In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezagsbeëindiging van de ouders van een minderjarige, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, maar heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet in staat is om de ontwikkeling van de band tussen de minderjarige en de vader te bevorderen, maar dat er onvoldoende bewijs is dat zij haar gezag misbruikt. De rechtbank heeft ook overwogen dat een gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing op dit moment te ingrijpend zouden zijn voor de minderjarige, die altijd bij de moeder heeft gewoond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de minderjarige om stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen, zwaarder weegt dan de mogelijke voordelen van een gezagsbeëindiging. Het verzoek van de Raad is afgewezen, en de rechtbank heeft de voorwaardelijke verzoeken van de moeder niet verder besproken.