Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 14 december 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 15 februari 2019.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om de terugbetaling van een bedrag van € 22.000,00 dat op 14 mei 2013 door eiser is betaald aan gedaagde. Eiser stelt dat gedaagde dit bedrag heeft ontvangen om schulden te betalen van een rechtspersoon waarvan eiser aandeelhouder was. Gedaagde betwist echter de vordering en stelt dat deze is verjaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar niet is overschreden, omdat eiser tijdig zijn recht op nakoming heeft voorbehouden in een brief van 9 maart 2018. Gedaagde heeft niet kunnen aantonen dat hij het bedrag aan gemeentebelastingen heeft betaald, wat zijn verweer ondermijnt. De kantonrechter concludeert dat gedaagde tekortschiet in zijn verplichtingen en veroordeelt hem tot terugbetaling van het bedrag aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2018. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als hij in hoger beroep gaat.