3.2Op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit), voor zover hier van belang, wordt in dit besluit onder aangiftetijdvak verstaan het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft.
Op grond van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van artikel 12d, tweede lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, wordt onder loon mede begrepen loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
De nota van toelichting bij artikel 4 van het Dagloonbesluit, waarvan de inhoud voor wat betreft de ZW per 1 juli 2015 ongewijzigd is overgeheveld naar artikel 12d van het Dagloonbesluit, bevat het volgende (p. 26):
Het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer uit de dienstbetrekking heeft genoten in de aangiftetijdvakken, gelegen in het refertejaar. De opgave van dit loon door de werkgever aan de Belastingdienst is bepalend voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak. De feitelijke betaling kan in een ander tijdvak liggen dan het tijdvak waaraan het loon is toe te rekenen. In dit lid is dit tot uiting gebracht. Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kunnen werkgevers tot een maand na afloop van een aangiftetijdvak de loonaangifte over dat tijdvak doen.
Het komt voor dat in het refertejaar recht op loon bestaat, doch dat dat loon (nog) niet inbaar is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een situatie waarbij de werkgever niet meer aanwezig is. Daarom wordt onder loon mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Loon waar de werknemer wel recht op heeft maar dat niet wordt uitbetaald, heeft dan geen negatieve invloed op het dagloon van de werknemer. (…).”
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:150), kan uit deze passage in de nota van toelichting worden afgeleid dat de wetgever bij deze bepaling situaties voor ogen heeft gehad waarin een betaling normaliter binnen het refertejaar zou hebben moeten plaatsvinden, maar dat die betaling als gevolg van bijzondere omstandigheden achterwege is gebleven. Volgens deze rechtspraak is het aan een werknemer om aan te tonen dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in de referteperiode heeft gemaand het vorderbare loon aan hem uit te keren. 3.3.1Niet in geding is dat de referteperiode voor de vaststelling van het dagloon liep van 28 maart 2015 tot en met 27 maart 2016. In geding is of de nabetaling uit 2017 op deze periode betrekking heeft.
3.3.2Verweerder stelt dat niet is gebleken dat de nabetaling uit 2017 op de referteperiode betrekking heeft en voert hiertoe aan dat dit niet volgt uit gegevens van de Belastingdienst en er ook geen correctiebericht van de ex-werkgever is waaruit dit wel zou volgen. Ook voert verweerder aan dat eiser niet heeft aangetoond dat de betreffende nabetaling in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
3.3.3Nu dit niet volgt uit gegevens van de Belastingdienst, is het, gelet op de hiervoor weergegeven passage uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit en de hiervoor genoemde rechtspraak van de Raad, aan eiser om aan te tonen dat de betreffende nabetaling betrekking heeft op de referteperiode. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft in dit verband geen controleerbare gegevens overgelegd. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij een slechte relatie heeft met zijn ex-werkgever en dat hij vindt dat daarom niet van hem kan worden verlangd zijn ex-werkgever te benaderen over de nabetaling. Eiser vindt dat verweerder uit coulance de nabetaling zou moeten beschouwen als betrekking hebbend op de referteperiode. De rechtbank begrijpt dat het, gelet op de voorgeschiedenis, moeilijk is voor eiser om zijn ex-werkgever te benaderen. Dit kan er echter naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat verweerder uit coulance af zou moeten wijken van de wettelijke bepalingen op grond waarvan het dagloon voor de ZW-uitkering wordt berekend. De beroepsgrond slaagt niet.
3.3.4Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de betreffende nabetaling niet heeft meegenomen in de berekening van het dagloon.