De rechtbank zal eerst de door eiseres gevorderde verhuiskosten beoordelen. In het door eiseres opgestelde kostenoverzicht is hierover opgenomen dat de extra kosten van een huis in de vrije sector € 335,- bedragen. Omdat het in totaal om 26 maanden gaat, komt dat neer op een schadebedrag van € 8.710,-. Verder voert eiseres aan dat het schadebedrag voor dubbele huur en herinrichtingskosten in totaal € 5.500,- bedraagt. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze verhuiskosten heeft gebaseerd op de volgende stukken: een brief van Rhiant van 6 juli 2016 over het niet toewijzen van een woning aan [adres 3] , een verhuurdersverklaring voor de [adres 1] in Zwijndrecht, een overzicht van een afboeking op 7 maart 2017 van € 870,23 met omschrijving “huur september 2016 – [eiseres] [adres 2] ” voor WBV Heerjansdam, een afboeking op 5 augustus 2016 van € 535,65 met omschrijving “periode: 01-08-2016 t/m 31-08-2016 [adres 1] Te betalen voor: 2016-08-05” voor Woonkracht10, en een bericht op www.aedes.nl dat de minimale verhuiskostenvergoeding met ingang van 16 februari 2018 is verhoogd naar € 5.993,-. Volgens dit bericht ontvangen huurders deze vergoeding als ze moeten verhuizen vanwege sloop of ingrijpende renovatie.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar gestelde verhuiskosten hiermee niet heeft onderbouwd.
Het opgevoerde bedrag van € 8.710,- is gebaseerd op het verschil tussen het huurbedrag van de oude woning en dat van de nieuwe woning. Eiseres heeft geen huurovereenkomst of ander stuk overgelegd waaruit op objectieve wijze kan worden afgeleid wat het huurbedrag van de nieuwe woning is. Het enkele afschrift van een afboeking op 7 maart 2017 is daartoe onvoldoende, nu de daarin vermelde omschrijving van eiseres zelf afkomstig is. Reeds hierom heeft eiseres het opgevoerde bedrag van € 8.710,- niet deugdelijk onderbouwd. Verder is van belang dat niet is komen vast te staan dat eiseres genoodzaakt was te verhuizen naar een woning in de vrije sector. Omdat dat niet is onderbouwd, kunnen de kosten daarvan niet als schade van de onrechtmatige besluitvorming worden aangemerkt.
Verder geldt dat de twee afboekingen over twee verschillende maanden, namelijk augustus en september 2016, gaan en daarom niet aantonen dat eiseres dubbele huur heeft betaald. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het bericht over een verhuiskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor onder 10.3. is overwogen, het aan eiseres is om de omvang van de geleden schade te onderbouwen. Dat een verhuizing in het algemeen kosten met zich brengt, ontslaat eiseres niet van die verplichting. Eiseres heeft echter geen stukken overgelegd ter onderbouwing van kosten die zij heeft gemaakt in verband met de verhuizing.
De medische kosten heeft eiseres gebaseerd op een verlies van eigen risico in 2013, 2014 en 2015 van respectievelijk € 350,-, € 360,- en € 375, wat neerkomt op een schadebedrag van
€ 1.085,-. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij haar eigen risico heeft moeten dragen en ook niet dat dat is geweest als gevolg van medische behandelingen waarvan de noodzaak voor het ondergaan daarvan in verband kan worden gebracht met de overlast van de voetbalkooi. Deze gestelde kosten zijn niet onderbouwd.
De gerechtskosten bestaan volgens eiseres uit de volgende kosten: een aanvraag medische urgentie van € 60,-, een afboeking op 2 juli 2015 van € 196,- ten gunste van
mr. R.J.G. Ensink met omschrijving “Bok/Gemeente Zwijndrecht declaratienummer 21570034”, kosten voor de Raad van State van € 167,-, kosten voor een verloren beroep van € 731,77 en een bedrag van € 990,- dat de gemeente aan eiseres verschuldigd zou zijn. Deze kosten komen niet op grond van artikel 8:88 van de Awb voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft geen document overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk kosten voor de aanvraag om een medische urgentie heeft gemaakt. De eventuele vergoeding van de kosten in een bezwaar- en beroepsprocedure kan slechts op grond van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht plaatsvinden. Over de proceskosten van
€ 990,- is in beroep reeds geoordeeld door de rechtbank in de uitspraak van 12 januari 2017 en daarbij gaat het om proceskosten die op grond van de uitspraak moeten worden betaald aan de andere eiseres in die zaak. Verder is niet aangetoond dat de betaling aan mr. Ensink als gevolg van de onrechtmatige besluiten is gedaan, dan wel niet al is verdisconteerd in de genoemde proceskosten van € 990,-. Over de kosten van € 167,- voor de Raad van State heeft de Afdeling in de eerder genoemde uitspraak van 19 juli 2017 een beslissing genomen. De kosten van € 731,77 gaan over proceskosten van de gemeente Zwijndrecht in zaak ZW561003. De rechtbank kan verweerder niet in de kosten van eiseres in een civiele procedure tegen de gemeente veroordelen, omdat deze kosten geen gevolg zijn van het bestreden besluit (vergelijk punt 3.1. van de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3518).