ECLI:NL:RBROT:2019:3261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
568304 / HA RK 19-198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en misbruik van wrakingsinstrument in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. C. Bouwman, senior rechter A in de rechtbank Rotterdam. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking evident misbruik van recht was, aangezien de verzoeker eerder al een wrakingsverzoek had ingediend tegen de behandelend rechter en de wrakingskamer, wat had geleid tot onnodige vertraging van de procedure. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker geen zwaarwegende aanwijzingen had geleverd voor de vrees dat de rechter vooringenomen was. De beslissing om geen pleidooi toe te staan werd als een processuele beslissing binnen de bevoegdheid van de rechter beschouwd. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsinstrument en bepaalde dat verdere verzoeken tot wraking in deze procedure niet meer in behandeling worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 568304 / HA RK 19-198
Beslissing van 14 maart 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. R.G.S. Pennino te Heerlen,
strekkende tot wraking van:
mr. C. Bouwman, senior rechter A in de rechtbank Rotterdam, team Handel en Haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
In de procedure tussen Weermeijer als eiser in verzet en de [naam bank] (hierna: de [naam bank] ) als gedaagde in verzet, met zaaknummer C/10/536136 HA ZA 16-930, heeft op 18 februari 2019 een comparitie van partijen ten overstaan van de rechter plaatsgevonden. Tijdens de comparitie van partijen heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
1.2
Verzoeker heeft eerder ter comparitie van partijen van 17 september 2018
mr. C.H. Kemp-Randewijk, de rechter die destijds de zaak behandelde, gewraakt. Bij beschikking van 26 oktober 2018 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek tegen
mr. Kemp-Randewijk afgewezen. In die beschikking is ook het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld.
1.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven procedures.
1.4
Verzoeker, de rechter en de advocaat van de [naam bank] , mr. M.M.S. ter Beek-Ehren zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
1.5
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 februari 2019.
Op 21 februari 2019 is een brief van de advocaat van [naam bank] door de rechtbank ontvangen.
1.7
Bij brief van 25 februari 2019 heeft de advocaat van verzoeker om aanhouding van de wrakingszitting verzocht, vanwege zittingen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarbij verzoeker als jurist aanwezig dient te zijn.
1.8
Bij brief van 25 februari 2019 heeft de algemeen secretaris wrakingskamer aan verzoeker en zijn advocaat bericht dat de wrakingskamer het verzoek om uitstel afwijst, omdat het inherent aan de wrakingsprocedure is dat deze zo snel mogelijk wordt afgerond. Verzoeker heeft een proces-vertegenwoordiger die zijn standpunt kenbaar kan maken. Indien de wrakingskamer vragen heeft die verzoeker alleen persoonlijk kan beantwoorden kunnen deze na de zitting alsnog aan verzoeker worden gesteld.
1.9
Bij faxbericht van 27 februari 2019 heeft de advocaat van verzoeker de wrakingskamer verzocht haar beslissing van 25 februari 2019, waarbij het verzoek om uitstel van de zitting van de wrakingskamer van 28 februari a.s. werd afgewezen, te heroverwegen, omdat verzoeker op onaanvaardbare wijze wordt benadeeld door zijn gedwongen afwezigheid ter zitting.
1.1
De algemeen secretaris wrakingskamer heeft op 27 februari 2019 zowel per e-mailbericht als per brief de advocaat van verzoeker bericht dat de wrakingskamer zich heeft beraden op het verzoek tot heroverweging en dat zij tot het oordeel komt dat de beslissing dezelfde blijft.
1.11
Bij e-mailbericht van 27 februari 2019 te 18:34 uur en per binnengekomen fax van 28 februari 2019 te 14:35 uur heeft verzoeker gereageerd op de brief van 27 februari 2019 van de wrakingskamer en daarbij tevens mr. M.G.L. de Vette gewraakt alsmede bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken.
1.12
Op 27 februari 2019 te 19:39 uur is een e-mailbericht van verzoeker ontvangen.
1.13
Ter zitting van 28 februari 2019 is het wrakingsverzoek behandeld. De rechter is ter zitting verschenen. Verzoeker noch zijn advocaat zijn verschenen.
2.
Het verzoek jegens mr. M.G.L. de Vette (rechter die deel uitmaakt van deze wrakingskamer)
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft mr. De Vette gewraakt, omdat zij in 2015 als rechter deel uitmaakte van de wrakingskamer die uitspraak heeft gedaan in een wrakingsverzoek tegen mr. C. Bouwman. Het betrof een soortgelijke casus. In die zaak is ook de handelwijze van mr. Bouwman beoordeeld.
3. De beoordeling van het wrakingsverzoek jegens mr. M.G.L. de Vette (rechter die deel uitmaakt van deze wrakingskamer)
Onder bepaalde omstandigheden kan een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband heeft de wrakingskamer ter zitting gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Ter zitting is door de wrakingskamer beslist dat hiervan sprake is. De enkele stelling dat een rechter ongeveer vier jaar geleden in een zaak, waarvan verzoeker noch de vindplaats vermeldt, noch die verder van een toelichting heeft voorzien, in zijn nadeel zou hebben beslist kan niet leiden tot de conclusie dat die rechter in de nu voorliggende zaak vooringenomen zou zijn. Verzoeker heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat er anders moet worden geoordeeld. Bij de beslissing dat evident misbruik van recht plaatsvindt neemt de wrakingskamer verder de omstandigheden mee die hierna beschreven zijn in 5.5. Gelet op dit alles heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek tegen mr. De Vette buiten behandeling gesteld.

4.Het verzoek jegens de rechter en de reactie daarop

4.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker ter zitting, zo blijkt uit het terzake opgemaakte proces-verbaal, het volgende aangevoerd:
“ De rechtbank deelt mede dat zij zich voldoende geïnformeerd acht om in deze zaak vonnis te kunnen wijzen en dat zij geen reden aanwezig acht om pleidooi toe te staan.
De heer Weermeijer deelt mede dat hij een verzoek tot wraking van de rechter indient.
De redenen voor dit verzoek zijn zijn ervaring met alle verzoeken van zijn zijde die zijn afgewezen en in het bijzonder dat nu ook dit pleidooiverzoek wordt afgewezen. De heer Weermeijer vindt, na overleg met zijn advocaat, dat daarmee de waarheidsvinding onvoldoende door de rechtbank is meegenomen bij de beslissing om geen pleidooi toe te staan”.
4.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
In deze procedure zijn eerder bij incidenteel vonnis enkele door verzoeker ingestelde incidentele vorderingen afgewezen. Ook is het verzoek om verlof te verlenen om tussentijds hoger beroep in te stellen afgewezen. Deze rechterlijke beslissingen zijn door de rechter als rolrechter genomen.
Door verzoeker is eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandeld rechter op de comparitie van partijen op 17 september 2018 en nadien tegen de wrakingskamer. Die verzoeken zijn niet gehonoreerd.
Op 7 februari 2019 is van de zijde van verzoeker verzocht om uitstel van de behandeling. Verzoeker wenste de uitkomst, althans de mondelinge behandeling van een door hem aanhangig gemaakte klachtprocedure (tegen gerechtsdeurwaarders) af te wachten. Dat verzoek is ook door de rechter afgewezen.
Op de zitting van 18 februari 2019 heeft de rechter beide partijen uitgebreid in de gelegenheid gesteld om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ook is verzoeker nog in de gelegenheid gesteld om nog iets aan het opgestelde proces-verbaal toe te voegen dan wel te corrigeren. Nadat beide partijen zich akkoord hadden verklaard met de schriftelijke weergave hebben zij ieder hun eigen verklaring ondertekend.
Nadien heeft de rechter op verzoek van verzoeker beslist op zijn processuele verzoek om na de zitting ook nog gelegenheid te bieden voor pleidooien. De wederpartij had verzocht om geen gelegenheid te bieden voor pleidooien. Zodra de rechter had meegedeeld dat geen gelegenheid zou worden geboden voor pleidooien, deelde verzoeker direct mede dat hij in dat geval de rechter wilde wraken. De rechter heeft de afwijzing van het pleidooiverzoek ook niet meer verder kunnen toelichten vanwege het wrakingsverzoek dat op dat moment is gedaan.
De beslissingen die de rechter in deze zaak had genomen zijn onpartijdig en naar beste geweten genomen in overeenstemming met het toepasselijke recht. Dat door de rechter in de loop van de procedure meerdere beslissingen zijn genomen waarvan verzoeker meent dat die in zijn nadeel zijn, doet daar niet aan af. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

5.De beoordeling van het verzoek

Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
5.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
5.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daardoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
5.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 134 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven voor pleidooien, indien partijen op een terechtzitting op de voet van artikel 131 Rv hun standpunt in voldoende mate mondeling hebben kunnen uiteenzetten. Vooropgesteld moet worden dat de (rol)rechter de regie voert. Dit geldt ook voor de rechter die de zaak ter comparitie van partijen behandelt. Hij bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling.
Uit het proces-verbaal van de op 18 februari 2019 gehouden comparitie blijkt dat partijen reeds mondeling hun standpunten hebben uiteengezet. Bij het verwoorden van zijn standpunt heeft verzoeker verzocht pleidooi te mogen houden in verband met het belang van waarheidsvinding en waardoor rekening zou kunnen worden gehouden met alle informatie en mogelijk ook de informatie die nog zal blijken uit de klachtprocedure. De rechter heeft medegedeeld dat partijen geen gelegenheid wordt gegeven om pleidooi te houden. Direct op deze mededeling heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking gedaan.
Het gaat hier om een door de rechter genomen processuele beslissing binnen de hem gegeven bevoegdheid daartoe. Die beslissing is op dat moment niet gemotiveerd. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij daar nog niet aan toe was gekomen gelet op het direct op de beslissing volgende wrakingsverzoek.
Gelet op deze omstandigheden is de beslissing van de rechter niet zozeer onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.5
De wrakingskamer voegt hier tenslotte nog het volgende aan toe. Verzoeker heeft reeds eerder een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter in deze procedure en tegen de wrakingskamer.
Met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de wrakingskamer tot de conclusie gekomen dat verzoeker oneigenlijk gebruik en daarmee misbruik maakt van het wrakingsinstrument. Op deze grond zal de wrakingskamer met toepassing van artikel
39, vierde lid, Rv bepalen dat verdere verzoeken tot wraking in de procedure met kenmerk C/10/536136 HA ZA 17-930 niet meer in behandeling worden genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C. Bouwman;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk C/10/536136 HA ZA 17-930 niet in handeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, mr. M.G.L. de Vette en mr. A. Verweij, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2019 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-