 2011 heeft [naam medeverdachte 1] via de ping contact met medeverdachte [naam medeverdachte 3] , waarin hij meldt dat [naam medeverdachte 3] de stampoe van [bijnaam 1 medeverdachte 8] niet moet vergeten. [naam medeverdachte 3] antwoordt daarop met de mededeling dat hij het aan [naam 2] heeft gezegd, maar nog niks heeft gehoord en dat [naam 2] als het goed is, onderweg is naar hem. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte, al dan niet in opdracht van [naam medeverdachte 3] , iets moest regelen dat verband hield met een zegel/stempel van medeverdachte [naam medeverdachte 8] . Voorts doet medeverdachte [naam medeverdachte 3] meteen melding aan de verdachte van het “definitief dood gaan van die [bijnaam 8 medeverdachte 1] ” op 3 juni 2011 om 14:43 uur, waarmee wordt bedoeld dat het veilig stellen van de inhoud van de container is mislukt.
Tot slot volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte afspraken heeft om medeverdachten te ontmoeten op diverse momenten dat belangrijke informatie voorhanden is gekomen over deze partij cocaïne. Zo meldt [naam medeverdachte 1] aan de verdachte en aan [naam medeverdachte 3] dat hij straks bij warm (de sauna) is op 4 mei 2011 om 18:32 uur, net nadat hij contact heeft gehad met een persoon met de pingnaam [pingnaam 25] [2] en [naam medeverdachte 12] , over “dat van [naam bedrijf] ” waarvoor “wij ook op 100% staan”. De rechtbank leidt uit de context van de berichten af dat dit betrekking heeft op een containertransport waarvoor zowel aan Zuid-Amerikaanse als Nederlandse zijde wordt samengewerkt, onder meer door het inschakelen van de verdachte. Op 10 mei 2011 spreken [naam medeverdachte 1] en de verdachte eveneens af bij warm (sauna), waar [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 12] ook komen, nadat [naam medeverdachte 1] contact heeft gehad met medeverdachte [naam medeverdachte 11] en met [pingnaam 25] , op een tijdstip dat de eerdere uithaalpogingen niet zijn gelukt. Op 16 mei 2011 komen [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 12] en de verdachte weer samen, nadat [naam medeverdachte 1] nieuwe informatie heeft verkregen van [naam medeverdachte 11] over de container. Net als de medeverdachten maakt de verdachte in zijn pingberichten gebruik van versluierd taalgebruik. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat hij niet openlijk kon communiceren over zijn eigen activiteiten en die van zijn medeverdachten.
Uit het voorgaande en uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een actieve en inhoudelijke rol heeft gehad bij pogingen om de inhoud van de container veilig te stellen en dat hij hand- en spandiensten verleende om de invoer van de cocaïne te faciliteren. Verdachten gingen er ten tijde van het plegen van hun gedragingen vanuit dat zich in de container in Antwerpen nog (ruim) 113 kilogram cocaïne bevond. Hun gedragingen waren er (dus) op gericht die hoeveelheid cocaïne opzettelijk binnen Nederland te brengen. De omstandigheid dat die cocaïne al eerder door de politie in beslag genomen was, doet daar blijkens vaste jurisprudentie [3] niet aan af.
Indien iemand als medepleger is betrokken bij een strafbaar feit, is voor een veroordeling niet vereist dat hij een van de handelingen/gedragingen heeft verricht die zijn uitgeschreven in de dagvaarding. Een verdachte kan ook door andere handelingen/gedragingen een zodanig wezenlijk aandeel in de uitvoering en/of totstandkoming van het misdrijf hebben dat hij als medepleger kan worden aangemerkt, en kunnen tegen hem ook de door zijn medeplegers verrichte uitvoeringshandelingen bewezen worden verklaard. Een en ander zal moeten blijken uit de ter zake dienende bewijsmiddelen.
Uit vorenstaande overwegingen vloeit voort dat de verdachte heeft gehandeld in nauwe samenwerking met diverse medeverdachten. In dit verband wordt verder verwezen naar de overwegingen ten aanzien van zaaksdossier C09, waarin is geoordeeld dat de verdachte samen met de medeverdachten deel uitmaakte van een criminele organisatie en waarin is beschreven welke rol hij daarin vervulde.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen te verrichten die er op waren gericht een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I in te voeren.
De officier van justitie heeft in de dagvaarding 124 kilogram opgenomen als gewicht van de op 3 mei 2011 in Rotterdam aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Dit betreft echter het gewicht met inbegrip van de verpakking. Uit het dossier blijkt dat het nettogewicht aan cocaïne 113,099 kilo bedroeg. Deze laatstgenoemde hoeveelheid cocaïne zal de rechtbank bewezen verklaren.
De verweren worden verworpen.
De rechtbank acht het subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Zaaksdossier C09, feit 2
De criminele organisatie
Artikel 11b van de Opiumwet stelt, voor zover hier van belang, strafbaar deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde of vijfde lid of van artikel 10a van de Opiumwet. Ten tijde van de feiten op de tenlastelegging gaf artikel 11a Opiumwet voor deze feiten materieel dezelfde regeling, maar de wetgever heeft deze strafbepaling vernummerd tot artikel 11b Opiumwet. De betekenis, strekking en reikwijdte van artikel 11b Opiumwet komen overeen met de gelijke elementen uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Om tot een bewezenverklaring van artikel 11b Opiumwet te kunnen komen dient er (dus) sprake te zijn van deelname aan een min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt. Om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer dient een verdachte tenminste een aandeel te hebben in, of dient hij ondersteuning te verlenen aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een tot op zekere hoogte gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Het bestaan van een dergelijke organisatie kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels, of een gezamenlijk optreden naar buiten zijn aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er in deze zaak sprake is van een criminele organisatie die zich (onder andere) bezig hield met de invoer van grotere partijen cocaïne en strafbare voorbereidingshandelingen daartoe. Hierna zal de rechtbank aangeven wie zij tot deze organisatie rekent, en op grond waarvan dit het geval is.
In deze zaak was [naam medeverdachte 1] de centrale figuur in de groep personen die de hierboven genoemde, in artikel 11b Opiumwet bedoelde, delicten pleegden. Hij had de belangrijkste externe contacten, regelde betalingen en stuurde direct of via een medeverdachte, veelal de hierna te noemen [naam medeverdachte 2] , de andere personen aan die door de rechtbank tot dit samenwerkingsverband gerekend worden. [naam medeverdachte 2] blijkt in de meeste gevallen de medeverdachte te zijn die namens [naam medeverdachte 1] de anderen aanstuurde (onder andere [naam medeverdachte 3] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 6] ). Deze personen hadden frequent pingcontact met elkaar, maar uit observaties bleek ook dat zij geregeld in wisselende samenstelling onderling maar ook met derden besprekingen hadden. De volgende gebeurtenis geeft, als voorbeeld, duidelijk inzicht in de verhoudingen binnen deze groep. [naam medeverdachte 1] neemt, naast andere afschermings- en veiligheidsmaatregelen (zoals het sweepen [4] van de auto’s en het verwijderen van de batterij uit de telefoon) de beslissing om zes personen [5] , onder wie zichzelf, een nieuw BlackBerry-toestel te verstrekken nadat [naam medeverdachte 2] de indruk heeft gekregen dat de politie een onderzoek in zijn richting aan het doen was. Deze beslissing van [naam medeverdachte 1] wordt vervolgens door tussenkomst van [naam medeverdachte 2] uitgevoerd door [naam verdachte] [6] . Ook op andere momenten blijkt de groep zich bewust van de mogelijkheid dat er opsporingsactiviteiten ontplooid worden in hun richting. Zo geeft [naam medeverdachte 1] op 29 augustus door aan [naam medeverdachte 8] , dat er iets niet in orde was met de container, en dat er vervolgens is onderzocht of een (vorm van) onderzoek liep ten aanzien van deze container. Uit de pingcontacten en de waarnemingen blijkt dat ook [naam medeverdachte 5] geregeld in contact staat met onder andere [naam medeverdachte 1] , en dat er onderlinge afstemming plaatsvindt van handelingen in relatie tot de Opiumwetmisdrijven van de groep rond [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft zelf in een aantal latere verhoren verklaard over samenwerking met derden in relatie tot de inhoud van de deeldossiers, en uit de inhoud daarvan leidt de rechtbank af dat er een verdergaande (samenwerkings)band bestond tussen [naam medeverdachte 1] en een aantal personen uit zijn directe omgeving. Hierin ziet de rechtbank een bevestiging van het bestaan van een kerngroep van (ongeveer) zes leden en een samenwerking met (vaste) derden, [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 10] . Op de laatstgenoemde verdachten wordt hierna nader ingegaan.
In de onderlinge pingcontacten en andere onderlinge communicatie spraken de leden van de groep in versluierde bewoordingen met elkaar. Opvallend en veelzeggend is verder dat getallen, zoals bijvoorbeeld het nummer van een container of een telefoonnummer, pas werden doorgegeven nadat dit getal was gecodeerd volgens het systeem dat volgde uit de reeds eerder beschreven “molen”.
De gang van zaken rond een potentieel gewelddadig conflict met [naam medeverdachte 13] geeft inzicht in de verhoudingen in de organisatie rond [naam medeverdachte 1] . Uit dat incident blijkt dat [naam medeverdachte 1] twee medeverdachten ( [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] ) kon vragen om namens hem contact te leggen met (een vertegenwoordiger van) de andere groepering van/rond [naam medeverdachte 13] . Verder blijkt dat op dat moment [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 3] opdracht kon geven om onmiddellijk te komen. De verdere taakverdeling blijkt dan uit het verzoek van [naam medeverdachte 3] aan [naam verdachte] , waarin [naam medeverdachte 3] aangeeft dat er geen problemen zijn (“geen broeija”), maar dat hij zijn vuurwapen (“pijp”) nodig heeft, die dan weer bij een derde “in de bovenste la onder die kleren” ligt. Het is ook [naam medeverdachte 1] die in het dossier 124 kilo bepaalt welke handelingen worden verricht door de andere leden van de groep om (te proberen) de partij cocaïne veilig te stellen, maar hij gaat zelf niet mee naar Antwerpen. Een andere aanwijzing voor een zekere hiërarchie binnen de organisatie is het gegeven dat [naam medeverdachte 2] toestemming vraagt aan [naam medeverdachte 1] of aan bepaalde andere medeverdachten geld mag worden gegeven. Ten aanzien van het geld valt verder op dat er bij een aantal personen die tot het samenwerkingsverband worden gerekend administratie is gevonden die door de gebruikte aanduidingen van de personen met hun respectievelijke ping- of (andere) bijnaam in de sleutel kunnen worden gezet van de strafbare gedragingen van de groep, dan wel wapens of andere goederen zijn gevonden die in de sleutel kunnen worden gezet van de strafbare gedragingen van de groep. De bij de diverse verdachten gevonden vuurwapens vertonen overeenkomsten, waaronder dat het serienummer is weggevijld.
Indien er niet werd betaald aan de groep [naam medeverdachte 1] , werd er duidelijk gemaakt dat achterwege laten van betaling geen optie was. Het dossier rond [naam 3] is daartoe duidelijk. Deze [naam 3] heeft, zo blijkt overduidelijk uit de pingcontacten, een schuld. De inhoud van de pingcontacten laat duidelijk zien dat niet betalen zal leiden tot toepassing van geweld. De politie vindt in de woning van [naam verdachte] het adres en de telefoongegevens van [naam 3] . Bij [naam medeverdachte 6] thuis wordt ook een groot aantal aantekeningen gevonden waar grote bedragen op zijn geschreven. Op beide documenten wordt vermenigvuldigd met resp. 10, 20 , 50 en 100 en 500, 200, 100, 50, 20 en 10. Het betreft in beide gevallen getallen die overeenkomen met de coupures van (euro)bankbiljetten.
Naast de hierboven genoemde leden van de groep [naam groep] is er een aantal verdachten dat, gelet op de inhoud van de onderlinge communicatie (pingcontacten en fysieke ontmoetingen) in relatie tot de door hen verrichte handelingen, wetenschap had van dit criminele samenwerkingsverband. Zij hebben daaraan opzettelijk meegewerkt, door -bijvoorbeeld - gericht informatie te verschaffen over de gang van zaken in de haven en/of te helpen bij het uithalen van een of meer partijen cocaïne uit de haven ( [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 10] ). Daarnaast is er een medeverdachte die vanuit en in samenwerking met andere verdachten in Zuid-Amerika zich bezig hield met de (facilitering van de) invoer van een aantal partijen cocaïne in Nederland en/of betrokken was bij de financiële afwikkeling van de verkochte partijen cocaïne ( [naam medeverdachte 8] ).
[naam medeverdachte 5] is nauw betrokken bij de invoer en betaling van partijen drugs en [naam medeverdachte 1] vraagt aan [naam medeverdachte 5] een bedrag van 10 kop (volgens politie 10.000 euro) om een advocaat voor een aangehouden persoon te regelen. Verder vraagt [naam medeverdachte 5] aan [naam medeverdachte 2] om toestemming om [naam medeverdachte 4] in te zetten voor een klus en wordt er geld bij [naam medeverdachte 5] gehaald door andere leden.
[naam medeverdachte 4] is als een soort “vaste” hulpkracht ingeschakeld voor diverse hand- en spandiensten die te maken hadden met het beoogde doel van de organisatie.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [naam medeverdachte 4] door de overige leden van de criminele organisatie ook als deelnemer wordt beschouwd, en als zodanig wordt ingezet. Daarnaast staat de bijnaam van de verdachte op de bij een ander lid aangetroffen financiële bescheiden en daaruit blijkt dat de verdachte geld van de organisatie heeft ontvangen.
Uit de hiervoor genoemde overwegingen en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 8] , [naam medeverdachte 10] en [naam medeverdachte 9] allen in de tenlastegelegde periode hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. Deze organisatie, met een voldoende mate van duurzaamheid en hiërarchie, had als oogmerk de invoer van cocaïne.
4.5.
Zaaksdossier C11, feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 01 april 2011 tot en met 1 juni 2011 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met een anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
113kilogram
vaneen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, heeft
getracht zich en een ander gelegenheid, middelen
eninlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en
voorwerpen, vervoermiddelen, voorhanden gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s):
- ( telefonisch) contacten onderhouden met één (of meer) mededader(s), over het leeghalen van de container en
- afspraken gemaakt met een of meer mededader(s) met betrekking tot het verdere vervoer van de cocaïne per container en
- afspraken gemaakt met één of meer mededader(s) met betrekking tot het nummer van de container waarin de cocaïne verborgen was,
- zich één of meerdere malen naar Antwerpen begeven;
en
- een zogenaamde bill of lading, in elk geval (vervoers-)documenten, en meerdere voertuigen voorhanden gehad;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 april 2011 tot en met 10 oktober 2011 in Nederland, en in Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] en andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
3.
hij op 10 oktober 2011 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III , te weten een (vuur)wapen van het merk Styer S9 en een hoeveelheid munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair:

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en voorwerpen/vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

2.

het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van één of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Zuid-Amerika, in Nederland. De organisatie had daarbij niet alleen de beschikking over grote hoeveelheden cocaïne, maar ook over grote geldbedragen en wapens. Binnen de organisatie had de verdachte een faciliterende rol. Zo moest hij in opdracht van [naam medeverdachte 2] nieuwe Blackberry’s voor de hele groep aanschaffen. Verder had hij een vuurwapen ter beschikking wat werd afgegeven op het moment dat daarom werd gevraagd. En ook als er een bedreiging namens de organisatie uitgevoerd moest worden ging hij mee. Voorts heeft de verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van een partij van 113 kilogram cocaïne.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent dit een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, hetgeen het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving doet toenemen. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie in de samenleving een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Daartegen dient derhalve streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, mede gelet op de concrete ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 oktober 2011 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Tussen 10 oktober 2011 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 7,5 jaar. Er is in de onderhavige zaak dan ook sprake van een extreme overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met één derde deel.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 36 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 24 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen en mes te onttrekken aan het verkeer en het inbeslaggenomen geldbedrag van € 550,- en de inbeslaggenomen telefoons verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij van de inbeslaggenomen spullen alleen het geld terug wil. Hij had het geld cash voorhanden omdat hij geld apart zet omdat zijn vriendin niet zo goed omging met geld en van dit geld de huur wilde betalen.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoons van het merk BlackBerry zullen worden verbeurd verklaard.
Deze telefoons behoorden toe aan de verdachte en de onder 1 subsidiair en 2 bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan en/of voorbereid.
Het in beslag genomen vuurwapen en het in beslag genomen mes zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene bij wie dit geld in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 10a en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (zie bijlage IV), als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 subsidiair en 2: twee BlackBerry telefoons (nummers 5 en 7);
- verklaart onttrokken aan het verkeer: een vuurwapen en een mes (nummers 11 en 13);
- gelast de teruggave aan verdachte van: een geldbedrag van € 550,- (nummer 8).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema en M.J. Grootendorst, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in
Nederland en/of te Antwerpen, althans in België en/of in Spanje en/of in
Colombia,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders
opzettelijk,
- ( telefonische) contact(en) gehad, en/of
- ( een) ontmoeting(en) gehad, en/of- (een) bespreking(en) gevoerd, en/of
- afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- zich (meermalen) naar de haven van Antwerpen begeven,
en/of genoemde hoeveelheid cocaïne verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd,
althans voornoemde hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad;
strafbaarstelling: artikel 2A/B/C juncto 10 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 1 juni 2011 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland
en/of te Antwerpen, althans in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 124 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer
anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te
plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
getracht zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het
plegen van dat feit te verschaffen
en/of
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige
reden heeft/hebben om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van
dat feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- ( telefonisch) contacten onderhouden met één (of meer) mededader(s), over het
leeghalen van de container en/of
- afspraken gemaakt met een of meer mededader(s) met betrekking tot het
verdere vervoer van de cocaïne per container en/of met betrekking tot de
deklading en/of
- afspraken gemaakt met één of meer mededader(s) met betrekking tot het nummer
van de container waarin de cocaïne verborgen was, en/of
- zich toegang verschaft tot (de) computersyste(e)m(en) voor het volgen van de
container, en/of;
- zich één of meerdere malen naar Antwerpen begeven;
en/of
- een zogenaamde bill of lading, in elk geval (vervoers-)documenten, en/of één
of meerdere voertuig(en) voorhanden gehad;
art 10A Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 10 oktober 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, en in Spanje
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) [naam medeverdachte 1]
en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 6] en/of
[naam medeverdachte 2] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als
bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
Strafbaarstelling artikel 11A OW
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2011 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
vuurwapen van categorie II en/of III , te weten een (vuur)wapen van het merk
Styer S9 en/of een hoeveelheid munitie van categorie II en/of III voorhanden
heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Bedoeld is een telefoon die uitsluitend is gebruikt voor sms-verkeer, in dit geval bovendien tussen [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de gebruiker van deze sms-telefoon aan de andere kant.
2.Een persoon met Colombiaans nummer door [naam medeverdachte 1] [pingnaam 25] genoemd met als eigen gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’, de vermoedelijke leverancier van de partij verdovende middelen.
3.Zie o.a. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0494
4.Daarmee wordt gedoeld op onderzoek door derden naar (een) door de politie aangebrachte baken(s) en/of OVC-apparatuur. Zie p. BC09-0144 e.v. van het proces-verbaal.
5.Proces-verbaal p. BC09-0148, uit het gesprek blijkt dat die onder meer bedoeld zijn voor [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] .
6.p. 144-148 proces-verbaal dossier C09