ECLI:NL:RBROT:2019:3119

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
ROT 18/5215
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om smartengeld in verband met dienstongeval en invaliditeit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig ambtenaar van de politie, en de korpschef van politie. De eiser had een verzoek ingediend om smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) vanwege invaliditeit als gevolg van een dienstongeval. Het primaire besluit van 7 maart 2018, waarin het verzoek om smartengeld werd afgewezen, werd door de korpschef gehandhaafd in het bestreden besluit van 27 augustus 2018. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen het dienstongeval en de invaliditeit van de eiser. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapportages van de aangewezen verzekeringsarts en een orthopedisch chirurg, die concludeerden dat het knieletsel van de eiser al vóór het dienstongeval aanwezig was en dat er geen toename van invaliditeit was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in zijn bewijslevering was geslaagd en dat de afwijzing van het verzoek om smartengeld terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van medisch bewijs in zaken die betrekking hebben op invaliditeit en smartengeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.H. Welter,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Schoeree.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek hem op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (het Barp) smartengeld toe te kennen in verband met invaliditeit als gevolg van een dienstongeval, afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. C.H. Lagerweij.

Overwegingen

1. Eiser was tot zijn pensioen werkzaam bij verweerder. Eiser heeft in 2008 door een ongeval bandletsel opgelopen aan zijn linkerknie, in verband waarmee een stuk van de binnen- en buitenmeniscus operatief is verwijderd. Eiser had hierna enige tijd geen last meer van zijn knie.
2. Eiser heeft op 12 mei 2011 tijdens een Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) een ongeval gehad. Hij heeft bij het springen van een kast op een mat zijn linkerknie verdraaid. Enkele dagen na dit ongeval zijn op de spoedeisende hulp spoortjes vochtophoping in de knie gezien. Op 28 juli 2011 is vanwege instabiliteitsklachten opnieuw een stuk van zijn meniscus verwijderd. Vanwege aanhoudende pijnklachten zijn in 2012 enkele losse flarden van de binnenmeniscus verwijderd. In november 2012 is vervolgens een nieuwe kruisband geplaatst. Ook na deze operatie hield eiser veel pijnklachten aan de knie. Hiervoor hebben diverse specialisten geen oorzaak kunnen vinden.
3. Verweerder heeft bij besluit van 12 juni 2012 het ongeval van 12 mei 2011 (het dienstongeval) aangemerkt als dienstongeval als bedoeld in artikel 54 van het Barp.
4. Eiser heeft op 29 november 2016 verweerder verzocht hem op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp een bedrag van € 75.000,- aan smartengeld toe te kennen in verband met het dienstongeval. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat het knieletsel van eiser geen gevolg is van het dienstongeval, maar daarvoor al aanwezig was. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
5.1
Eiser stelt dat hij als gevolg van het dienstongeval blijvend invalide is geworden. In het geval zou worden aangenomen dat hij al vóór het dienstongeval invalide was, stelt eiser dat het dienstongeval voor een toename van de invaliditeit heeft gezorgd.
5.2
Op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp wordt, in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 164.300,–.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:761), moet voor een bevestigende beantwoording van de vraag of eiser in verband met het dienstongeval aanspraak kan maken op smartengeld op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp sprake zijn van invaliditeit en van een causaal verband tussen het dienstongeval en die invaliditeit.
5.4
Verweerder heeft de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] als deskundige aangewezen om de als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van eiser vast te stellen. Uit de rapportages van [naam verzekeringsarts] van 6 april 2017, 28 december 2017 en 16 februari 2018 blijkt dat eiser al vóór het dienstongeval fors letsel had aan zijn linkerknie, te weten een voorstekruisbandruptuur met kruisbandinsufficiëntie. Zowel [naam verzekeringsarts] als de door haar geconsulteerde orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 1] concludeert dat het actuele knieletsel van eiser niet het gevolg is van het dienstongeval en ook dat het percentage invaliditeit als gevolg van het dienstongeval niet is toegenomen. De rapportages van [naam verzekeringsarts] zijn naar het oordeel van de rechtbank naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent. Verweerder heeft deze rapportages dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Eiser betwist dit overigens ook niet.
5.5
Eiser heeft aangevoerd dat volgens hem uit de conclusies van [naam verzekeringsarts] en [naam orthopedisch chirurg 1] wel een causaal verband tussen het dienstongeval en eisers invaliditeit volgt. Uit de verklaring van [naam orthopedisch chirurg 1] dat de afwijkingen aan eisers knie niet alleen en uitsluitend het gevolg zijn van het dienstongeval moet volgens eiser worden afgeleid dat deze wel deels het gevolg daarvan zijn. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals in 5.4 is overwogen hebben genoemde deskundigen geconcludeerd dat een causaal verband tussen het dienstongeval en eisers invaliditeit niet is komen vast te staan.
5.6
Nu dit uit de medische informatie van de geraadpleegde medisch deskundigen niet volgt, is het aan eiser om zijn stelling aannemelijk te maken dat sprake is van (toegenomen) invaliditeit als gevolg van het dienstongeval. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft immers geen medische informatie overgelegd om deze stelling te onderbouwen. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij geen aanleiding zag voor een contra-expertise, omdat volgens hem uit de conclusies van [naam verzekeringsarts] en [naam orthopedisch chirurg 1] al bleek dat sprake is van een causaal verband. Zoals onder 5.5 is overwogen, volgt de rechtbank eiser hierin niet.
5.7
Eiser heeft gewezen op de rapportage die orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] op 26 januari 2015 heeft opgemaakt in het kader van verweerders ongevallenverzekering. Uit deze rapportage blijkt volgens eiser dat [naam orthopedisch chirurg 2] een causaal verband tussen het dienstongeval en eisers invaliditeit heeft aangenomen. Verweerder zou zich volgens eiser bij die conclusie hebben moeten aansluiten. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Voor zover [naam orthopedisch chirurg 2] al een causaal verband heeft aangenomen, staat vast dat [naam verzekeringsarts] en [naam orthopedisch chirurg 1] van zijn rapportage hebben kennisgenomen en een dergelijk verband niet hebben aangenomen.
5.8
Eiser heeft aangevoerd dat hij in de periode voorafgaand aan het dienstongeval geen last had van zijn knie en daarom naar algemeen spraakgebruik niet als invalide kan worden beschouwd. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit artikel 54a, vierde lid, van het Barp in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (de Regeling) volgt dat onder invaliditeit in dit verband wordt verstaan het objectief medisch vast te stellen blijvende gehele of gedeeltelijk functieverlies van een orgaan of enig ander deel van het lichaam. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling wijst het bevoegd gezag een deskundige aan die als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. Zoals de rechtbank onder 5.4 in algemene zin heeft overwogen, heeft de door verweerder aangewezen deskundige [naam verzekeringsarts] zorgvuldig vastgesteld en inzichtelijk gerapporteerd dat geen sprake is van (toegenomen) invaliditeit in de hier bedoelde zin. [naam verzekeringsarts] en [naam orthopedisch chirurg 1] hebben daarnaast specifiek gemotiveerd dat het gegeven dat eiser in die periode geen last had van zijn knie niet betekent dat hij toen geen knieletsel had. Volgens [naam verzekeringsarts] kan een al bestaande afwijking door bijvoorbeeld het maken van een verkeerde beweging symptomatisch worden (rapportage van 6 april 2017, p. 3) en volgens [naam orthopedisch chirurg 1] komt het geregeld voor dat mensen met vergelijkbaar knieletsel op hoog niveau en zonder klachten kunnen functioneren (rapportage van 28 december 2017, p. 3). Verweerder heeft op grond hiervan in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat het feit dat eiser vóór het dienstongeval geen klachten had, niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van het dienstongeval.
6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder uit de informatie van de medisch deskundigen terecht heeft afgeleid dat geen sprake is van (toegenomen) invaliditeit als gevolg van het dienstongeval en daarom terecht eisers verzoek om een smartengelduitkering op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp, heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Hielkema, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 april 2019.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.