ECLI:NL:RBROT:2019:2351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
7438030 VZ VERZ 18-25908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van bankmedewerker wegens schending van interne gedragsregels en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bankmedewerker, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, ABN AMRO Bank N.V. Verzoeker was sinds 1991 in dienst bij ABN AMRO en werd op 29 oktober 2018 op staande voet ontslagen. De reden voor het ontslag was dat verzoeker interne systemen had gebruikt om zijn eigen bankzaken en die van zijn privérelaties te regelen, wat in strijd was met de interne gedragsregels van de bank. Verzoeker betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag, stellende dat het niet onverwijld was gegeven en dat de opgelegde sanctie te zwaar was.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, omdat er een aanzienlijke tijd was verstreken tussen de kennisname van de feiten en de mededeling van het ontslag. Daarnaast oordeelde de rechter dat de redenen die ABN AMRO aanvoerde voor het ontslag, niet voldoende waren om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De rechter nam daarbij in overweging dat verzoeker meer dan 27 jaar in dienst was en dat hij in die periode naar behoren had gefunctioneerd. De kantonrechter vernietigde het ontslag en veroordeelde ABN AMRO om verzoeker weer toegang te verlenen tot zijn werkplek en zijn loon door te betalen, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Tevens werden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en werd ABN AMRO veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7438030 VZ VERZ 18-25908
Uitspraak: 28 maart 2019
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker], hierna: ‘ [verzoeker] ’,
wonende te Rotterdam,
verzoeker,
gemachtigde: mr. N.L. Cruickshank (ARAG) te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V., hierna: ‘ABN AMRO’,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds te ‘s-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 28 december 2018;
  • het verweerschrift, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van 6 maart 2019. Daarbij is [verzoeker] met zijn gemachtigde verschenen. Aan de zijde van ABN AMRO waren bij die gelegenheid aanwezig de heer [naam 1] , regiodirecteur, en mevrouw [naam 2] , legal counsel arbeidszaken, bijgestaan door de gemachtigde van ABN AMRO.
1.3
De gemachtigde van [verzoeker] heeft de zienswijze van [verzoeker] toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Ook de gemachtigde van ABN AMRO heeft het standpunt van ABN AMRO mondeling toegelicht, aan de hand van een tweetal door hem overgelegde pleitnota’s. Partijen zelf zijn voorts eveneens in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen (verder) ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4
In overleg met partijen heeft de kantonrechter de zaak een week aangehouden om hen de gelegenheid te bieden de mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken. Bij brief van 13 maart 2019 heeft de gemachtigde van [verzoeker] de kantonrechter bericht dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en haar verzocht uitspraak te doen.
1.5
De datum voor deze uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend danwel niet (voldoende) gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Met ingang van 1 januari 1991 is [verzoeker] , geboren op 14 december 1972, in dienst getreden van ABN AMRO, destijds op basis van een leer-/arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was laatstelijk werkzaam in de functie van [naam functie] , tegen een maandloon van € 3.731,67 bruto, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten, dit op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
Op 1 oktober 2018 heeft [verzoeker] een uitnodiging voor een interview ontvangen van de afdeling SIM (Security Integrity Management) van ABN AMRO. Dit interview heeft op 3 oktober 2018 plaatsgehad. Diezelfde dag heeft ABN AMRO [verzoeker] op non-actief gesteld. Op 12 oktober 2018 is [verzoeker] nogmaals door de afdeling SIM geïnterviewd.
2.3
Op (vrijdag) 26 oktober 2018 heeft ABN AMRO [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op (maandag) 29 oktober 2018. Bij die gelegenheid heeft ABN AMRO [verzoeker] medegedeeld hem op staande voet te ontslaan en hem een (ontslag)brief overhandigd met de volgende inhoud:
“(…)
Hiermee bevestigen wij het gesprek van vandaag met u (…) waarin wij u hebben laten weten dat wij ons genoodzaakt zien om het dienstverband met u per direct te beëindigen.
Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek is dit ontslag op staande voet u gegeven op grond van de resultaten van een door onze afdeling (…) SIM ingesteld onderzoek. De door u op 3 en 12 oktober 2018 afgelegde verklaringen maken deel uit van dit onderzoek. Het onderzoek van SIM is afgerond op 25 oktober 2018.
De dringende reden bestaat uit het navolgende.
Aanvraag betaalpassen, indienen klacht en betaling kleine klantvergoeding EUR 7,50
U heeft op 8 juni 2018 in het interne banksysteem Debitcards twee nieuwe betaalpassen aangevraagd en vier betaalpassen van uw partner en van u en uw partner gezamenlijk als vervallen geregistreerd. Daarnaast heeft u op de genoemde datum in het interne banksysteem Siebel een klacht aangemaakt. De klacht had betrekking op de in uw optiek ten onrechte door de bank bij uw partner in rekening gebrachte kosten (EUR 7,50) voor de aanvraag van een GoldCard. U heeft om die reden in Siebel, maar ook op een I-form, ingevoerd dat ten laste van de bank aan uw vrouw een kleine klantvergoeding van EUR 7,50 diende te worden betaald. Opmerkelijk daarbij is dat u de notitie in Siebel uit de derde persoon geschreven heeft. Tevens is opmerkelijk dat u op het I-form alleen de meisjesnaam van uw partner (‘ [naam 3] ’) heeft vermeld en niet de naam waarmee uw partner als klant bij de bank bekend is (‘ [naam 4] ’).
Met bovenstaande handelingen heeft u op 8 juni 2018 gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’. Het is u niet toegestaan om eigen zaken danwel bankzaken van privérelaties te verrichten met (interne) systemen van de bank. Het is u bovendien niet toegestaan om te beslissen over het toekennen van een kleine klantvergoeding aan een privérelatie (uw partner).
Registratie Siebel ten behoeve van partner
Op 19 september 2018 heeft u opnieuw een klacht aangemaakt in Siebel ten behoeve van uw partner. De inhoud van de klacht was dat de nieuwe GoldCard niet juist gekoppeld was en dat beide kaarten kosteloos als hoofdkaart geregistreerd dienden te worden. Deze klacht is afgewezen door de afdeling Klachtenafhandeling. U heeft door het doen van deze registratie voor uw partner opnieuw gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’.
Raadplegen eigen rekeningen en rekeningen gezinsleden
Voorts heeft u in de periode van 28 december 2016 tot 27 september 2018 meerdere keren uw eigen rekeninggegevens en tevens de rekeningen van uw partner en uw twee kinderen geraadpleegd. Het gaat onder meer om raadplegingen van 200 schermen aan bij- en afschrijvingen. In deze periode heeft u daarnaast rekeninggegevens van uw ouders geraadpleegd. Op 11 november 2015 en 1 december 2015 heeft u rekeninggegevens bekeken van twee klanten die bij u in de straat woonachtig/gevestigd zijn. Van deze raadplegingen zijn geen notities gemaakt in Siebel. U heeft verklaard dat u zich de raadplegingen van uw buren niet kunt herinneren, maar dat u er zeker van bent dat er een zakelijke aanleiding moet bestaan. Van een zakelijke aanleiding is evenwel niet gebleken. Bovendien is het nooit toegestaan om bankzaken van privérelaties te doen. U heeft door het doen van de betreffende raadplegingen opnieuw gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’.
Verder wijzen wij u erop dat we uw boze en niet-coöperatieve houding tijdens het SIM-onderzoek onacceptabel vinden. Uw opstelling bevestigt ons ook dat u de ernst van de verwijten die wij u maken niet inziet.
Wij achten de bovenomschreven u verweten handelwijze(n) onaanvaardbaar, ieder voor zich maar tevens in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde verwijten gelden ieder voor zich maar ook in onderlinge samenhang beschouwd, als dringende reden als genoemd in artikel 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
Het vertrouwen dat wij in u moeten kunnen stellen is hierdoor onherstelbaar geschaad. Uw opstelling bevestigt ons ook dat u de ernst van de verwijten die wij u maken niet inziet en dat is zorgwekkend. Gelet op het vorenstaande kan van ons redelijkerwijs niet gevergd worden het dienstverband met u te continueren. Hierbij hebben wij alle omstandigheden, waaronder uw persoonlijke omstandigheden, in acht genomen.
(…)”.

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] heeft, naast een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure, verzocht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair:
de opzegging d.d. 29 oktober 2018 te vernietigen ex artikel 7:681 lid 1 BW,
ABN AMRO te veroordelen om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van de te geven beschikking toegang te (doen of laten) verlenen tot de werkplek en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als [naam functie] te verrichten, op straffe van verbeurte van een door ABN AMRO aan [verzoeker] te betalen dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO nalatig is aan deze veroordeling te voldoen,
ABN AMRO te veroordelen aan [verzoeker] te betalen het loon van € 3.731,67 bruto per maand vanaf 29 oktober 2018 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW telkens wanneer dit loon niet tijdig, te weten op de laatste dag van de betreffende periode, is voldaan, en
ABN AMRO te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van (een) schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie(s) waarin het bedrag en de betaling van het verschuldigde onder c is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO na betekening van de te geven beschikking nalatig is hieraan te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-, danwel
subsidiair:
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW van € 250.000,- bruto of zoveel meer of minder als de kantonrechter in goede justitie meent te moeten toewijzen,
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW groot € 19.963,- bruto,
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW groot € 57.795,- bruto,
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de onder a tot met c genoemde bedragen vanaf 29 oktober 2018, althans vanaf datum opeisbaarheid, tot aan de dag der algehele voldoening, en
ABN AMRO te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie waarin het bedrag en de betaling van het verschuldigde onder a tot en met d is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO na betekening van de te geven beschikking nalatig is hieraan te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-, danwel
meer subsidiair:
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de verschuldigde transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 en/of lid 8 BW groot € 57.795,- bruto danwel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen gedeelte van deze transitievergoeding,
ABN AMRO te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie waarin het bedrag en de betaling van het verschuldigde onder a is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO na betekening van de te geven beschikking nalatig is hieraan te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-, en
ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over het onder a genoemde bedrag vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en
zowel primair, als subsidiair als meer subsidiair:
ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.352,95 en haar te veroordelen in de kosten van de procedure alsook in de nakosten.
3.2
Ter toelichting op dit verzoek heeft [verzoeker] -samengevat en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd.
Allereerst meent [verzoeker] dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. In dat verband is van belang dat er naar aanleiding van in september 2018 geconstateerde onregelmatigheden gesprekken met hem zijn gevoerd op 3 en 12 oktober 2018, waarbij de inhoud van beide gesprekken niet veel van elkaar afweek en herhaaldelijk dezelfde vragen werden gesteld. Onduidelijk is waarom het onderzoek van de afdeling SIM dan pas twee weken later, op 25 oktober 2018, werd afgerond, waarna [verzoeker] op 29 oktober 2018 werd ontslagen. Voor [verzoeker] is niet duidelijk waarom ABN AMRO twee maanden heeft nodig gehad om onderzoek te doen naar hem en tot een beslissing te komen. Hij betwist dan ook dat ABN AMRO ter zake voortvarend heeft gehandeld en meent dat het ontslag reeds vanwege die formele reden geen stand kan houden.
Met betrekking tot de dringende reden(en) die ABN AMRO aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd.
Omdat de vrouw van [verzoeker] haar portemonnee was verloren, heeft zij bij ABN AMRO nieuwe betaalpassen aangevraagd. Het verwerken van die aanvraag verliep echter niet goed en daarom heeft [verzoeker] na een aantal weken die aanvraag zelf ter hand genomen en een klacht namens zijn vrouw ingediend. Hoewel [verzoeker] zich realiseert dat het beter was geweest indien hij dit aan een collega had overgelaten, wilde hij één en ander graag voor zijn vrouw oplossen, omdat het privé niet goed ging, waartoe hij wijst op de door hem als productie 9 overgelegde verklaring van zijn vrouw. Daarbij is het echter wel zo dat de vrouw van [verzoeker] -gratis- recht had op die passen en dat hij enkel heeft gezorgd voor een juiste afwikkeling. Hij heeft die aanvraag, evenmin als het indienen van de klacht, niet stiekem gedaan, maar op reguliere wijze. Het aanmaken van een klacht was noodzakelijk om zijn vrouw een kleine klantvergoeding van € 7,50 te kunnen uitkeren, dit om de door ABN AMRO voor de nieuwe bankpassen ten onrechte in rekening gebrachte kosten van € 7,50 te compenseren. Het uitkeren van een dergelijke vergoeding behoort overigens ook tot zijn bevoegdheden.
Hoewel [verzoeker] kan begrijpen dat hij door aldus te handelen in eerste instantie wellicht de schijn tegen heeft, was dit ook de uitkomst geweest indien een collega dit had afgehandeld, terwijl van enige benadeling van ABN AMRO geen enkele sprake is.
Het klopt dat hij in september 2018, in het verlengde van het voorgaande, een klacht heeft ingevoerd in het interne banksysteem ‘Siebel’ teneinde de koppeling van de creditcard met het betaalpakket van [verzoeker] en zijn vrouw in orde te maken.
Juist is dat [verzoeker] via het systeem van ABN AMRO zijn eigen rekening, die van zijn vrouw en die van zijn kinderen heeft ingezien, maar dit was met toestemming. Ook heeft hij op expliciet verzoek van zijn ouders hun rekening via het systeem van ABN AMRO ingezien. Van inzage van die rekeningen uit nieuwsgierigheid is dan ook geen sprake. Het gestelde raadplegen van rekeningen van zijn buren heeft [verzoeker] slechts uit hoofde van zijn werkzaamheden, meer bepaald het hem opgedragen ‘lijstwerk’, gedaan. Dat werk, dat aanvangt met het invoeren van een klantnummer afkomstig van een door ABN AMRO verstrekte lijst, gaat erg vluchtig en daarbij is het bekijken van het adres van de klant niet van belang voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Om daarbij telkens het adres te controleren alvorens verder te gaan met het lijstwerk is onbegonnen werk, nu [verzoeker] in het werkgebied (waarop de lijst ziet) woont.
[verzoeker] is zeer verbolgen en teleurgesteld over het feit dat ABN AMRO hem de zwaarste sanctie heeft opgelegd en niet bijvoorbeeld een berisping met daaraan eventueel gekoppeld een bepaalde monitoringperiode. Dit klemt te meer nu ABN AMRO zijn eerste werkgever is en hij al meer dan 27 jaar smetteloos invulling geeft aan het dienstverband. Ook acht [verzoeker] van belang dat hij zich een zeer waardevolle werknemer heeft getoond toen de locaties waar hij werkte tot drie maal toe werden overvallen, toen een klant die zwaar overstuur was met een grote hakbijl het pand inliep en daarmee zwaaide en [verzoeker] hem heeft weten te kalmeren en toen hij bij een brand in het pand werknemers en klanten in veiligheid wist te brengen om vervolgens de brandweerlieden in het brandende pand de weg te wijzen. [verzoeker] kenmerkt zich als een werknemer die zich voor 100% voor ABN AMRO inzet en die naar eer en geweten handelt. Hij heeft altijd de belangen van ABN AMRO in ogenschouw genomen en haar nooit benadeeld. Achteraf ziet hij wel in dat hij anders, en wel volgens de door ABN AMRO gehanteerde policy “Eigen bankzaken en privérelaties”, had moeten handelen maar onder de gegeven omstandigheden is een ontslag op staande voet een disproportionele sanctie. Overigens is, anders dan de ontslagbrief vermeldt, van een ‘boze en niet-coöperatieve houding’ van [verzoeker] tijdens het onderzoek van de afdeling SIM geen sprake geweest. Hij heeft voortdurend zijn medewerking verleend en slechts op één moment, toen het hem even teveel werd omdat herhaaldelijk dezelfde vragen werden gesteld, geïrriteerd gereageerd. Daarover heeft hij direct uitleg gegeven en zich herpakt. Het was niet meer dan een menselijke reactie. Voorts wijst [verzoeker] erop dat hij al enige tijd in een moeilijke periode zit voor wat betreft zijn gezinssituatie, waarvan zijn leidinggevende bij ABN AMRO ook weet. Als kostwinner is [verzoeker] verantwoordelijk voor het levensonderhoud van zijn gezin en de gevolgen van een ontslag op staande voet zijn dan ook zeer ingrijpend, ook gezien zijn lange, eenzijdige werkervaring. Het ontslag heeft nu tot gevolg gehad dat [verzoeker] allerlei voorzieningen (voor zijn kinderen) heeft moeten stopzetten om zo het hoofd boven water te houden. Overigens is [verzoeker] bekend met vergelijkbare gevallen, waarin door ABN AMRO een minder vergaande sanctie dan een ontslag op staande voet werd toegepast.
3.3
ABN AMRO heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij uiteengezet dat wat haar betreft er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Daarbij heeft zij -ook samengevat en voor zover nu van belang- het volgende aangevoerd.
Voldaan is aan het vereiste van onverwijldheid. Het is namelijk zo dat de afdeling SIM naar aanleiding van een op 20 september 2018 gedane melding van een medewerker van het Contact Center een onderzoek is gestart. Er is toen allereerst een onderzoek verricht in de systemen van ABN AMRO. Toen daaruit al gauw bleek dat er tenminste twee kleine klantvergoedingen waren uitbetaald aan de vrouw van [verzoeker] , waarvan er in ieder geval één door [verzoeker] was gefiatteerd, is besloten verder onderzoek te doen. Daarna bleek dat [verzoeker] niet alleen regelmatig zijn eigen rekening raadpleegde via de interne systemen van de bank maar ook veelvuldig en stelselmatig die van zijn vrouw en zijn kinderen. Dit vormde aanleiding om alle raadplegingen van [verzoeker] te onderzoeken, om zo te kunnen vaststellen of [verzoeker] ook rekeningen van personen buiten zijn gezin raadpleegde zonder zakelijke aanleiding. Na ontvangst van de ter zake relevante gegevens op 1 oktober 2018 heeft de afdeling SIM direct contact opgenomen met [verzoeker] om hem uit te nodigen voor een interview. Omdat [verzoeker] op 2 oktober 2018 vrij was, heeft dit interview plaatsgehad op 3 oktober 2018. Diezelfde dag heeft ABN AMRO [verzoeker] op non-actief gesteld voor de duur van het onderzoek, waarmee duidelijk was dat zij de verdenkingen jegens hem serieus nam en als zeer ernstig beschouwde. Omdat de afdeling SIM nog enkele vragen had, heeft op 12 oktober 2018 een tweede interview met [verzoeker] plaatsgehad en daarna is, na het weekend van 13/14 oktober 2018, op 17 oktober 2018 het concept rapport door de afdeling SIM opgesteld. Het rapport diende toen nog, zoals altijd, gecontroleerd en verzonden te worden door het ‘Head of Forensic Investigations & Data Analysis’ van de afdeling SIM, maar zij was toen met vakantie en haar waarnemer zat in verband met een ander SIM-onderzoek in Brazilië. Uiteindelijk is het onderzoeksrapport gefinaliseerd op 25 oktober 2018, waarna de binnen ABN AMRO bestaande fiatprocedure is gestart. Deze houdt in dit geval in dat de Directeur Personal Banking en het Hoofd Arbeidszaken van ABN AMRO gezamenlijk over de jegens [verzoeker] te nemen arbeidsrechtelijke sanctie dienden te beslissen en dat hebben zij op 25 respectievelijk 26 oktober 2018 gedaan en daarmee is eerst toen de ‘onverwijldheidsklok’ gaan lopen. Nog diezelfde (vrij)dag is [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op (maandag) 29 oktober 2018, bij welk gesprek hij op staande voet is ontslagen. Aldus heeft ABN AMRO gehandeld met de mate van voortvarendheid die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht.
Voorts heeft ABN AMRO uiteengezet dat het door haar gegeven ontslag op staande voet hier op zijn plaats was. Daartoe heeft zij vooropgesteld dat zij, als bank, voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van het vertrouwen dat zij geniet onder het publiek. Zij heeft in het maatschappelijk verkeer een vertrouwensfunctie en haar werknemers dienen daarnaar te handelen. Integriteit en vertrouwen zijn in het bankwezen dan ook van het grootste belang. Meer dan voor andere categorieën werknemers geldt voor werknemers van banken dat hun integriteit niet ter discussie mag staan en dat zij van onbesproken gedrag moeten zijn, zeker waar het financiële aangelegenheden betreft. Sinds 2015 zijn bankmedewerkers daarom onderworpen aan het zogeheten ‘bankentuchtrecht’ en zijn zij wettelijk verplicht de zogeheten bankierseed af te leggen, een moreel-ethische verklaring waarmee de werknemer zweert of belooft zijn functie naar eer en geweten uit te oefenen. Binnen haar onderneming heeft ABN AMRO veel aandacht besteed aan de bankierseed en heeft zij ook ‘de Gedragscode’ uitgereikt, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat zelfs de schijn van enige vorm van belangenverstrengeling moet worden vermeden. Medio 2015 heeft [verzoeker] genoemde eed afgelegd waarmee hij uitdrukkelijk de toepasselijkheid van de ‘Gedragsregels Bancaire Sector’ heeft aanvaard. Daarin is specifiek uitgewerkt dat het onder meer verboden is de interne systemen te gebruiken om de eigen rekening of die van gezins- of familieleden in te zien, ook als die daarom verzoeken, en om eigen bankzaken of die van gezins- of familieleden te behandelen en om uit nieuwsgierigheid klantgegevens in te zien. Werknemers, dus ook [verzoeker] , dienen deze regels op te volgen en dat heeft [verzoeker] in twee opzichten niet gedaan, door bankzaken van zichzelf en zijn vrouw te behandelen en door bankrekeningen van zichzelf en privérelaties te bekijken.
Ter toelichting op dat eerste verwijt is het zo dat [verzoeker] , toen volgens hem de aanvraag van nieuwe betaalpassen voor hem en zijn vrouw niet goed ging, zich niet heeft gedragen zoals een gewone cliënt, zoals de Gedragsregels hem voorschrijven. Hij heeft in juni 2018 namelijk zelf in het interne banksysteem ‘Debitcards’ nieuwe betaalpassen aangevraagd en de oude betaalpassen als vervallen geregistreerd en daarna in het interne systeem ‘Siebel’ een klacht aangemaakt en een zogeheten ‘I-form’ ingevuld. Ook heeft [verzoeker] zelf bewerkstelligd en gefiatteerd dat zijn vrouw een kleine klantvergoeding van € 7,50 heeft ontvangen. Dit zijn allemaal handelingen die een gewone cliënt niet kan verrichten en daarom had [verzoeker] zich dan ook daarvan dienen te onthouden, ongeacht of de verstrekking van nieuwe betaalpassen naar behoren verliep, ongeacht of iedere collega hetzelfde zou hebben gehandeld en ook ongeacht of het verstrekken van een kleine klantvergoeding binnen zijn bevoegdheden viel. De Gedragsregels zijn daarover immers duidelijk. [verzoeker] had dit alles dan ook aan een collega dienen over te laten.
Vervolgens heeft [verzoeker] in september 2018 in ‘Siebel’ opnieuw een klacht aangemaakt ten behoeve van zijn vrouw. Daarmee wilde hij bewerkstelligen dat twee betaalpassen kosteloos als hoofdkaart zouden worden geregistreerd. Opnieuw heeft hij daarmee in strijd gehandeld met de Gedragsregels die hem verbieden bankzaken te verrichten voor een privérelatie. Uiteindelijk is de klacht door de afdeling Klachtafhandeling afgewezen.
Verder heeft [verzoeker] meerdere keren via de interne banksystemen zijn rekeninggegevens geraadpleegd. Hij heeft erkend dat dit voor privédoeleinden was en dat hij uit gemakzucht de banksystemen gebruikte in plaats van -zoals een gewone cliënt- internetbankieren of mobiel bankieren. In de Gedragsregels is dit een specifiek voorbeeld van een verboden gedraging. Daarnaast heeft [verzoeker] via de interne banksystemen de rekening van zijn vrouw en zijn twee kinderen geraadpleegd. Ook daarover heeft hij verklaard dat hij dit uit gemakzucht deed. Ook dit is volgens de Gedragsregels niet toegestaan. Daarbij komt nog dat [verzoeker] geen machtiging heeft voor de rekening van zijn vrouw zodat hij deze zonder gebruikmaking van de interne bankgegevens niet had kunnen inzien. Ook het raadplegen van de rekeningen van zijn ouders is niet toegestaan, zo bepalen de Gedragsregels. Als deze daarom verzoeken, dient dit door een collega van [verzoeker] te worden afgehandeld.
Verder heeft [verzoeker] de rekeninggegevens van twee van zijn buren geraadpleegd en ook dat is volgens de Gedragsregels verboden, ook als er een zakelijke aanleiding voor was.
Uit de interviews die de afdeling SIM met [verzoeker] heeft gehouden, blijkt dat [verzoeker] nog altijd niet inziet dat en waarom en bekijken van rekeninggegevens van, en het doen van bankzaken voor, zichzelf en privérelaties niet door de beugel kan, hetgeen ABN AMRO grote zorgen baart, te meer nu zij de ter zake geldende regels en het belang van naleving daarvan meermaals (ook) bij [verzoeker] onder de aandacht heeft gebracht. In een e-mail van 15 december 2016 is in dat verband expliciet vermeld dat bij overtreding van de Gedragsregels ontslag op staande voet volgt, waarmee zij (ook) aan [verzoeker] duidelijk heeft gemaakt dat zij bijzonder belang hecht aan naleving daarvan. Daarbij is ook van belang dat het voor ABN AMRO bijzonder lastig is controle uit te oefenen op het doen van eigen bankzaken of bankzaken voor privérelaties en op het ongeoorloofd raadplegen van klantgegevens. Het is dan ook mede hierom dat ABN AMRO streng moet optreden tegen werknemers die deze regels niet naleven, en zeker als de werknemer in kwestie het kwalijke van zijn handelen niet inziet, zoals bij [verzoeker] kennelijk het geval.
ABN AMRO meent dat zij [verzoeker] in deze omstandigheden, ondanks de ingrijpende gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben, op staande voet mocht ontslaan.
3.4
Op hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het op 29 oktober 2018 door ABN AMRO aan [verzoeker] verleende ontslag op staande voet stand houdt. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend, zowel omdat het ontslag niet onverwijld werd gegeven als om reden dat er geen sprake is van een dringende reden die onder de gegeven omstandigheden een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daartoe geldt het volgende.
onverwijldheid
4.2
Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, zoals artikel 7:677 lid 1 BW vereist, is dat indien van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, hij vrijwel onmiddellijk nadat hij kennis heeft genomen van de dringende reden, actie moet ondernemen of tenminste tot schorsing danwel non-actiefstelling van de werknemer moet overgaan. Vermoedt de werkgever een dringende reden en wil hij eerst een onderzoek instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan is de daarbij van de werkgever te vergen voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zo’n onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van juridisch advies, het verzamelen van bewijsmateriaal alsook de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrond bevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen wordt geschaad.
4.3
In dit geval heeft ABN AMRO haar afdeling SIM ingezet om onderzoek te doen naar aanleiding van de door haar ontvangen melding van 20 september 2018, waarna [verzoeker] , nadat de afdeling SIM de nodige informatie uit de banksystemen van ABN AMRO had onderzocht, op 3 oktober 2018 door haar is geïnterviewd en hij die dag ook op non-actief is gesteld. In de periode daarna is door de afdeling SIM, zo blijkt uit het overzicht dat door de gemachtigde van ABN AMRO bij wege van tweede pleitnota is verstrekt, verder intern onderzoek gedaan, waarna op (vrijdag) 12 oktober 2018 [verzoeker] voor de tweede keer is gehoord. Uit dit overzicht blijkt ook dat de leidinggevende van ABN AMRO die dag contact heeft gelegd met de afdeling SIM, waarbij de vraag was opgekomen waarom [verzoeker] in juni 2018 een zogeheten ‘Preferred Banking’-pas had aangevraagd, terwijl hij in het systeem als ‘Retail Basis’-klant staat geregistreerd, en dat toen die leidinggevende heeft uitgelegd dat [verzoeker] afnemer was van het ‘Prestige-pakket’, een pakket dat niet meer bestaat, maar waarvan een ‘Preferred Banking’-pas deel uitmaakte.
4.4
Uit het overzicht blijkt dat de afdeling SIM, na ommekomst van het weekend, op 15 en 16 oktober 2018 verder heeft gewerkt aan het onderzoeksrapport en ook onderzoek heeft gedaan naar enkele stellingen van [verzoeker] , waaronder die ten aanzien van de ‘Preferred Banking’-pas. Op woensdag 17 tot en met vrijdag 19 oktober 2018 is er dan, zo blijkt uit het overzicht, door de afdeling SIM in het geheel niet gewerkt aan de zaak van [verzoeker] , met daarbij de aantekening dat de afdeling SIM volgens de toelichting bij dat overzicht op donderdag 18 oktober 2018 niet aan de zaak van [verzoeker] is toegekomen omdat zij interviews hield in een andere zaak. Volgens dat overzicht heeft de afdeling de zaak van [verzoeker] de daaropvolgende maandag, 22 oktober 2018, weer opgepakt, op welke dag zij verder heeft gewerkt aan het rapport, zij nog aanvullend onderzoek heeft gedaan naar de ‘Preferred Banking’-pas van [verzoeker] , welk onderzoek niet tot resultaat heeft geleid, en zij het conceptrapport ter beoordeling heeft voorgelegd aan een collega.
4.5
Op 23 oktober 2018 heeft de afdeling SIM dan verder onderzoek gedaan naar de ‘Preferred Banking’-pas van [verzoeker] en toen bleek, aldus de toelichting bij dit overzicht, dat [verzoeker] voorheen ook al een dergelijke pas had zodat het erop leek dat hij niet met opzet andere passen heeft besteld. Ook op 23 oktober 2018 is de feedback van de onder 4.4 bedoelde collega volgens het overzicht in het conceptrapport verwerkt.
4.6
Op 24 oktober 2018 is de afdeling SIM in verband met interviews in een andere zaak volgens het overzicht dan beperkt toegekomen aan de zaak van [verzoeker] , maar is er nog wel overlegd met de afdeling Arbeidszaken over het concept rapport. De volgende dag werd het rapport ‘gefinaliseerd’ en is het onderzoek afgerond, aldus dit overzicht. Hierna is, zo had ABN AMRO eerder al gesteld, door de daartoe in het kader van de door haar gehanteerde fiatprocedure aangewezen personen op 25 en (vrijdag) 26 oktober 2018 beslist om het gedrag van [verzoeker] te sanctioneren met een ontslag op staande voet, welke beslissing hem op (maandag) 29 oktober 2018 is medegedeeld.
4.7
Overwogen wordt dat uit de toelichting van ABN AMRO en de overgelegde verslagen van de interviews die op 3 en 12 oktober 2018 met [verzoeker] plaatsgevonden hebben, blijkt dat de feiten die ten grondslag liggen aan het verwijt dat hij bankzaken van zichzelf en zijn vrouw heeft behandeld en met gebruikmaking van de banksystemen van ABN AMRO bankrekeningen van zichzelf en privérelaties heeft bekeken, in ieder geval op 12 oktober 2018 bekend waren. Uit haar toelichting en meergenoemd overzicht blijkt in ieder geval niet dat daarnaar nog onderzoek is gedaan in de periode tot aan het ontslag.
4.8
Daaruit blijkt wel dat in die periode nog onderzoek is gedaan naar de vraag of [verzoeker] in aanmerking kwam voor een ‘Preferred Banking’-pas (danwel ten onrechte andersoortige passen had aangevraagd), maar die informatie was de afdeling SIM (zie hierboven) op 12 oktober 2018 al door de leidinggevende van [verzoeker] verstrekt en ABN AMRO heeft niet verklaard waarom het ondanks die verklaring nog nodig was ter zake verder onderzoek te doen, laat staan een onderzoek verspreid over vier dagen (te weten op 15, 16, 22 en 23 oktober 2018).
4.9
Het voorgaande, in combinatie met de vaststelling dat de afdeling SIM van ABN AMRO er om haar moverende redenen -waar [verzoeker] buiten staat- voor heeft gekozen op 17, 18 en 19 oktober 2018 en ook (goeddeels) op 24 oktober 2018 zich niet op de zaak van [verzoeker] maar op een andere zaak te richten, maakt dat ABN AMRO niet althans onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij in de periode na 12 oktober 2018 tot de ontslagdatum van 29 oktober 2018, mede gelet op de gerechtvaardigde belangen van [verzoeker] , voldoende voortvarend heeft gehandeld om nog van een onverwijld gegeven ontslag in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW te kunnen spreken.
dringende reden
4.1
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
4.11
Als dringende reden voor het ontslag op staande voet heeft ABN AMRO aangevoerd dat [verzoeker] in strijd met de binnen haar organisatie geldende (Gedrags)regels gehandeld heeft door bankzaken van zichzelf en zijn vrouw te behandelen en door bankrekeningen van zichzelf en privérelaties te bekijken.
4.12
De kantonrechter stelt voorop dat, naar ABN AMRO ook onweersproken heeft aangevoerd, in het bankwezen integriteit en vertrouwen van het grootste belang zijn. Meer dan voor andere categorieën werknemers geldt voor bankmedewerkers dat het vertrouwen dat de bank in hen moet kunnen stellen niet ter discussie mag komen te staan en dat aan bankmedewerkers hoge integriteitseisen mogen worden gesteld en dat een medewerker van de bank brandschoon moet zijn. Het belang van ABN AMRO bij naleving van (interne) integriteitsregels door haar medewerkers is evident, te meer nu sprake is van streng toezicht op naleving van dergelijke regels en schending van deze regels ingrijpende gevolgen voor ABN AMRO kan hebben. In dit verband heeft ABN AMRO er ook onweersproken op gewezen dat bankmedewerkers, mede gelet op de gevoelige aard van de functie, zijn onderwerpen aan ‘bankentuchtrecht’ en wettelijk verplicht zijn de zogeheten ‘bankierseed’ af te leggen. Ook heeft zij onbetwist gesteld dat zij aan de bankierseed regelmatig aandacht heeft besteed, onder meer door informatieve berichten op intranet, waarin wordt verwezen naar een speciaal in het leven geroepen intranetpagina over de bankierseed. Dat ABN AMRO nagenoeg blind moet kunnen vertrouwen op de integriteit van haar medewerkers, klemt te meer nu het voor haar, naar zij ook onweersproken heeft gesteld, bijzonder lastig is controle uit te oefenen op het doen van eigen bankzaken of bankzaken voor privérelaties en op het ongeoorloofd raadplegen van klantgegevens.
4.13
Gegeven dat kader had [verzoeker] zich naar het oordeel van de kantonrechter, zeker ook gelet op zijn jarenlange ervaring bij ABN AMRO, ervan bewust moeten zijn dat hij zich diende te onthouden van het door middel van de interne banksystemen raadplegen van zijn eigen rekening, die van zijn vrouw en kinderen en die van zijn ouders alsook van het op die wijze trachten te bespoedigen van de verstrekking van nieuwe passen en van de koppeling daarvan met zijn (privé) betaalpakket, ook als juist is dat hij het door ABN AMRO opgestelde en onder meer via intranet verspreide document omtrent (de gevolgen van) het bekijken van eigen rekeningen en die van privérelaties en omtrent het verrichten van bankzaken voor zichzelf en privérelaties niet (bewust) heeft ontvangen.
4.14
Het betreft hier immers mogelijkheden en bevoegdheden waarover [verzoeker] slechts de beschikking heeft gekregen om daarmee, in het kader van de uitoefening van zijn functie, klanten van ABN AMRO ten dienste te zijn en niet om aan de hand daarvan zijn eigen rekening en die van familieleden te raadplegen en privé bankzaken te regelen of te bespoedigen. Daarvoor had [verzoeker] dan ook, net als iedere andere klant, gebruik moeten maken van door ABN AMRO aan haar klanten ter beschikking gestelde faciliteiten zoals internet-/mobielbankieren en haar klantcontactcentrum. In zoverre kan dan ook worden gesproken van een schending van het vertrouwen dat ABN AMRO in [verzoeker] , uit hoofde van zijn functie, moet kunnen stellen.
4.15
De omstandigheid dat [verzoeker] , naar hij ook tijdens de interviews met de afdeling SIM heeft verklaard, ter zake uit gemakzucht gehandeld heeft, vormt, hoe menselijk ook, geen rechtvaardiging voor zijn handelen. Hetzelfde geldt voor de door hem aangevoerde omstandigheid dat van (enige schijn van) belangenverstrengeling en enige benadeling van ABN AMRO geen sprake is geweest. Het gaat er, als gezegd, immers om dat ABN AMRO er, vanwege de vertrouwelijke aard van de functie van bankmedewerker en de beperkte controlemogelijkheden, nagenoeg blind op moet kunnen vertrouwen dat haar medewerkers handelen conform de daarvoor geldende gedrags- en integriteitsregels.
4.16
Dat [verzoeker] zich, naar ABN AMRO mede aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, tevens schuldig gemaakt heeft aan het -uit nieuwsgierigheid- in strijd met die regels inzien van gegevens van twee van zijn buren, is in deze procedure niet komen vast te staan. [verzoeker] heeft weliswaar, toen hem dit bij genoemde interviews werd voorgehouden, erkend in 2015 klantgegevens van twee klanten, waarvan er één verderop bij hem in de straat woonde en één schuin tegenover zijn woning was gevestigd, te hebben geraadpleegd, maar hij heeft dit verklaard met het door hem zo genoemde, hem door ABN AMRO opgedragen, lijstwerk. Dit bestond, zo heeft [verzoeker] ter mondelinge behandeling toegelicht, daarin dat hij en zijn collega’s naast de reguliere werkzaamheden aan de hand van lijsten met daarop klantnummers dienden na te gaan of de klanten in de juiste klantgroep waren ingedeeld, waarbij de focus niet op het adres lag maar op andere gegevens aan de hand waarvan diende te worden vastgesteld in welke categorie de klant moest worden ingedeeld. ABN AMRO heeft deze verklaring onvoldoende weersproken. Zo heeft zij niet, althans onvoldoende, gemotiveerd betwist dat zij [verzoeker] destijds dit lijstwerk heeft opgedragen en evenmin dat op de hem verstrekte lijsten deze twee klanten voorkwamen. Voorts heeft zij onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat [verzoeker] , gelet op de door hem geschetste vluchtige wijze waarop door de schermen werd heengegaan waarbij volgens hem de focus niet op het adres van de klant lag, had moeten onderkennen dat hij klantgegevens van (over)buren raadpleegde, terwijl daarbij ook nog bedacht moet worden dat die opdracht hem door ABN AMRO werd verstrekt doordat zij, bekend met het woonadres van [verzoeker] , hem lijstwerk met betrekking tot (ook) deze twee klanten heeft opgedragen. Onder deze omstandigheden kan ABN AMRO [verzoeker] dan ook niet met recht tegenwerpen dat hij in strijd met de gedrags- en integriteitsregels klantgegevens van twee van zijn (over)buren heeft geraadpleegd. Dit verwijt kan het ontslag op staande voet dan ook niet (mede) dragen.
4.17
Verder vergt het hiervoor geschetste toetsingskader dat bij de toetsing van (de rechtsgeldigheid van) een ontslag op staande voet ook betrokken moet worden dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag ruim 27 jaar (vanaf zijn achttiende) bij -zijn eerste en enige werkgever- ABN AMRO in dienst was en dat niet gebleken is dat hij in die periode anders dan (tenminste) naar behoren heeft gefunctioneerd. [verzoeker] heeft in dat verband ook bijzondere aandacht gevraagd voor zijn optreden bij overvallen en brand en bij een incident waarbij een klant overstuur met een hakbijl zwaaiend het pand betrad. Voorts acht de kantonrechter van belang dat [verzoeker] (zie pagina 6 van het verslag van het interview van 12 oktober 2018 bij de afdeling SIM) er blijk van heeft gegeven in te zien verkeerd te hebben gehandeld. Daar heeft hij immers toegegeven dat hij uit gemakzucht heeft gehandeld, dat hij ‘zoals het in de regels staat, het niet zo op zijn netvlies had staan’, dat het er nu ‘in gekerfd staat’ en dat ‘regels regels zijn’. Ook is van belang dat [verzoeker] , naar hij onbetwist heeft aangevoerd, al enige tijd in een moeilijke periode zit voor wat betreft zijn gezinssituatie, hetgeen ook wordt ondersteund met de door hem als productie 9 in het geding gebrachte verklaring van zijn vrouw, dat zijn leidinggevende en collega’s hiervan op de hoogte zijn en dat hij de kostwinner van zijn gezin is. Voorts moet bedacht worden dat een ontslag op staande voet bepaald ernstige financiële gevolgen voor een werknemer heeft omdat hij dan niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering. Het moge dan zo zijn dat er, naar de gemachtigde van ABN AMRO ter zitting heeft gesteld, mede gelet op zijn leeftijd voldoende mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor [verzoeker] zijn (bijvoorbeeld in de functie van commercieel medewerker binnendienst) maar evident is dat [verzoeker] groot belang heeft bij het behoud van zijn dienstverband bij ABN AMRO.
4.18
Al het voorgaande bij elkaar genomen en in onderling verband beschouwd komt de kantonrechter tot de slotsom dat, behoudens het feit dat het ontslag reeds geen stand kan houden omdat het niet onverwijld is gegeven, ABN AMRO onder de gegeven omstandigheden had moeten volstaan met een minder vergaand middel dan het meest vergaande middel van een ontslag op staande voet.
ten aanzien van het gevorderde
4.19
De uitkomst van deze beoordeling is dat de door ABN AMRO op 29 oktober 2018 gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt vernietigd (ad a) en dat ABN AMRO wordt veroordeeld [verzoeker] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden (ad b).
4.2
Dat brengt met zich dat de gevorderde (hervatting van de) loonbetaling ook wordt toegewezen (ad c), inclusief de ter zake gevorderde wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW en wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW, als hierna gemeld.
4.21
Ook de door [verzoeker] gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.352,95 zijn toewijsbaar. Daartoe wordt overwogen dat niet in geschil is (en ook uit zijn productie 7 blijkt) dat er daadwerkelijke buitengerechtelijke werkzaamheden zijnerzijds zijn verricht, terwijl uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1405) blijkt dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden niet relevant zijn. Gelet op de ter zake geldende tarieven zijn de door [verzoeker] gevorderde buitengerechtelijke kosten ook niet bovenmatig te noemen.
4.22
De door [verzoeker] ten aanzien van zijn vordering sub b en d gevorderde dwangsom wordt eveneens toegewezen, zij het in redelijkheid beperkt en gemaximeerd als hierna in het dictum gemeld. In verband daarmee wordt overwogen dat niet gezegd kan worden dat [verzoeker] geen in rechte te respecteren belang bij die dwangsommen heeft, om daarmee, voor het geval ABN AMRO niet bereid zou zijn aan die veroordelingen te voldoen, haar een financiële prikkel tot nakoming te geven. De kantonrechter volgt ABN AMRO dan ook niet in haar standpunt dat het hier, voor wat betreft de gevorderde specificaties, gaat om ‘een juristentruc’ waarmee indirect beoogd wordt in strijd met artikel 611a lid 1 Rv een dwangsom aan een vordering tot betaling van een geldsom (loon) te verbinden, dit te minder nu [verzoeker] op grond van artikel 7:626 BW simpelweg recht op die specificaties heeft en ABN AMRO het verbeuren van die dwangsommen overigens eenvoudigweg kan voorkomen door deze tijdig te verstrekken.
4.23
Gezien het voorgaande behoeft niet meer te worden beslist op de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv terwijl ook niet wordt toegekomen aan het door hem subsidiair en meer subsidiair verzochte.
4.24
ABN AMRO wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.25
De door [verzoeker] apart verzochte nakosten worden eveneens toegewezen, als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- vernietigt de door ABN AMRO op 29 oktober 2018 gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst;
- veroordeelt ABN AMRO om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van deze beschikking toegang te (doen of laten) verlenen tot de werkplek en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als [naam functie] te verrichten, op straffe van verbeurte van een door ABN AMRO aan [verzoeker] te betalen dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO nalatig is aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-;
- veroordeelt ABN AMRO tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 3.731,67 bruto per maand vanaf 29 oktober 2018 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging overeenkomstig de regeling van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW telkens te rekenen vanaf de datum van verzuim tot de dag van voldoening;
- veroordeelt ABN AMRO tot verstrekking aan [verzoeker] van (een) schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie(s) waarin het bedrag en de betaling van het hiervoor bedoelde loon is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat ABN AMRO binnen een week na betekening van deze beschikking nalatig is hieraan te voldoen, tot een maximum van € 1.000,-;
- veroordeelt ABN AMRO tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.352,95 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt ABN AMRO in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 226,-- aan griffierecht en € 721,- aan salaris voor zijn gemachtigde, en indien ABN AMRO niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan, begroot op € 50,- aan nasalaris, te verhogen met € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654