Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift strekkende tot toekenning van een transitievergoeding ex art. 7:673 BW, ontvangen op 23 oktober 2018;
- het verweerschrift ex artikel 7:673 BW;
- de bij brief d.d. 28 november 2018 in het geding gebrachte producties aan de zijde van Havenbedrijf;
- de bij brief van 7 december 2018 in het geding gebrachte productie aan de zijde van [verzoeker] ;
- de akte bezwaar tegen akte overlegging nadere producties bewijsstukken tevens houdende toelichting aan de zijde van [verzoeker] ;
- de brief d.d. 6 december 2018 aan de zijde van Havenbedrijf;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [verzoeker] ;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van Havenbedrijf;
- het proces-verbaal van de op 12 december 2018 gehouden mondelinge behandeling;
- de akte ingevolge (proces-verbaal van) zitting d.d. 12 december 2018, tevens houdende vermindering van eis aan de zijde van Havenbedrijf;
- de akte uitlaten aan de zijde van [verzoeker] , met één productie;
- de antwoordakte tevens houdende (voorwaardelijk) verzoek ex artikel 85 lid 2 Rv aan de zijde van Havenbedrijf;
- de akte uitlaten aan de zijde van [verzoeker] , met één productie.
2.De feiten
3.Het verzoek en de grondslag daarvan
4.Het verweer
5.De beoordeling
Maar we gaan ook de factuur eruit sturen”en
“Heb ik hem beloofd”.Daarop heeft [verzoeker] aan [naam 4] op 22 mei 2018 bericht:
“Wacht eerst op mijn seintje en goedkeuring van de factuur, ik monitor of de sif van vorige week ergens alarmbellen doet rinkelen”.
“Als die gozer bij je mailbox kan meteen blokkeren”en “
Hij heeft me zwaar in de shit gebracht met zijn actie”.
€ 100.000,- van FMS had ontvangen. Niet duidelijk is waarom hij zich dan op 16 december 2017 verplicht heeft tot terugbetaling van een bedrag van € 120.000,- en in die overeenkomst niets is opgenomen ten aanzien van de resterende € 20.000,- die door FMS nog aan [verzoeker] geleend zou moeten worden. Ook daarvoor heeft [verzoeker] geen - laat staan een plausibele - verklaring gegeven. Bovendien mag in dit verband niet onvermeld blijven dat het minst genomen opvallend is dat [verzoeker] pas met de geldleenovereenkomst op de proppen gekomen is na de zitting in de drie zaken op 12 december 2018. Wanneer er werkelijk sprake was geweest van een overeenkomst van geldlening had het voor de hand gelegen dat [verzoeker] de overeenkomst onmiddellijk had overgelegd. Voorts is van belang dat [verzoeker] weliswaar gesteld heeft dat hij het geleende geld gebruikt heeft voor een verbouwing van een huis in Marokko, doch die stelling heeft hij op verder op geen enkele wijze nader onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van rekeningen van de aannemer c.q. bewijzen van betalingen aan de aannemer, die het huis verbouwde
Al met al kan de kantonrechter zich met Havenbedrijf niet aan de indruk onttrekken dat [verzoeker] die geldleenovereenkomst in het geding heeft gebracht pour besoin de la cause.
Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3,pagina 113). Het handelen van [verzoeker] kan niet worden aangemerkt als een relatief kleine misstap, nu hij welbewust een constructie heeft opgezet om zich ten koste van Havenbedrijf financieel te bevoordelen door gefingeerde rekeningen te laten versturen op naam van FMS. De transitievergoeding, of een deel daarvan, is in casu derhalve evenmin toewijsbaar op grond van laatstgenoemde bepaling.