ECLI:NL:RBROT:2019:2409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
10/994545-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door rechtspersoon bij opmaken S-formulieren voor scheepsafvalstoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. De verdachte, een bedrijf dat zich bezighoudt met de inzameling en verwerking van afvalstoffen, heeft in strijd met de regelgeving (ADN) en tegen instructies van de havendienst aan haar schippers laten weten dat bij waswater de UN-code 3295 en verpakkingsgroep III moesten worden vermeld. Dit leidde tot het valselijk opmaken van zogenaamde S-formulieren, die bedoeld zijn voor de overdracht van scheepsafvalstoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon strafbaar was, ondanks het beroep op rechtsdwaling, omdat de schippers in dienst van de verdachte handelden in het kader van hun werkzaamheden en de verdachte verantwoordelijk was voor de instructies die zij hen gaf. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en legde een geldboete op van € 30.000,00. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van correcte informatie bij de inzameling van gevaarlijke stoffen, wat essentieel is voor de veiligheid van mens en milieu.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994545-16
Datum uitspraak: 13 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
raadsman mr. A.H.T. de Haas en raadsvrouw mr. V.W.A.M. van de Port, advocaten te Harderwijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 30.000,00.

4.Bevoegdheid rechtbank

De zaak is aangebracht bij de meervoudige economische strafkamer, maar behoort, nu het uitsluitend een commuun delict betreft, tot de bevoegdheid van de commune rechter (artikel 39 Wet op de economische delicten). De rechtbank gaat ervan uit dat het hier om een kennelijke misslag gaat en zal, mede om redenen van proceseconomie, de zaak behandelen als gewone (commune) strafkamer.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Door de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon is ter zitting aangevoerd dat ingenomen stoffen telkens vermengd zijn geraakt met andere stoffen (residu) die reeds aanwezig waren in de tanks waarin de stoffen opgeslagen/vervoerd werden. Door die vermenging waren de op de ‘material safety data sheet’ (MSDS) van de ingenomen stoffen aangeduide UN-code en verpakkingsgroep, onjuist. Volgens de verdediging moest daarom op grond van Tabel A van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) een verzamelaanduiding gekozen worden.
Het is voorts de verantwoordelijkheid van de schipper die de stoffen inneemt om te bepalen welke classificatie van toepassing is, en welke UN-code en verpakkingsgroep vermeld moeten worden op het S-formulier.
Daarnaast voert de verdediging aan dat niet bewezen kan worden dat de verzamelaanduiding UN3295 en de verpakkingsgroep die de schipper koos in de tenlastegelegde gevallen onjuist waren, omdat het afgevende zeeschip het met de aanduidingen van de stof op het desbetreffende S-formulier steeds eens was en het bovendien in al die gevallen niet was vastgesteld wat feitelijk in de tanks van het schip zat en wat feitelijk door de schipper van [naam verdachte rechtspersoon] was afgenomen.
Ten slotte was er volgens de verdediging geen oogmerk op het gebruik van de S-formulieren als waren zij echt en onvervalst. De verdachte rechtspersoon heeft deze formulieren niet gebruikt met het doel te misleiden en om daardoor nadeel te laten ontstaan voor derden.
De verdachte rechtspersoon dient daarom te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat de desbetreffende schippers – en (dus) niet de verdachte rechtspersoon – als daders moeten worden aangemerkt van de tenlastegelegde verboden gedragingen, faalt dit verweer. De schippers waren in dienst van de verdachte rechtspersoon. Het invullen van de S-formulieren gebeurde in het kader van de normale bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon en het handelen van de schippers is de verdachte rechtspersoon dienstig geweest. Dit handelen van de schippers kan dan ook aan de verdachte rechtspersoon worden toegerekend. (Vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938).
Dat de op de S-formulieren ingevulde UN-code UN3295 en de daarop vermelde verpakkingsgroepen in dit geval telkens onjuist waren, volgt uit het volgende.
De schipper kende in de tenlastegelegde gevallen de samenstelling en eigenschappen van de door hem ingenomen stoffen (waswater) niet en hij stelde daaromtrent niets door meting of berekening vast. Hij beschikte wel over een door het afgevende schip verstrekte ‘material safety data sheet’ (MSDS) dat onder andere de UN-code en de verpakkingsklasse van de afgegeven stof vermeldde. In de tenlastegelegde gevallen was dat steeds een andere UN-code en een andere verpakkingsgroep, dan de UN-code 3295 en de verpakkingsgroep die door de schipper op het S-fomulier werden vermeld.
Dat de verdachte rechtspersoon, zoals door de verdediging betoogd, mocht afwijken van de UN-codes en verpakkingsgroepen die volgden uit de desbetreffende MSDS, omdat de stoffen in de opslagtanks met residu daarin vermengd zou zijn geraakt, is (voor zover een dergelijke vermenging al heeft plaats gevonden) rechtens onjuist.
Uit artikel 2.1.3.5.2 van het ADN volgt dat als de fysische, chemische en fysiologische eigenschappen van een oplossing of mengsel niet door meting of berekening is bepaald, de stof moet worden ingedeeld in de klasse van de component met het overheersende gevaar. Dat was in dit geval telkens de stof zoals aangeduid op de MSDS. De verdachte rechtspersoon is er daarnaast nog door het Havenbedrijf Rotterdam per brief van 13 maart 2013 expliciet op gewezen dat een lading als puur product moet worden gezien indien een oplossing niet geclassificeerd kan worden omdat het een mix van stoffen betreft al dan niet vermengd met waswater.
De UN-code en verpakkingsgroep zoals die vermeld stonden op het MSDS hadden daarom ingevuld moeten worden op de S-formulieren.
De verdachte rechtspersoon heeft desondanks in strijd met het bepaalde in de ADN en in weerwil van de instructie van de Havendienst Rotterdam aan haar schippers per e-mail laten weten dat bij waswater de UN-code 3295 en verpakkingsgroep III moesten worden vermeld. De schipper van het schip ‘ [naam schip] ’ heeft daarbij ook diverse malen aangegeven dat het gebruik van de UN-code UN3295 volgens hem niet correct was.
Met het voorgaande is ook het opzet van de verdachte rechtspersoon op de valsheid in geschrifte gegeven.
De S-formulieren zijn door schippers van [naam verdachte rechtspersoon] gepresenteerd aan de Inspecteurs van het Havenbedrijf Rotterdam en van de Inspectie Leefomgeving en Transport tijdens een toezichthoudende controle op 25 februari 2015. Daarmee is eveneens het oogmerk om de S‑formulieren als echt en onvervalst te gebruiken, gegeven.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
Medeplegen
Zoals door de officier van justitie is gerekwireerd en door de verdediging is aangevoerd, acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen en de verdachte rechtspersoon zal van dat gedeelte, zonder nadere bespreking, worden vrijgesproken.
5.2
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in of omstreeks de periode van 9 januari 2015 tot en met 22 februari 2015
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
Formulieren voor de overdracht van scheepsafvalstoffen [verder: S-formulier(en)], zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid er in dat (telkens) valselijk, immers in strijd met de waarheid,
(A) op S-formulier met S-nummer [nummer 1] en
(B) op S-formulier met S-nummer [nummer 2] en
(C) op S-formulier met S-nummer [nummer 3] en
(D) op S-formulier met S-nummer [nummer 4] en
(E) op S-formulier met S-nummer [nummer 5] ,
in vak 6
- als UN-nummer UN3295 [A, B, C, D en E]
en/of
- als verpakkingsgroep II [B en D] en/of III [A en E]
heeft vermeld,
terwijl
- het UN-nummer UN1268 [A, B en
E], UN1203 [C] en UN1267 [D]
en/of
- de verpakkingsgroep I [A, B en D] en II [E]
had moeten zijn,
zulks telkens met het oogmerk om die S-formulieren als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte rechtspersoon is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Standpunt verdediging
De verdachte rechtspersoon heeft verontschuldigbaar gedwaald ten aanzien van het geldende recht, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. De schippers [naam schipper 1] en [naam schipper 2] hebben naar beste weten gehandeld op het moment dat zij de in de tenlastelegging bedoelde S-formulieren invulden. In al die vijf gevallen hebben de schippers nauwgezet de S-formulieren nader ingevuld c.q. aangepast zonder blijk te geven de informatie uit de MSDS te willen passeren. De schippers verkeerden in de overtuiging, en zij mochten in die overtuiging verkeren, dat hun gedragingen niet ongeoorloofd waren.
Beoordeling
Onbekendheid met de regelgeving (in dit geval de ADN) of vergissingen in de toepasselijkheid van (op zichzelf bekende) regelgeving, leveren volgens bestendige jurisprudentie geen verontschuldigbare dwaling op.
Het is de verantwoordelijkheid van de verdachte om haar werknemers zodanig te instrueren dat zij werken in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Zoals onder 5 is overwogen, wist de schipper van het schip ‘ [naam schip] ’ bovendien dat de instructie die hij van de verdachte rechtspersoon kreeg niet juist was en heeft hij dit ook aan de verdachte rechtspersoon medegedeeld.
Het beroep op rechtsdwaling faalt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon, een bedrijf dat afvalstoffen inzamelt en verwerkt, heeft zogeheten S‑formulieren valselijk opgemaakt. Deze S-formulieren moeten worden opgemaakt bij de inzameling van afvalstoffen die op zeeschepen zijn ontstaan. Zij dienen onder andere als controlemiddel, zodat (onder andere) hulp verlenende instanties bij calamiteiten weten met welke (gevaarlijke) stoffen zij te maken hebben zodat zij passende veiligheidsmaatregelen kunnen nemen ter bescherming van milieu en mens. Deze controlemogelijkheid is door het valselijk opmaken van de S-formulieren ondermijnd.
De verdachte rechtspersoon is een professionele marktspeler van wie bij uitstek mag worden verwacht dat zij zich aan de regels houdt. De omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting heeft geprobeerd om haar verantwoordelijkheid af te schuiven op de schippers die bij haar in dienst zijn, weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2016, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon eerder meerdere malen is veroordeeld, of strafbeschikkingen en transacties heeft betaald, voor milieudelicten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden omdat er meer dan vier jaar is verstreken sinds het tenlastegelegde. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 6 september 2017. Op die datum is per brief door de officier van justitie de dagvaarding aangekondigd. Vanaf dat moment kon de verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting hebben dat tegen haar ter zake van deze zaak door het openbaar ministerie een strafvervolging werd ingesteld en begon de redelijke termijn van twee jaar te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve de redelijke termijn niet geschonden.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 30.000,00 (dertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 9 januari 2015 tot en met 22 februari 2015
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
één of meer Formulier(en) voor de overdracht van scheepsafvalstoffen [verder:
S-formulier(en)], zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
bestaande die valsheid en/of vervalsing er in dat (telkens) valselijk, immers
in strijd met de waarheid,
(A) op S-formulier met S-nummer [nummer 1] (blz. 127) en/of
(B) op S-formulier met S-nummer [nummer 2] (blz. 157) en/of
(C) op S-formulier met S-nummer [nummer 3] (blz. 183) en/of
(D) op S-formulier met S-nummer [nummer 4] (blz. 202) en/of
(E) op S-formulier met S-nummer [nummer 5] (blz. 222),
in vak 6
- als UN-nummer UN3295 [A, B, C, D en/of E]
en/of
- als verpakkingsgroep II [B en/of D] en/of III [A en/of E]
heeft vermeld,
terwijl
- het UN-nummer UN1268 [A, B en/of D], UN1203 [C] en/of UN1267 [D]
en/of
- de verpakkingsgroep I [A, B en/of D] en/of II [E]
had moeten zijn,
zulks telkens met het oogmerk om dat/die S-formulier(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.