Overwegingen
1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op – samengevat – de volgende omstandigheden, onder meer blijkend uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 28 februari 2019.
- Verzoeker is werkzaam bij [bedrijf] , gevestigd op [adres ] te [plaats ] . Manager bij [bedrijf] is [naam] ). Toen [naam] op 25 februari 2019 om 02.15 het bedrijfspand van [bedrijf] verliet, naar zijn zeggen nadat hij daar ’s nachts in zijn eentje wat aan het drinken was geweest, werd hij door drie mannen benaderd, die hem op zijn knieën dwongen. Zij wilden zijn sleutels hebben, namen deze af, waaronder de huissleutels van de woning waar hij woont met zijn vrouw en vijf kinderen, en schopten en sloegen hem. Toen hij wegliep, werd hij in zijn been geschoten.
- [naam] heeft toen niet zelf de politie gebeld of laten bellen, maar zich door een man en een vrouw naar het ziekenhuis laten brengen. De man daarvan heeft een veelvoud aan antecedenten op het gebied van geweldsdelicten, de Wet wapens en munitie, en de Opiumwet. Het ziekenhuis heeft vervolgens bij de politie gemeld dat iemand met een schotwond was binnengebracht.
- Camerabeelden op [adres ] waarnaar de politie onderzoek wilde doen, bleken te zijn gewist.
- Op 26 februari 2019 is omstreeks 01.40 uur geschoten op het raam van de woonkamer van de woning aan [adres ] in [plaats ] , waar verzoeker met zijn partner woonachtig is; in het raam zaten drie kogelgaten. Verzoeker zat op het moment dat er geschoten werd op de bank achter het woonkamerraam televisie te kijken. Verzoeker heeft verklaard met niemand ruzie te hebben en geen schulden te hebben. Hij heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, waaronder het bezit van harddrugs en de handel in harddrugs en softdrugs. Op 23 juni 2018 is hij aangehouden met 1226 gram cocaïne in de auto; volgens hem heeft een vriend de cocaïne in de auto heeft laten liggen. De naam van die vriend wilde hij niet noemen, omdat hij banger was voor die vriend, dan voor de politie.
3. Verweerder stelt zich in navolging van genoemde bestuurlijke rapportage op het standpunt dat het feit dat in korte tijd tweemaal is geschoten, op een persoon en een woning, waarbij er mogelijk een verband bestaat tussen beide schietpartijen, duidt op een mogelijk crimineel conflict waarbij de daders extreem geweld niet schuwen. De politie heeft de ernstige vrees dat er meer schietpartijen kunnen volgen, met risico’s voor onschuldige bewoners, buurtbewoners en passanten. Naar de ter zitting aanwezige inspecteur van politie nogmaals heeft toegelicht, is het onwaarschijnlijk dat de schietpartijen buiten het criminele circuit hebben plaatsgevonden en leert de ervaring dat het vaak niet bij een enkele schietpartij blijft. De ernst van de incidenten vraagt om overheidsingrijpen op korte termijn, om de openbare orde te herstellen, de veiligheid te waarborgen en te voorkomen dat het conflict verder escaleert, met mogelijk (dodelijke) slachtoffers tot gevolg. Er bestaat geen zicht op de aard van het conflict, waardoor er geen gerichte interventie of aanhoudingen kunnen worden gedaan die het risico doen afnemen. Uit de verklaringen van verzoeker en [naam] kan niet worden afgeleid in welke hoek het conflict gezocht moet worden, wat, net als het gewist zijn van de camerabeelden, de opsporing en het voorkomen van escalatie bemoeilijkt. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij ervan uitgaat dat aan de beschieting van zijn woning een vergissing of persoonsverwisseling ten grondslag ligt. Hij heeft geen hulp gevraagd omdat hij geen vertrouwen heeft in verweerder en de politie en niet op circus zit te wachten. Ten slotte heeft de inspecteur van politie ter zitting verklaard dat parallel aan het onderzoek “ [onderzoek 1] ” in de onderhavige zaken, een onderzoek “ [onderzoek 2] ” plaatsvindt naar verdachte transacties en mogelijk witwassen bij [bedrijf] . In dat verband is onder meer bij een huiszoeking bij een (andere) medewerker van [bedrijf] € 50.000,- in contanten in beslag genomen; ook is op een bedrag van € 180.000,- op bankrekeningen beslag gelegd.
4. Op grond van artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester in geval van (onder meer) ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden bevoegd alle bevelen te geven die hij ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig acht. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken. Het criterium “ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden” impliceert dat aan de burgemeester beoordelingsvrijheid toekomt, die de rechter slechts terughoudend kan toetsen (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5898). 5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert een beschieting van een persoon of van een woning een ernstige wanordelijkheid op als bedoeld in artikel 175, eerste lid, van de Gemeentewet en valt de aanmerkelijke kans op herhaling daarvan te kwalificeren als ernstige vrees voor het ontstaan van een dergelijke ernstige wanordelijkheid, die een sluitingsbevel en een gebiedsverbod in beginsel kan rechtvaardigen (vgl. de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland van 8 februari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:479, en de annotatie van J.G. Brouwer en A.E. Schilder onder de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:540). De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich op basis van het geheel van de onder 2 vermelde omstandigheden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een zodanig aanmerkelijke kans is dat die omstandigheden samenhangen en wijzen op een crimineel conflict, dat zij aanleiding geven tot bedoelde ernstige vrees voor het ontstaan van ernstige wanordelijkheden. 6. Gelet op de verregaande inbreuk die het bestreden besluit maakt op de grondrechten van verzoeker en zijn huisgenote, dient evenwicht te worden gezocht tussen enerzijds de bescherming van het algemeen belang, in dit geval het voorkomen van ernstige wanordelijkheden - zowel ten aanzien van verzoeker en zijn partner, als ten aanzien van buren en passanten - en anderzijds de te respecteren grondrechten van verzoeker en zijn huisgenote. In dit verband is van belang het door verzoeker genoemde artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarin het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven is opgenomen, op welk recht ingevolge het tweede lid van dat artikel slechts inmenging is toegestaan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Ook uit de parlementaire geschiedenis van artikel 175 van de Gemeentewet kan worden afgeleid dat verweerder bij het geven van bevelen op grond van dat artikel de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht moet nemen. Het geven van een bevel op grond van dit artikel is pas aan de orde wanneer gewone middelen niet voorhanden of toereikend zijn (subsidiariteit). Voorts mogen de genomen maatregelen niet ingrijpender zijn dan in de gegeven situatie vereist om het gevaar te beperken (proportionaliteit).
7. In het kader van de subsidiariteit heeft verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting nader toegelicht dat criminele conflicten vaak in de woon- en werkomgeving worden uitgevochten en dat er geen alternatieven zijn voor het sluitingsbevel en gebiedsverbod waardoor niet slechts de woning van verzoeker in de gaten wordt gehouden, maar ook de veiligheid in de woonwijk op gelijke wijze wordt gewaarborgd. Tevens heeft verweerder erop gewezen dat nu het erop lijkt dat verzoeker geen maximale openheid van zaken heeft gegeven – en de politie overigens ook niet om bescherming of andere hulp heeft gevraagd – verweerder daardoor is beperkt in het zoeken naar alternatieve mogelijkheden om de ernstige vrees voor ernstige wanordelijkheden te voorkomen. Ten slotte heeft verweerder zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij in een situatie van acuut en ernstig levensgevaar, zoals bij de beschieting van de woning, aan het recht op leven en lichamelijke integriteit van de omwonenden een zwaarder gewicht moet toekennen, dan aan het huisrecht van de bewoners van de beschoten woning. Ofschoon het bestreden besluit op dit onderdeel, naar verzoeker terecht heeft aangevoerd, onvoldoende is gemotiveerd, zal in bezwaar een uitvoeriger motivering gegeven kunnen worden en ziet de voorzieningenrechter, alle belangen en omstandigheden van het geval afwegend en gelet op verweerders inmiddels gegeven toelichting op dit punt, hierin thans onvoldoende grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Ten slotte is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het bestreden besluit qua omvang of duur in strijd met het proportionaliteitsbeginsel moet worden geoordeeld. In het bijzonder is niet gebleken dat verzoeker met zijn partner gedurende de sluitingsperiode van thans nog ruim twee weken geen adequaat onderdak zal hebben of anderszins dringend op de woning is aangewezen. Wat het gebiedsverbod betreft neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht in gevallen als deze de betrokkene te willen weren uit het gebied rondom zijn woning waar hij mogelijk wordt gezocht, terwijl verzoeker desgevraagd heeft verklaard dat hij behoudens het reizen naar zijn woning niet in het gebied hoeft te zijn waarop het gebiedsverbod betrekking heeft.
9. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.