ECLI:NL:RBROT:2019:2421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
10/960114-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Nederlandse terugkeerders voor deelname aan terroristische organisaties in Syrië

Op 29 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die in Syrië heeft deelgenomen aan de gewapende strijd door zich aan te sluiten bij de terroristische organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa. De rechtbank legt gevangenisstraffen op van respectievelijk 5,5 en 6 jaar aan de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelt dat de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa op grond van hun feitelijke gedragingen moeten worden aangemerkt als terroristische organisaties. De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 juli 2013 tot en met 22 mei 2018 heeft deelgenomen aan deze organisaties en voorbereidingshandelingen heeft verricht voor terroristische misdrijven. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen als bewijs gebruikt, evenals ambtsberichten van de AIVD. De rechtbank concludeert dat de verdachte en zijn medeverdachte zich hebben aangesloten bij de gewapende strijd en dat hun gedragingen gericht waren op het plegen van terroristische misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk en voor het voorbereiden van brandstichting en moord met terroristisch oogmerk.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960114-16
Uitspraakdatum: 29 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Vught, Nieuw Vosseveld, Bijzondere Afdeling,
bijgestaan door mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2019. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 29 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 februari 2019 overeenkomstig de vordering nadere omschrijving tenlastelegging van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.B. Haneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Inleiding

De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 1 juli 2013 tot en met 22 mei 2018 opeenvolgend heeft deelgenomen aan de (terroristische) organisaties Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, alsmede dat hij voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht tot het plegen van terroristische misdrijven.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bespreking van de (mede op bewijsuitsluiting gerichte) verweren
Door de verdediging zijn op onderscheiden punten verweren gevoerd. Deze worden in het navolgende afzonderlijk besproken.
Bruikbaarheid ambtsbericht en het verzoek tot het horen van [naam getuige 1]
De raadsvrouw heeft de bruikbaarheid van het door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) op 19 april 2016 over de verdachte uitgebrachte ambtsbericht betwist.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat dit ambtsbericht wel degelijk gebruikt kan worden voor de bewijsvoering nu de inhoud van dit bericht in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van [naam medeverdachte 1] .
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht [naam getuige 1] , [naam functie] van de AIVD, als getuige te horen indien de rechtbank het ambtsbericht van 19 april 2016 omtrent de verdachte tot het bewijs zal bezigen. De rechtbank wijst dit verzoek af nu de verdediging de noodzaak tot het horen van [naam getuige 1] bij gebruik van het betreffende ambtsbericht als bewijsmiddel, onvoldoende heeft gemotiveerd en door het verhandelde ter terechtzitting de rechtbank zich, in het licht van de overige bewijsmiddelen, voldoende ingelicht acht.
‘Vidgen’-verweerDe raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij de politie afgelegde belastende verklaringen van [naam medeverdachte 1] op grond van de zogeheten ‘Vidgen-jurisprudentie’ moeten worden uitgesloten van het bewijs. [naam medeverdachte 1] heeft zich ter terechtzitting op zijn verschoningsrecht beroepen, waardoor de verdediging niet effectief in de gelegenheid is geweest om haar ondervragingsrecht uit te oefenen, terwijl deze verklaringen uitsluitend en in beslissende mate het bewijs vormen om tot een bewezenverklaring van deelname aan de organisatie Jund al-Aqsa te kunnen komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat [naam medeverdachte 1] ter terechtzitting is gehoord als getuige, bij welke gelegenheid hij zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. De verdediging heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad om [naam medeverdachte 1] op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen, en zijn tegenover de politie afgelegde en mede voor de verdachte belastende verklaringen te toetsen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat zulks niet in de weg staat aan het gebruik van de verklaringen van [naam medeverdachte 1] voor de bewijsvoering nu deze verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank wijst in dit verband op onder meer het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het tv-programma Nieuwsuur van 9 oktober 2014, het door de AIVD op 19 april 2016 over de verdachte uitgebrachte ambtsbericht en de getuigenverklaringen van [naam medeverdachte 2] en [naam getuige 2] , een en ander zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage.
De rechtbank kent in het bijzonder betekenis toe aan het gegeven dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] ook steun vinden in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd, voor zover dit het onderdeel betreft dat betrekking heeft op de wijze waarop zij zich gezamenlijk bij Ahrar al-Sham hebben aangesloten en daar geruime tijd gezamenlijk hebben opgetrokken.
Het verweer van de verdediging wordt mitsdien verworpen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam medeverdachte 1]
De raadsvrouw heeft in het verlengde van het Vidgen-verweer betoogd dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om te worden gebruikt voor de bewijsvoering.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd. Daarbij weegt niet alleen mee dat die onderdelen van de verklaringen van [naam medeverdachte 1] die de rechtbank als redengevend heeft opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen die ook zijn opgenomen in die bijlage maar ook dat [naam medeverdachte 1] vrij spoedig is gaan verklaren, dat zijn verklaringen gedetailleerd en consequent zijn en bovendien dat [naam medeverdachte 1] in zijn verklaringen ook zichzelf in grote mate belast.
Bruikbaarheid van het deskundigenbericht van dr. Jolen
De raadsvrouw heeft bepleit dat het, zich in het dossier bevindende, rapport van dr. Jolen niet voor het bewijs kan worden gebruikt nu dit rapport onvoldoende betrouwbaar is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de raadsvrouw onvoldoende tegenwicht heeft geboden aan de inhoud van het rapport van 5 oktober 2018 wat betreft de feitelijke vaststellingen van dr. Jolen om de slotsom te rechtvaardigen dat dit rapport als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. De enkele stelling dat dr. Jolen zich heeft gebaseerd op open bronnen, is daarvoor onvoldoende. Dr. Jolen heeft als
gerechtelijk deskundigehaar bevindingen omtrent - kort gezegd - de aard van de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa in het rapport van 5 oktober 2018 neergelegd. Voorts is dr. Jolen door de rechter-commissaris als deskundige gehoord en is de raadsvrouw (daar) in de gelegenheid gesteld – en zij heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt – om dr. Jolen vragen te stellen en haar rapport op betrouwbaarheid en deskundigheid te toetsen.
5.2.
Beoordeling van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Vast staat dat de verdachte in juli 2013 is afgereisd naar Syrië en dat hij zich aldaar samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft aangesloten bij de organisatie Ahrar al-Sham.
De verdachte heeft verklaard dat hij anderhalf tot twee jaar lid is geweest van Ahrar al-Sham en dat hij een training heeft gevolgd, die bestond uit sporten. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij met [naam medeverdachte 1] , na hun tijd bij Ahrar al-Sham, gedurende een korte periode een woning heeft gedeeld in de plaats Sarmin. De verdachte heeft ontkend deel te hebben genomen aan de organisatie Jund al-Aqsa. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij zich gedurende zijn verblijf bij Ahrar al-Sham heeft bezig gehouden met het verlenen van humanitaire hulp.
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, de verdachte en [naam medeverdachte 2] in 2013 zijn uitgereisd naar Syrië. De verdachte en [naam medeverdachte 2] hadden hem daartoe benaderd. Na hun aankomst bij Ahrar al-Sham hebben zij een training gevolgd die bestond uit sporten en schieten. Niemand koos voor een ander wapen dan de AK. [naam medeverdachte 2] koos als wapen een raketwerper en kwam tijdens een missie in februari 2014 om het leven. Een missie is de strijd tegen het regime van Assad. Er zijn twee soorten missies: de Ribaat en de aanval zelf, aldus [naam medeverdachte 1] . Ribaat betekent dat je de vijand in het oog houdt; je staat tegenover elkaar. [naam medeverdachte 1] heeft geschoten en op Ribaat gestaan voor de strijdgroep. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en de verdachte een salaris ontvingen van Ahrar al-Sham. [naam medeverdachte 1] heeft daarnaast verklaard dat de verdachte en hij ongeveer anderhalf jaar na hun aankomst in Syrië, gezamenlijk zijn overgestapt naar de organisatie Jund al-Aqsa. Ook bij Jund al-Aqsa waren er missies en stond men op Ribaat.
Tijdens hun verblijf bij Jund al-Aqsa zijn de verdachte en [naam medeverdachte 1] geïnterviewd door een journalist. Dit interview is uitgezonden door het tv-programma Nieuwsuur op 9 oktober 2014. [naam medeverdachte 1] heeft zichzelf en de verdachte aangewezen op de hem voorgehouden foto’s van de betreffende uitzending, waarbij beiden gevechtskleding droegen met vuurwapens op de achtergrond. De verdachte en hij hebben ongeveer één jaar bij Jund al-Aqsa gezeten. Na hun tijd bij Jund al-Aqsa hebben zij een woning gedeeld in Sarmin, aldus [naam medeverdachte 1] .
In het dossier bevinden zich door de AIVD op 19 april 2016 en 24 januari 2018 over respectievelijk de verdachte en [naam medeverdachte 1] uitgebrachte ambtsberichten, inhoudende dat de verdachte zich in Syrië heeft aangesloten bij de organisatie Jund al-Aqsa en betrokken is bij “de gewelddadige jihadistische strijd” en dat [naam medeverdachte 1] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te zien is in een interview in het tv-programma Nieuwsuur van 9 oktober 2014. Daarnaast zit er een ambtsbericht van de AIVD van 12 maart 2018 in het dossier waaruit volgt dat [naam medeverdachte 1] het martelaarschap verheerlijkt.
De rechtbank moet het er op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ervoor houden dat de verdachte in de ten laste gelegde periode samen met [naam medeverdachte 1] opeenvolgend geruime tijd actief lid is geweest van de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa. De verdachte is in het bijzonder afgereisd naar Syrië via Turkije, maar ook heeft de verdachte deelgenomen aan een trainingskamp, deelgenomen aan het interview bij Nieuwsuur in gevechtskleding en ontving hij in elk geval een salaris van Ahrar al-Sham. Het laatste maakt, mede gelet op het ambtsbericht van de AIVD met betrekking tot de verdachte, ook dat de verdachte voor Ahrar al-Sham handelingen moet hebben verricht die enig salaris rechtvaardigen. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, zoals hijzelf betoogt, op het terrein en in de gelederen van genoemde organisaties mocht verblijven zonder daaraan enigerlei (directe of indirecte) bijdrage te leveren. De verklaring van de verdachte dat hij uitsluitend humanitaire hulp heeft verleend is evenmin aannemelijk geworden en vindt ook overigens geen steun in het dossier.
De voorgaande gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke
verschijningsvormen, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisaties, het daarin een aandeel hebben en het verwezenlijken van criminele oogmerken van die organisaties dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest.
5.3.
Zijn Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties?
Bij de beantwoording van de vraag of Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties zijn als bedoeld in artikel 140a Sr, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een op artikel 140a Sr toegesneden tenlastelegging moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie die beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van ernstige vrees van de bevolking dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. [1]
De rechtbank leidt uit de wijze waarop de wetgever deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar heeft willen stellen en de daaropvolgende omschrijving van artikel 140a Sr af dat bij de beoordeling van de vraag of een organisatie een terroristisch oogmerk heeft, het aankomt op het geheel van concrete feitelijke gedragingen van de organisatie, de omvang van de beoogde gevolgen daaronder begrepen. Genoemd toetsingskader vindt bovendien steun in Europese jurisprudentie. [2]
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
In Syrië waren tijdens de ten laste gelegde periode diverse strijdende groeperingen actief die erop uit waren om het regime van Assad omver te werpen en een kalifaat te stichten. Anders dan de officier van justitie lijkt aan te voeren, is het enkele gegeven dat een groepering voornoemde doelen nastreeft, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad, onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr. Daarvoor is tevens vereist dat de betreffende groepering het oogmerk heeft op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk. Meer concreet: niet alleen uit het doel van een groepering, maar ook uit de wijze waarop een groepering dat doel tracht te verwezenlijken en de concrete feitelijke gedragingen die zij daartoe verricht, moet worden afgeleid of dit een terroristische organisatie is in de zin van artikel 140a Sr.
Gelet op dit toetsingskader behoeft het door de verdediging aangevoerde politieke kader, waaronder de correspondentie van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 november 2018, geen nadere bespreking.
Bij de beoordeling van het doel en de concrete feitelijke gedragingen van de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa zal de rechtbank het zich in het procesdossier bevindende rapport van 5 oktober 2018 van dr. Jolen als uitgangspunt nemen. Op grond van dit rapport stelt de rechtbank met betrekking tot Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa het volgende vast.
Ahrar al-Sham
Ahrar al-Sham is in november 2011 opgericht en heeft in haar eerste audioboodschap aangegeven dat het doel van de organisatie is, het omverwerpen van het regime van Assad en het vestigen van een islamitische staat.
Ahrar al-Sham werkt sinds 2012 samen met Jabhat al-Nusra, welke organisatie internationaal wordt aangemerkt als een terroristische organisatie en sinds mei 2013 respectievelijk mei 2014 als zodanig staat vermeld op de VN Sanctielijst en de EU Sanctielijst. [3]
In juli 2013 werd gemeld dat Jabhat al-Nusra en Ahrar al-Sham gezamenlijk VSL-brigades uit steden verdreven. In 2015 nam Ahrar al-Sham deel aan meerdere samenwerkingsverbanden, waaraan Jabhat al-Nusra en diens opvolger Jabhat Fatah al-Sham leiding gaven.
Bij Ahrar al-Sham is sprake van een
‘sectarian hatred’die zij delen met bondgenoot Jabhat al-Nusra. De strijd tegen het regime van Assad werd door de groep gezien als een religieuze strijd. Dit blijkt onder andere uit de militaire acties/operaties van de groep die naast het Assad-regime, VSL brigades, Koerden en Islamitische Staat, óók tegen de Alawitische en sjiitische burgerbevolking zijn gericht. In 2016 stelt Amnesty International dat in Idlib groepen waaronder Ahrar al-Sham ‘
have imposed a strict interpretation of Shari’a and imposed punitive measures on perceived infractions.’
Ahrar al-Sham heeft in de periode van 2013 tot en met 2016 in verschillende delen van Syrië militaire operaties uitgevoerd, waarbij de groep veelal deel uitmaakte van (militaire) samenwerkingsverbanden waar ook Jabhat al-Nusra aan deelnam. Ahrar al-Sham is in de ten laste gelegde periode betrokken geweest bij onder andere het doden van (Alawitische) burgers, gijzeling en ontvoering van burgers, de belegering van sjiitische enclaves, martelingen van Koerden, waaronder kinderen, en het rekruteren van kinderen.
Zo was Ahrar al-Sham één van de leidende strijdgroepen die, samen met onder andere de Islamitische Staat en Jabhat al-Nusra, betrokken was bij een offensief in de provincie Latakia. Deze slag vond plaats in de periode van 4 tot 18 augustus 2013 en richtte zich op tien Alawitische dorpen. Bij de aanval op 4 augustus 2013 vielen 190 burgerdoden, allen Alawieten. Ahrar al-Sham zou zelf melding hebben gemaakt via haar website en video’s hebben gepubliceerd van deelname aan de operatie “
to liberate”vier dorpen van de tien, die doelwit waren van het offensief. In ten minste drie van deze vier dorpen werden ongewapende burgers “
unlawfully killed”. Ahrar al-Sham zou de operatie mede hebben gefinancierd. Ook was Ahrar al-Sham betrokken bij de gijzeling en ontvoering van burgers. Bij de slag om Sahil in augustus 2013 zijn burgers gegijzeld door onder andere ISIL. In september 2013 zou de controle over de gijzelaars zijn overgedragen aan Ahrar al-Sham. In haar rapport van 12 februari 2014 meldt IICISAR dat 120 van de gegijzelden in handen zouden zijn van Ahrar al-Sham.
Opgemerkt wordt nog dat ook het Bundesgerichtshof te Karlsruhe (Duitsland) Ahrar al-Sham als terroristische organisatie heeft aangemerkt. [4]
Jund al-Aqsa
Jund al-Aqsa is een jihadistisch bataljon en is op 20 juli 2017 op de VN- en EU-Sanctielijst geplaatst. In 2014 werkte de groep samen met andere rebellen, waaronder Ahrar al-Sham. Jund al-Aqsa werkt bij militaire operaties samen met onder andere Jabhat al-Nusra en diens opvolger Jabhat Fatah al-Sham. In juni 2014 zouden de groepen gezamenlijk een aanval hebben uitgevoerd op een hotel in Idlib. In oktober 2014 werkte Jund al-Aqsa wederom samen met Jabhat al-Nusra, ditmaal bij de verovering van enkele dorpen in Idlib.
In december 2014 veroverde Jabhat al-Nusra samen met Jund al-Aqsa en Ahrar al-Sham twee belangrijke legerbases in Idlib. In maart 2015 werd Jaysh al-Fath opgericht, een coalitie van strijdgroepen, waar het onder leiding van Jabhat-al Nusra in de daaropvolgende maanden grote successen heeft behaald tegen het Syrische regeringsleger. Naast Ahrar al-Sham maakt ook Jund al-Aqsa deel uit van deze coalitie.
Het doel van Jund al-Aqsa is het vestigen van een staat gebaseerd op dezelfde ideologie als IS. Jund al-Aqsa ziet de strijd in het land als één tegen sjiieten, een sektarische strijd. Jund al-Aqsa neemt deel aan gevechten/gewapende offensieven en voert (veelal) aan het begin van deze offensieven, waaronder onder andere in de provincie Idlib (in 2015), ook zelfmoordaanslagen uit. Deze aanslagen worden door de organisaties aangeduid als martelaarsoperaties. Jund al-Aqsa wordt daarnaast in meerdere bronnen genoemd als betrokken bij het doden van burgers in de plaats Ma’an in 2013 en 2014, alsmede bij de executie van Iraanse soldaten in 2016.
Beoordeling
Vast staat dat Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa strijdgroepen zijn die (onder andere) tot doel hebben het omverwerpen van het regime van Assad en daartoe samenwerken met terroristische organisaties zoals Jabhat al-Nusra. De rechtbank leidt uit de in het rapport omschreven feitelijke gedragingen van deze strijdgroepen af dat zij (ook) in de ten laste gelegde periode het oogmerk hadden hun ideologie te realiseren door middel van meerdere van de in artikel 83 Sr genoemde en in de tenlastelegging nader omschreven terroristische misdrijven, waaronder moord, doodslag en het plegen van aanslagen. Dit oogmerk levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een terroristisch oogmerk op als bedoeld in artikel 83a Sr.
Uit het vorenstaande volgt dat Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties zijn als bedoeld in artikel 140a Sr en dat zij dat ook al waren in de periode dat de verdachte zich had aangesloten bij deze organisaties. De verdachte is door uit te reizen naar Syrië en zich daar opeenvolgend aan te sluiten bij Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa tot het samenwerkingsverband van die organisaties gaan behoren en heeft gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisaties. Deze feiten en omstandigheden maken dat de verdachte in de ten laste gelegde periode kan worden beschouwd als lid en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa.
De rechtbank verklaart bewezen het onderdeel “medeplegen” nu de verdachte en [naam medeverdachte 1] als het ware als ‘buddies’ gezamenlijk dienst hebben genomen bij de hiervoor genoemde terroristische organisaties en ze tot op grote hoogte inwisselbare rollen lijken te hebben vervuld.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2013 tot en met 22 mei 2018 tezamen en in vereniging met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] opeenvolgend deelgenomen heeft aan terroristische organisaties, te weten Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte zich heeft aangesloten bij andere organisaties dan Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde deelname aan de terroristische organisaties IS, ISIS, ISIL, AQ, HTS en Jabhat Fateh al-Sham.
5.4.
Beoordeling van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Beoordeling
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijven naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat gelet op de wetsgeschiedenis de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96 lid 2 Sr. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. [5]
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met G.
Onderdelen A, B en C
Nu niet bewezen kan worden dat het oogmerk van de verdachte en/of [naam medeverdachte 1] op het plegen van terroristische misdrijven al aanwezig was op het moment dat zij zich in Nederland en in Turkije bevonden (dus vóór en op het moment van uitreizen), wordt de verdachte vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Onderdelen D, E, F en G
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de periode waarin de verdachte zich in Syrië bevond, (jihadistische) strijdgroepen in Syrië om hun doel te bereiken dagelijks dood en verderf zaaiden onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. Het geweld dat deze groepen gebruikten, had mede de uitdrukkelijke bedoeling grote delen van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Deelname aan die gewelddadige (jihad)strijd betekende in de praktijk (direct of indirecte) deelname aan gevechtshandelingen, het doden van mensen, brandstichten en het teweegbrengen van ontploffingen (eveneens) met het doel tegenstanders te doden en (het risico) burgers te doden. Het deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa kan, mede gelet op het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de rechtbank derhalve worden gekwalificeerd als het met terroristisch oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van brandstichting, teweegbrengen van ontploffingen, moord en doodslag.
Bewezen kan worden dat de verdachte en/of [naam medeverdachte 1] de onder D, E, F en G opgenomen handelingen hebben verricht. Deze handelingen, en gewogen het hiervoor vermelde met betrekking tot de handelingen van de verdachte, leiden - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] , toen zij eenmaal in Syrië in de bases van Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa verbleven en zich aldus bij de gewapende (jihad)strijd hadden aangesloten, het oogmerk hadden de ten laste gelegde delicten brandstichting en/of ontploffingen teweegbrengen en/of moord en/of doodslag - alle met terroristisch oogmerk -, voor te bereiden of te bevorderen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] de onder D, E, F en G opgenomen handelingen hebben verricht, zoals bewezenverklaard. Zij hebben zich daarmee tezamen en in vereniging gelegenheid en middelen verschaft tot het plegen van de in de artikelen 157 juncto 288(a) en 289(a) Sr genoemde misdrijven met een terroristisch oogmerk, in alle betekenissen die in artikel 83a Sr zijn omschreven.
5.5.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met 22 mei 2018, in Syrië tezamen en in vereniging met een ander,
heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie
sAhrar al-Sham enJund al-Aqsa, welke organisatie
stot oogmerk hebben het
plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),(te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a
en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en
hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met
22 mei 2018, in Syrië tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- gelegenheid
enmiddelen tot het plegen van het misdrijf aan
zichzelf of aan anderen heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan
hij wist dat zij bestemd waren tot
het plegen van het misdrijf
immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
D. zich gevoegd bij Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa strijders,enE. met één of meer mededader(s) (in Syrië deelgenomen aan ideologische en/of
gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij een
Jihadistische strijdgroepzoals Ahrar al-Sham en
F. in Syrië deelgenomen aan en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd
gevoerd door de terroristische organisatie Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa en
G. in Syrië (vuur)wapens en/of explosieven en/of camouflagekleding geschikt voorde gewapende Jihadstrijdvoorhanden gehad in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting
en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, meermalen gepleegd
en
medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid en middelen verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in juli 2013 via Turkije uitgereisd naar Syrië. Hij heeft zich gedurende een lange tijd opeenvolgend schuldig gemaakt aan deelname aan de terroristische organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa, en heeft zich aldus bij de gewapende strijd aangesloten.
Vast staat dat deze terroristische organisaties tot doel hebben het omverwerpen van het regime van Assad en het vestigen van een islamitische staat. Vast staat ook dat het geweld dat deze terroristische organisaties gebruiken om hun doel te bereiken buitengewoon wreed is en dat ze ernstige mensenrechtenschendingen plegen zoals gijzelingen, moord en marteling van burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven. Ten slotte wordt terrorisme internationaal gezien als een van de ernstigste misdrijven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 22 februari 2019 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 26 februari 2019 van [naam reclasseringswerker 1] en [naam reclasseringswerker 2] , reclasseringswerkers bij Reclassering Nederland.
Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van substantiële duur passend en geboden is. De rechtbank houdt daarbij rekening met de tijd die door de verdachte in Turkije in onprettige omstandigheden in detentie is doorgebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
47, 57, 96, 140a, 157, 176a, 176b, 288a, 289 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede
26 en 55 van de Wet wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de
eerste en tweede cumulatief/alternatieften laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
mr. L. Amperse en mr. D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2019.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met
22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije
en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische
Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic
State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir
al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN)
of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans een aan voornoemde organisatie(s)
gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het
plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),(te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a
en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 juli 2013 tot en met
22 mei 2018,in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije
en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot
het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie
zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and
Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder
AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen
Jabhat al Nusra, JaN) of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans een aan
voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een)
organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over en/of voorbereidingen getroffen voor (door onder
meer het aanschaffen en/of gebruik van (vlieg)tickets en/of vervoermiddelen
ten behoeve van) het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië
en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL)of Al
Qaida of Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, gecontroleerd
gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië
en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) of Al Qaida of
Jabhat al Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa strijder(s), althans
perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, althans een of meer perso(o)n(en) die (eveneens)
deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd
voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) (in Syrië) deelgenomen aan ideologische en/of
gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een)
Jihadistische strijdgroep(en) (zoals Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa) gelieerd
aan (een) terroristische organisatie(s), althans aan (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië deelgenomen aan en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd
gevoerd door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al
Nusra of Ahrar al-Sham en/of Jund al-Aqsa, althans aan IS en/of aan Al Qaida en/of
Jabhat al Nusra gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische
organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
G. in Syrië (vuur)wapens en/of explosieven en/of camouflagekleding en/of
nacht(zicht)kijkers, althans voorwerpen en/of materiaal geschikt voor (training ten
behoeve van) oorlogsvoering en/of de gewapende Jihadstrijd gebruikt en/of
voorhanden gehad en/of getracht deze voorwerpen of materiaal hiertoe aan te
schaffen
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting
en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk,
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met
elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van
dat/die misdrijf/misdrijven.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 8 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:12.
2.Vgl. o.a. BGH 6 september 2018, ECLI:DE:BGH:2018:060918BAK34.18.0 en BGH 14 juni 2017, ECLI:DE:BGH:2017:140617BAK26.17.0.
3.Dit gegeven is afkomstig uit het kennisdocument van dr. J. Jolen van 18 januari 2018, getiteld “(Jihadi-)Salafistische groepen en de strijd in Syrië en Irak”. Op dit gegeven is door de verdediging geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank dit zal gebruiken voor het bewijs zonder nadere bespreking van de verweren van de verdediging.
4.Vgl. o.a. BGH 6 september 2018, ECLI:DE:BGH:2018:060918BAK34.18.0 en BGH 14 juni 2017, ECLI:DE:BGH:2017:140617BAK26.17.0.
5.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416.