ECLI:NL:RBZWB:2018:540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
18/150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een sluitingsbevel van een woning na beschieting en beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester

Op 30 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een sluitingsbevel van haar huurwoning door de burgemeester van Breda. Dit bevel was gebaseerd op een schietincident dat had plaatsgevonden op 6 januari 2018, waarbij de woning van verzoekster was beschoten. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten om de openbare orde te handhaven. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, voerde aan dat de burgemeester niet bevoegd was om haar woning te sluiten en dat er geen acuut gevaar voor de openbare orde was. Tijdens de zitting op 23 januari 2018 werd duidelijk dat verzoekster niet het doelwit was van de beschietingen en dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat er nog steeds een gevaar voor herhaling bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning een ernstige inbreuk op het grondrecht van verzoekster vormde en dat de burgemeester niet had aangetoond dat de sluiting noodzakelijk was. Daarom werd het verzoek van verzoekster toegewezen en werd het sluitingsbevel geschorst met ingang van 2 februari 2018. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/150 WET VV

uitspraak van 30 januari 2018 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. C.G. Matze,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Woningbouwvereniging St. Laurentius,te Breda,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het mondelinge bevel van 6 januari 2018, zoals schriftelijk vastgelegd op 8 januari 2018 (bestreden besluit), van de burgemeester inzake het sluiten van haar huurwoning aan de [adres] te [woonplaats] voor een periode van drie maanden op grond van de Gemeentewet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 januari 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter [naam persoon] . De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam persoon] en [naam persoon] (inspecteur van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant). Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam persoon] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster huurt een woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) van Woningbouwvereniging Laurentius.
In de nacht van vrijdag 5 januari op zaterdag 6 januari 2018 heeft zich ter hoogte van de woning een schietpartij voorgedaan, waarbij meerdere kogels op de woning zijn afgevuurd en aanzienlijke schade is ontstaan.
Bij mondeling besluit van 6 januari 2018 heeft de burgemeester – naar aanleiding van dit schietincident – bevolen de woning per direct te sluiten voor een periode van drie maanden. Hij heeft de woning op diezelfde dag fysiek laten afsluiten door middel van het dichtzetten van de voordeur en de achterdeur met houten plaatwerk.
Op 8 januari 2018 heeft de politie door middel van een bestuurlijke rapportage aan de burgemeester gemeld dat op 6 januari 2018 op de woning van verzoekster – maar ook op een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] – is geschoten met een zwaar kaliber vuurwapen en dat nog geen verdachte(n) zijn aangehouden.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft de burgemeester zijn besluit tot sluiting van de woning op schrift gesteld met verwijzing naar artikel 174a van de Gemeentewet als grondslag voor de sluiting.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Op 9 januari 2018 heeft zich in een woning aan de [adres] te [woonplaats] een nieuw incident voorgedaan. De politie heeft in deze woning een persoon aangetroffen die door een misdrijf om het leven is gekomen. Dit slachtoffer is de kleinzoon van verzoekster. De broer van de bewoonster van de woning aan de [adres] is één van de verdachten in deze zaak.
Bij brief van 11 januari 2018 heeft derde partij de huurovereenkomst met verzoekster per direct op grond van artikel 7:231, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek ontbonden. Ter zitting heeft derde partij deze buitengerechtelijke ontbinding weer ingetrokken.
Op 16 januari 2018 heeft de politie aanvullend aan de burgemeester gerapporteerd.
Bij brieven van 18 januari 2018 (gericht aan verzoekster en aan derde partij) heeft de burgemeester zijn brief van 8 januari 2018 ingetrokken en zijn bevel van 6 januari 2018 opnieuw op schrift gesteld. In deze brief heeft de burgemeester verwezen naar artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet als grondslag voor de sluiting van de woning. De burgemeester beveelt de woning met onmiddellijke ingang te sluiten voor een periode van drie maanden en beveelt verzoekster de woning met onmiddellijke ingang te verlaten en hierin gedurende drie maanden niet terug te keren.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, zoals ter zitting ook met partijen is besproken, in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening ter beoordeling aan haar voorligt de schriftelijke vastlegging op 18 januari 2018 van het mondelinge bevel tot sluiting van de woning op 6 januari 2018. Hierdoor is namelijk de schriftelijke vastlegging van dit bevel op 8 januari 2018 vervangen, zodat het daartegen gerichte bezwaar zich tevens richt tegen de gewijzigde beslissing van 18 januari 2018.
De burgemeester heeft aan zijn besluit tot sluiting van de woning ten grondslag gelegd dat op 6 januari 2018 aan de woning aan de [adres] een ernstig schietincident heeft plaatsgevonden, waarbij meerdere kogels zijn afgevuurd op de woning met een zwaar kaliber vuurwapen. Dit incident heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde, de openbare orde en het woon- en leefklimaat en heeft een zeer onveilige situatie opgeleverd. In dit verband is het noodzakelijk ter handhaving van de openbare orde en ter beperking van gevaar voor personen de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Daarbij is betrokken dat verzoekster onderdak heeft gevonden bij haar zoon.
3. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd was tot sluiting van haar woning. Met dit besluit wordt inbreuk gemaakt op het in artikel 10 van de Grondwet beschermde huisrecht en daartoe is artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet niet in het leven geroepen. Dergelijke ingrijpende maatregelen zijn op grond van dit artikel niet mogelijk. Er is geen sprake van acuut gevaar voor de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat sluiting van de woning noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. De burgemeester had ook kunnen volstaan met andere, minder ingrijpende maatregelen. Verzoekster is het slachtoffer geworden van niet tegen haar gericht geweld. Door haar woning te sluiten heeft de burgemeester haar gestraft in plaats van beschermd. Zij is door het bestreden besluit dakloos geworden, nu het voor haar niet mogelijk is om drie maanden lang onderdak te vinden bij familie en vrienden. De gekozen duur van de sluiting is volstrekt arbitrair.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde.
Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is bij de verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
In artikel 10, eerste lid, van de Grondwet is bepaald dat ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat met de beschietingen van de woning van verzoekster en van de woning aan de [adres] te [woonplaats] zonder meer sprake was van een verstoring van de openbare orde. Dat wordt als zodanig ook niet betwist door verzoekster.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de burgemeester zich genoodzaakt zag om op te treden en begrijpt ook dat hij voor rust en veiligheid in de straat heeft willen zorgen door het treffen van deze maatregel, ook in het belang van verzoekster. Dat laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter ernstige twijfels heeft over de bevoegdheid van de burgemeester om de woning op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet te sluiten. Het betreft een voor verzoekster zeer verstrekkende maatregel met ingrijpende gevolgen. Met de sluiting van de woning wordt door de burgemeester een inbreuk gemaakt op een grondwettelijk beschermd grondrecht. De wettekst maakt dat niet expliciet mogelijk. In de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling staat te lezen dat de bevoegdheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is bedoeld als een ‘lichte’ bevelsbevoegdheid. Bij de toepassing van deze bevoegdheid moet de burgemeester binnen het kader van de overigens geldende wetgeving blijven en mag hij niet afwijken van de Grondwet (
Kamerstukken I1990/91, 19403, nr. 64b, p. 16-17). Daar komt bij dat artikel 10 van de Grondwet een voldoende
specifieke(formeel-)wettelijke grondslag voor een beperking daarvan vereist, dat wil zeggen specifiek bedoeld om de burgemeester de bevoegdheid te verlenen om het grondrecht te beperken, zoals bijvoorbeeld artikel 174a van de Gemeentewet die bevoegdheid specifiek schept. Het is de vraag of artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet in lijn is met dit beperkingssysteem van de Grondwet. Gelet op het voorgaande kan daarom sterk worden betwijfeld of artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet als grondslag gebruikt kan worden in het geval dat toepassing daarvan tot een inbreuk op een grondwettelijk beschermd grondrecht leidt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze procedure – waar het een verzoek om voorlopige voorziening betreft – zich niet goed leent voor de beantwoording van een dergelijke principiële vraag. Dit temeer omdat in een andere vergelijkbare procedure – het verzoek om voorlopige voorziening tot schorsing van het besluit tot sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , dat eveneens op 23 januari 2018 door deze voorzieningenrechter is behandeld (zaaknummer BRE 18/217 WET VV) – de hantering van deze bevelsbevoegdheid van de burgemeester geen onderwerp is van het geding bij de voorzieningenrechter en het geen aspect is dat valt onder de ambtshalve beoordeling of toetsing door de bestuursrechter. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit aspect in de bezwarenprocedure, net zoals de daarop volgende vraag of overigens aan de voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheid is voldaan, verder aan de orde zal moeten komen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter op basis van een belangenafweging op het verzoek zal beslissen, zoals verzoekster ter zitting ook expliciet heeft gevraagd. Daarbij zal voornamelijk de vraag aan de orde komen of de situatie nog altijd om ingrijpen door de burgemeester vraagt.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van verstoring van de openbare orde dan wel ernstige vrees daarvoor, heeft verwezen naar de bestuurlijke rapportages van de politie van 8 januari 2018 en 16 januari 2018.
In de eerste rapportage van 8 januari 2018 is – onder meer – opgenomen:
“Deze incidenten hebben een zeer onveilige situatie opgeleverd voor de bewoners van deze woningen, evenals voor de omwonenden in deze straten.
Bij de politie is (nog) onvoldoende informatie aanwezig om een inschatting te kunnen maken of een herhaling van deze incidenten kan plaatsvinden. Gezien de aard en impact van deze incidenten kan en mag hiermee gezegd worden dat de veiligheid van de bewoners en omwonenden niet gegarandeerd kan worden.”
Ter zitting heeft de burgemeester gesteld dat deze informatie hem mondeling is verstrekt direct nadat de schietincidenten hadden plaatsgevonden, hetgeen voor hem de aanleiding was om nog diezelfde ochtend tot onmiddellijke sluiting van de woning over te gaan. Daarna is de burgemeester steeds in contact gebleven met de politie om de openbare orde- en veiligheidssituatie te monitoren en te bekijken of wellicht de periode van sluiting kon worden bekort. In dat kader is gevraagd om een nieuwe bestuurlijke rapportage, die op 16 januari 2018 is opgesteld.
In deze rapportage is vermeld dat op 9 januari 2018 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] de door een misdrijf om het leven gebrachte kleinzoon van verzoekster is aangetroffen en dat een van de verdachten in dat onderzoek de broer van de bewoonster van de woning aan de [adres] is. Verder is daarin opgenomen:
“De politie onderzoekt of beide incidenten met elkaar te maken hebben. Hiervoor is een team grootschalig onderzoek ingesteld (TGO).
Gezien het feit, dat de incidenten aan de [adres] enerzijds en aan de [adres] en de [adres] anderzijds, kort na elkaar hebben plaatsgevonden en zich kennelijk afspelen in het criminele circuit, moet rekening worden gehouden met represailles. Het onderzoek naar deze incidenten is nog volop gaande, waarbij rekening moet worden gehouden met diverse scenario’s en voor herhaling moet derhalve worden gevreesd.”
Ter zitting heeft de burgemeester desgevraagd gesteld dat deze situatie nog actueel is en zich onverminderd voordoet. Omdat de politie vreest voor herhaling van het incident, stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er een ernstig gevaar bestaat voor de verstoring van de openbare orde.
7.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is van het schietincident op haar woning. Er is geen directe relatie tussen haar en de door de burgemeester aangehaalde incidenten anders dan dat zij de grootmoeder van het in de [adres] aangetroffen slachtoffer is en dat de verdachte van dat misdrijf de broer van de bewoonster van de andere gesloten woning is. Dit wordt door de burgemeester ook niet betwist. Zij ziet niet om welke reden er voor herhaling gevreesd moet worden. Zij kan niet langer bij familie verblijven en wil naar haar woning terugkeren.
7.2
De voorzieningenrechter overweegt dat het hier gaat om een zeer verstrekkende maatregel met voor verzoekster, een vrouw van 73 jaar oud, ingrijpende gevolgen. Zij kan inmiddels al ruim drie weken niet in haar woning terecht en verblijft afwisselend bij verschillende familieleden. Zoals de burgemeester ter zitting ook heeft aangegeven, mag de sluiting van de woning – en daarmee de inbreuk op haar grondrecht – niet langer duren dan strikt noodzakelijk is. De bestuurlijke rapportage geeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het hier om een gerichte actie tegen verzoekster ging. Niet aannemelijk is dat zij het doelwit was – en al helemaal niet dat zij dat nog is – van de schutter(s). De burgemeester wijst zelf op het onderlinge verband tussen de incidenten, zodat niet uitgesloten kan worden dat de beschieting van de woning betrekking had op de mogelijke aanwezigheid in de woning van de kleinzoon van verzoekster, die inmiddels is overleden. De burgemeester wijst ter onderbouwing van de gestelde vrees voor herhaling ook op dit verband tussen de beschietingen en het incident aan de [adres] . Nu nog niet precies duidelijk is hoe die relatie precies zit en wat de motieven waren, moet volgens hem rekening worden gehouden met diverse scenario’s, waaronder een herhaling van het schietincident. Echter, dat (nu nog) sprake is van een concrete dreiging gericht tegen verzoekster en/of haar woning blijkt nergens uit.
Sinds de datum van het mondelinge bevel op 6 januari 2017 hebben zich bovendien gewijzigde omstandigheden voorgedaan, waaronder het overlijden van de kleinzoon van verzoekster en de aanhouding van twee personen die worden verdacht van het plegen van dat misdrijf. Weliswaar is nog niet duidelijk wie verantwoordelijk is voor de beschietingen van de woningen, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester niet toereikend kunnen uitleggen dat er in het licht van de recente ontwikkelingen nog steeds sprake is van een concreet en actueel gevaar voor herhaling van de beschieting, en daarmee van een ernstige vrees voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde. De inhoud van de meest recente bestuurlijke rapportage is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Daarnaast heeft de burgemeester tijdens de zitting niet goed kunnen uitleggen waarom op dit moment niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek na afweging van alle betrokken belangen toe en schorst het bevel tot sluiting van de woning met ingang van 2 februari 2018. Dat geeft de burgemeester de gelegenheid om eventueel andere maatregelen de treffen, zoals het instellen van cameratoezicht of andere vormen van surveillance. Deze voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het mondelinge bevel van 6 januari 2018, zoals schriftelijk vastgelegd op 18 januari 2018, met ingang van 2 februari 2018 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.