ECLI:NL:RBROT:2019:2410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
10/650451-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot het horen van CID-rechercheurs en toevoeging van TCI-journaals; vrijspraak voorhanden hebben van stoffen bestemd voor vuurwerk; ontslag van rechtsvervolging inzamelen bedrijfsafvalstoffen; veroordeling voor vervoeren en achterlaten gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende milieudelict gerelateerde feiten. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging tot het horen van CID-rechercheurs en het toevoegen van TCI-journaals aan het dossier afgewezen, omdat niet is gebleken dat de verdediging een rechtens relevant belang heeft bij deze verzoeken. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van stoffen bestemd voor het vervaardigen van vuurwerk, omdat de stoffen op dat moment afvalstoffen waren waarvan de verdachte zich wilde ontdoen. Tevens werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het bewezenverklaarde inzamelen van bedrijfsafvalstoffen, omdat hij deze niet beroepsmatig had ingezameld. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het vervoeren en op de openbare weg achterlaten van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt voor deze feiten, waarbij hij gevaarlijke stoffen zoals kaliumchloraat en hexamethyleentetramine op onjuiste wijze heeft vervoerd en gedumpt. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Rijkswaterstaat voor de materiële schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650451-14
Datum uitspraak: 13 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Procesverloop

De meervoudige kamer voor economische strafzaken van deze rechtbank heeft op 5 april 2017 de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. Door het gerechtshof ’s-Gravenhage (hierna: het hof) is op 11 juli 2018 in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank de officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van de verdachte. De zaak is teruggewezen naar deze rechtbank teneinde opnieuw recht te doen met inachtneming van het arrest van het hof.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5 april 2017 en 27 februari 2019.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

5.Onderzoekswensen

Standpunt verdediging
Bij pleidooi heeft de raadsman reeds eerder bij de aanvang van de terechtzitting van
27 februari 2019 gedane en toen door de rechtbank afgewezen onderzoekswensen herhaald. Deze onderzoekswensen houden, zakelijk samengevat, het volgende in:
Als (onderdelen uit) de verklaringen van de verdachte worden gebruikt voor het bewijs, dan dienen alsnog de getuigen “ [naam getuige 1] en [naam getuige 2] van de CID te Tilburg” te worden gehoord. Voorts dienen in dat geval de TCI-journaals van de op de onderhavige zaak betrekking hebbende contacten tussen genoemde getuigen en de verdachte aan het dossier te worden toegevoegd, althans dient dan aan de verdediging inzage te worden verleend in die journaals.
Het belang van de verdediging bij deze onderzoekswensen bestaat uit het volgende:
De verdachte had verklaard dat hij reeds voordat hij de vaten had opgehaald bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] contact had gehad met genoemde CID-rechercheurs. Later, nadat de verdachte de rechercheurs had meegedeeld dat de vaten op het [plaats delict] in Rotterdam stonden, heeft de politie niet (direct) ingegrepen. De verdediging ziet in de door de verdachte geschetste gang van zaken sterke aanwijzingen dat de recherche heeft gehandeld in strijd met artikel 126 ff van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), het zogenaamde doorlaatverbod. Daarnaast is er door de rechercheurs niet voldaan aan de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 Sv omdat zij over het voorgaande niet hebben geverbaliseerd.
Beoordeling
Het doorlaatverbod, artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering, is geen verbod dat in het leven is geroepen ter bescherming van de belangen van de verdachte. [1] Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het TCI proces-verbaal blijkt dat de informatie dat de aanhangwagen met vaten op het [plaats delict] te Rotterdam stond op de dag van de melding, 20 december 2014, ter beschikking is gesteld aan de politie, en dat de politie op dezelfde dag bij de aanhangwagen is gaan kijken en deze met de zich daarop bevindende vaten met inhoud in beslag heeft genomen.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de inhoud van de contacten die hij in verband met de onderhavige zaak met eerdergenoemde CID-rechercheurs zou hebben gehad en de tijdstippen waarop die contacten zouden hebben plaatsgevonden. Met name heeft hij niet van meet af aan steeds ondubbelzinnig verklaard dat zijn handelwijze - het ophalen bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] van vaten met chemisch afval en het vervolgens deponeren van een aanhangwagen met (een deel van) dat afval op het [plaats delict] - zou hebben plaatsgevonden in opdracht van, althans in overleg met genoemde CID‑rechercheurs. In tegendeel, tijdens de terechtzitting van 5 april 2017 heeft de verdachte verklaard dat er niemand is geweest die hem opdracht had gegeven om de vaten op het [plaats delict] neer te zetten. Ook overigens is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken, althans niet aannemelijk geworden dat voormelde handelwijze van de verdachte heeft plaats gevonden met medeweten van eerdergenoemde CID-rechercheurs en/of dat deze rechercheurs er vóór het aantreffen door de politie van de aanhangwagen met chemisch afval op 20 december 2014 bekend waren met (de aard van) dit chemisch afval en de plaats waar dit zich bevond.
Indien en voor zover al onder bepaalde omstandigheden op TCI- (voorheen CID-) rechercheurs op grond van artikel 152 Sv een verbaliseringsplicht kan rusten, is dan ook in deze zaak niet gebleken van een begin van aannemelijkheid dat een dergelijke plicht zou zijn geschonden.
Gelet op het voorgaande blijft de rechtbank bij haar eerder gegeven beslissing dat niet gebleken is dat de verdediging een rechtens relevant belang heeft bij de door haar verzochte onderzoekshandelingen, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

6.Waardering van het bewijs

Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken volgt weliswaar dat de verdachte de in de tenlastelegging onder 3 genoemde stoffen op enig moment voorhanden heeft gehad, maar niet vastgesteld kan worden dat die stoffen op dat moment nog bestemd waren voor het vervaardigen van vuurwerk. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat deze stoffen in dit specifieke geval bestemd waren voor het vervaardigen van vuurwerk. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Bewijswaardering van het onder 4 en 5 tenlastegelegde
Standpunt verdediging
De verdachte kan niet als (mede)pleger van deze feiten worden aangemerkt. De verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] dat hij samen met de verdachte de vaten in het water heeft gegooid, wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en is ongeloofwaardig. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger kan
worden aangemerkt van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten nu bovenbedoelde verklaring
van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft immers tijdens zijn verhoor op 16 januari 2015 verklaard dat hij een vat in het water heeft gegooid.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en Bergschenhoek (gemeente
Lansingerland) en Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer
gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke
stoffen en met een vervoermiddel dat is aangewezen ingevolge artikel 3,
onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met
inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels,
immers hebben hij verdachte en zijn mededader, een vervoermiddel,
te weten een transporteenheid (bestaande uit een voertuig, merk Volkswagen,
type Caddy, kenteken: [kentekennummer] , en een aanhangwagen), met daarin
gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid kaliumchloraat (UN1485) en
hexamethyleentetramine (UN1328) en strontiumnitraat (UN1507) en
kaliumnitraat (UN1486) en zwavel (UN1350) en kaliumperchloraat
(UN1489), over land vervoerd en/of laten staan, zulks terwijl:
- in strijd met randnummer 5.1.2.1.a van de ADR, de verpakking van de
gevaarlijke stof kaliumchloraat niet was voorzien van de aanduiding
"oververpakking";
- in strijd met randnummer 5.2.1.1 van de ADR, het UN-nummer niet op de
verpakkingen van de gevaarlijke stoffen kaliumchloraat en
hexamethyleentetramine en kaliumnitraat en zwavel was aangegeven;
- in strijd met randnummer 5.2.2.1.1 van de ADR, geen etiketten op de
verpakkingen van de gevaarlijke stoffen strontiumnitraat en
kaliumnitraat en zwavel aanwezig waren;
- in strijd met randnummer 4.1.1.3 van de ADR, de verpakkingen van de
gevaarlijke stoffen hexamethyleentetramine en strontiumnitraat geen
beproefde verpakking waren;
- in strijd met randnummer 7.5.7.1 van de ADR, de verpakkingen met de
gevaarlijke stoffen kaliumchloraat en hexamethyleentetramine en
strontiumnitraat en kaliumnitraat en zwavel en kaliumperchloraat
niet (goed) vastgezet waren met geschikte middelen die in staat waren de
goederen (in de aanhangwagen) in bedwang te houden op een wijze die
bewegingen, die de stand van de verpakkingen zouden kunnen wijzigen,
voorkomen of die zouden kunnen leiden tot beschadiging van de verpakkingen;
- in strijd met randnummer 5.3.2.1.1 van de ADR, zowel aan de voorzijde als
aan de achterzijde van voornoemd vervoermiddel, waarin zich de gevaarlijke
stoffen kaliumchloraat en hexamethyleentetramine en strontiumnitraat
en kaliumnitraat en zwavel en/of kaliumperchloraat bevonden, geen
oranje borden waren aangebracht;
2.
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en Bergschenhoek (gemeente
Lansingerland) en Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
met een voertuig (merk Volkswagen, type Caddy, kenteken: [kentekennummer] ) en een
aan dat voertuig gekoppelde aanhangwagen, langs de weg gevaarlijke
stoffen, te weten een hoeveelheid kaliumchloraat (UN1485) en
hexamethyleentetramine (UN1328) en strontiumnitraat (UN1507) en
kaliumnitraat (UN1486) en zwavel (UN1350) en kaliumperchloraat
(UN1489), heeft vervoerd, terwijl verdachte en zijn mededader de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten niet hebben vermeden;
4.
hij omstreeks 24 december 2014 in Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging,
opzettelijk, stoffen, te weten een hoeveelheid natriumchloride en
carbomethylcellulose en calciumcarbonaat en kwarts en zwavel en
aluminium en plantaardig materiaal en bariumnitraat en een legering
van magnesium, heeft gebracht in de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel, zijnde oppervlaktewateren, terwijl:
a. daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van
Verkeer en Waterstaat dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
5.
hij omstreeks 24 december 2014 in Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
een hoeveelheid van de stoffen natriumchloride en carbomethylcellulose en calciumcarbonaat en kwarts en zwavel en aluminium en plantaardig materiaal en
bariumnitraat en een legering van magnesium heeft gedumpt of
laten liggen op de oever van de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel,
terwijl verdachte en zijn mededader wisten of redelijkerwijs hadden
kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem
en de oever van oppervlaktewaterlichamen, te weten de Nieuwe
Maas en de Hollandse IJssel, konden worden verontreinigd en/of
aangetast, en niet aan zijn/hun verplichting voldaan alle maatregelen te
nemen die redelijkerwijs van verdachte en zijn mededader konden worden
gevergd om die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel indien
die verontreiniging en/of aantasting zich voordoet, de verontreiniging en/of
de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk
ongedaan te maken;
6.
hij in de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
handelingen met betrekking tot gevaarlijke en/of explosieve
afvalstoffen heeft verricht of heeft nagelaten, terwijl verdachte en
zijn mededaders wisten of hadden kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu ontstonden en konden ontstaan, en toen niet heeft
voldaan aan zijn verplichting alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers hebben verdachte en/of zijn mededader:
een aanhangwagen met een hoeveelheid gevaarlijke en/of explosieve afvalstoffen laten staan op het [plaats delict] te Rotterdam, en een hoeveelheid gevaarlijke en/of explosieve afvalstoffen in de oppervlaktewateren de Hollandse IJssel en de Nieuwe Maas gedumpt ;
7.
hij omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 20 december 2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer)
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
een hoeveelheid ammoniumsulfaat en kaliumchloraat en hexamethyleentetramine en kaliumdichromaat en strontiumnitraat en kaliumnitraat en zwavel en kaliumperchloraat
en aluminium en plantaardige hars en zetmeel en natriumchloride
en carbomethylcellulose en calciumcarbonaat en kwarts en
plantaardig materiaal en bariumnitraat en een legering van magnesium, heeft
ingezameld, zonder vermelding op een lijst van inzamelaars.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

Het onder 7 bewezenverklaarde feit
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt dat de verdachte weliswaar de tenlastegelegde bedrijfsafvalstoffen heeft ingezameld zonder dat sprake was van de in artikel 10.45, eerste lid, onder a en b, van de Wet milieubeheer genoemde voorwaarden, maar ook is aannemelijk geworden dat de verdachte deze bedrijfsafvalstoffen niet beroepsmatig heeft ingezameld. In artikel 8 van het Besluit inzamelen afvalstoffen is bepaald dat het hier bedoelde verbod van inzamelen niet geldt voor het niet-beroepsmatig inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. De rechtbank merkt dit aan als een kwalificatie-uitsluitingsgrond en zal daarom de verdachte ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het onder 1 bewezenverklaarde feit
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de onder 1 tenlastegelegde overtreden normen uit het ADR zich richten tot de vervoerder waarmee wordt bedoeld de onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert.
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde vervoer geen ondernemer in de zin van het ADR. Het onder 1 tenlastegelegde kan om die reden niet gekwalificeerd worden zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Beoordeling
Zoals ook door de officier van justitie naar voren is gebracht, richt het in artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen neergelegde verbod zich niet alleen tot de onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert maar tot een ieder die feitelijk bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is betrokken. [2]
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan;
2.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan;

4.en 5.

de eendaadse samenloop van medeplegen van overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan

en
medeplegen van overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.8 van de Waterwet, opzettelijk begaan;
6.
medeplegen van overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

De onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een grove vorm van milieucriminaliteit door het illegaal vervoeren en achterlaten op de openbare weg van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Door niet te voldoen aan de daartoe gestelde verplichtingen en maatregelen, heeft de verdachte het reële risico genomen van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu. Bovendien heeft de verdachte gevaarlijke en milieuvervuilende stoffen in zowel de Nieuwe Maas als de Hollandse IJssel gedumpt. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen ernstige (al dan niet potentiële) milieuschade veroorzaakt, maar heeft hij met het door bebouwde kommen vervoeren en op de openbare weg achterlaten van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen ook grote veiligheidsrisico’s genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een adviesrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
25 februari 2015. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Aan de verdachte zal evenwel een gevangenisstraf worden opgelegd van kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Dit wegens het lange tijdsverloop sinds de pleegdata van de tenlastegelegde feiten, hetgeen niet aan de verdachte is te wijten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd Rijkswaterstaat ter zake van de onder
4 en 5 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.115,16
voor materiële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 4 en 5 bewezen
verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde
schadevergoeding namens de verdachte niet gemotiveerd is weersproken, zal de vordering
worden toegewezen.
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.115,16.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze bepalingen golden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 7 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Rijkswaterstaat (de Staat der Nederlanden, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de dienst Rijkswaterstaat), te betalen een bedrag van
€ 6.115,16 (zegge: zesduizend honderdvijftien euro en zestien eurocent);
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en/of Bergschenhoek (gemeente
Lansingerland) en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer
gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van (een) gevaarlijke
stof(fen) en met een vervoermiddel dat is aangewezen ingevolge artikel 3,
onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met
inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels,
immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s), een vervoermiddel,
te weten een transporteenheid (bestaande uit een voertuig, merk Volkswagen,
type Caddy, kenteken: [kentekennummer] , en een aanhangwagen), met daarin (een)
gevaarlijke stof(fen), te weten een hoeveelheid kaliumchloraat (UN1485) en/of
hexamethyleentetramine (UN1328) en/of strontiumnitraat (UN1507) en/of
kaliumnitraat (UN1486) en/of zwavel (UN1350) en/of kaliumperchloraat
(UN1489), in elk geval (een) gevaarlijke stof(fen), over land vervoerd en/of
laten staan, zulks terwijl:
- in strijd met randnummer 5.1.2.1.a van de ADR, de verpakking van de
gevaarlijke stof kaliumchloraat niet was voorzien van de aanduiding
"oververpakking";
- in strijd met randnummer 5.2.1.1 van de ADR, het UN-nummer niet op de
verpakking(en) van de gevaarlijke stof(fen) kaliumchloraat en/of
hexamethyleentetramine en/of kaliumnitraat en/of zwavel was aangegeven;
- in strijd met randnummer 5.2.2.1.1 van de ADR, geen etiket(ten) op de
verpakking(en) van de gevaarlijke stof(fen) strontiumnitraat en/of
kaliumnitraat en/of zwavel aanwezig was/waren;
- in strijd met randnummer 4.1.1.3 van de ADR, de verpakking(en) van de
gevaarlijke stof(fen) hexamethyleentetramine en/of strontiumnitraat geen
beproefde verpakking was/waren;
- in strijd met randnummer 7.5.7.1 van de ADR, de verpakking(en) met de
gevaarlijke stof(fen) kaliumchloraat en/of hexamethyleentetramine en/of
strontiumnitraat en/of kaliumnitraat en/of zwavel en/of kaliumperchloraat
niet (goed) vastgezet waren met geschikte middelen die in staat waren de
goederen (in de aanhangwagen) in bedwang te houden op een wijze die
bewegingen, die de stand van de verpakking(en) zouden kunnen wijzigen,
voorkomen of die zouden kunnen leiden tot beschadiging van de verpakking(en);
- in strijd met randnummer 5.3.2.1.1 van de ADR, zowel aan de voorzijde als
aan de achterzijde van voornoemd vervoermiddel, waarin zich de gevaarlijke
stof(fen) kaliumchloraat en/of hexamethyleentetramine en/of strontiumnitraat
en/of kaliumnitraat en/of zwavel en/of kaliumperchloraat bevond(en), geen
oranje borden waren aangebracht;
- in strijd met randnummer 8.2.1.1, hij/zij als bestuurder niet in het bezit
was/waren van een geldig certificaat, afgegeven door de bevoegde autoriteit,
waarin staat dat hij/zij heeft/hebben deelgenomen aan een opleiding en met
goed gevolg een examen heeft/hebben afgelegd aangaande bijzondere
voorschriften, die bij het vervoer van gevaarlijke goederen in acht moeten
worden genomen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en/of Bergschenhoek (gemeente
Lansingerland) en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
met een voertuig (merk Volkswagen, type Caddy, kenteken: [kentekennummer] ) en/of een
aan dat voertuig gekoppelde aanhangwagen, langs de weg (een) gevaarlijke
stof(fen), te weten een hoeveelheid kaliumchloraat (UN1485) en/of
hexamethyleentetramine (UN1328) en/of strontiumnitraat (UN1507) en/of
kaliumnitraat (UN1486) en/of zwavel (UN1350) en/of kaliumperchloraat
(UN1489), in elk geval (een) gevaarlijke stof(fen), heeft vervoerd, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als
zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten niet heeft/hebben vermeden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer) en/of Nieuw-Vennep (gemeente
Haarlemmermeer) en/of Bergschenhoek (gemeente Lansingerland) en/of Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
teneinde (een) handeling(en) als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van het
Vuurwerkbesluit,te weten het opslaan en/of vervaardigen en/of voorhanden
hebben en/of aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk
bestemd voor particulier gebruik en/of pyrotechnische artikelen voor
theatergebruik, voor te bereiden en/of te bevorderen,
één of meer voorwerp(en) en/of één of meer stof(fen), te weten een
hoeveelheid ammoniumsulfaat en/of kaliumchloraat en/of hexamethyleentetramine
en/of kaliumdichromaat en/of strontiumnitraat en/of kaliumnitraat en/of
zwavel en/of kaliumperchloraat en/of aluminium en/of plantaardige hars en/of
zetmeel, in elk geval één of meer voorwerp(en) en/of één of meer stof(fen),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het
verrichten van die handeling(en);
4.
hij op of omstreeks 24 december 2014 in Capelle aan den IJssel, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
stof(fen), te weten een hoeveelheid natriumchloride en/of
carbomethylcellulose en/of calciumcarbonaat en/of kwarts en/of zwavel en/of
aluminium en/of plantaardig materiaal en/of bariumnitraat en/of een legering
van magnesium, in elk geval (een) stof(fen), heeft gebracht in de Nieuwe Maas
en/of de Hollandse IJssel, zijnde (een) oppervlaktewater(en), terwijl:
a. daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van
Verkeer en Waterstaat dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
5.
hij op of omstreeks 24 december 2014 in Capelle aan den IJssel, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een of meer vat(en) en/of zak(ken) met) een hoeveelheid van de stof(fen)
natriumchloride en/of carbomethylcellulose en/of calciumcarbonaat en/of
kwarts en/of zwavel en/of aluminium en/of plantaardig materiaal en/of
bariumnitraat en/of een legering van magnesium heeft gedumpt en/of
gedeponeerd en/of laten liggen in/bij/op de Nieuwe Maas en/of de Hollandse
IJssel en/of de oever van de Nieuwe Maas en/of de Hollandse IJssel, in elk
geval handelingen heeft verricht en/of nagelaten,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den)
kunnen vermoeden dat door die handelingen en/of het nalaten daarvan de bodem
en/of de oever van (een) oppervlaktewaterlicha(a)m(en), te weten de Nieuwe
Maas en/of de Hollandse IJssel, kon(den) worden verontreinigd en/of
aangetast, en niet aan zijn/hun verplichting voldaan alle maatregelen te
nemen die redelijkerwijs van verdachte en/of zijn mededader(s) konden worden
gevergd om die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel indien
die verontreiniging en/of aantasting zich voordoet, de verontreiniging en/of
de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk
ongedaan te maken;
6.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 24 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en/of Capelle aan den IJssel
en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) met betrekking tot (een) (gevaarlijke en/of explosieve)
afvalstof(fen) heeft verricht en/of heeft nagelaten, terwijl verdachte en/of
zijn mededader(s) wist(en) of had(den) kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet heeft
voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten
die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader(s):
a. een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een hoeveelheid (gevaarlijke en/of
explosieve) afvalstof(fen) afgegeven, en/of
b. een aanhangwagen met een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een
hoeveelheid (gevaarlijke en/of explosieve) afvalstof(fen) gedumpt en/of
gedeponeerd en/of laten staan op/nabij het [plaats delict] te Rotterdam, en/of
c. een of meer vat(en) en/of zak(ken) met een hoeveelheid (gevaarlijke en/of
explosieve) afvalstof(fen) in het/de oppervlaktewater(en) de Hollandse IJssel
en/of de Nieuwe Maas gedumpt en/of gedeponeerd en/of laten liggen;
7.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2014 tot en met 20 december
2014 in Nieuw-Vennep (gemeente Haarlemmermeer) en/of Bergschenhoek (gemeente
Lansingerland) en/of Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
((een) vat(en) en/of (een) zak(ken) met) een hoeveelheid ammoniumsulfaat en/of
kaliumchloraat en/of hexamethyleentetramine en/of kaliumdichromaat en/of
strontiumnitraat en/of kaliumnitraat en/of zwavel en/of kaliumperchloraat
en/of aluminium en/of plantaardige hars en/of zetmeel en/of natriumchloride
en/of carbomethylcellulose en/of calciumcarbonaat en/of kwarts en/of
plantaardig materiaal en/of bariumnitraat en/of een legering van magnesium, in
ieder geval bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen heeft
ingezameld, zonder vermelding op een lijst van inzamelaars.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9915.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 19 november 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4644.