ECLI:NL:RBROT:2019:1909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
7423202 VZ VERZ 18-25547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en concurrentiebeding in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker], werkzaam bij Nautisch en Technisch Bureau Venteville B.V., en zijn werkgever. [verzoeker] verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, waarbij hij een billijke vergoeding van € 160.902,00 eiste. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever, Venteville, zich niet heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt door [verzoeker] zonder overleg per direct vrij te stellen van zijn werkzaamheden. Dit werd als een ernstige tekortkoming gezien, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, wat noodzakelijk is voor het toekennen van een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar de verzoeken van [verzoeker] om een billijke vergoeding en andere nevenverzoeken zijn afgewezen. Tevens is vastgesteld dat Venteville geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding dat in de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en zijn vorige werkgever, Radio Holland, was opgenomen, omdat dit niet rechtsgeldig was overgedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7423202 VZ VERZ 18-25547
uitspraak: 7 maart 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Zeist,
verzoeker in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. P.A. Speijdel te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nautisch en Technisch Bureau Venteville B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. A. Birkhoff te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] en Venteville.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 18 december 2018;
  • het verweerschrift met producties;
  • de brief namens [verzoeker] van 6 februari 2019, met aanvullende producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn zoon en bijgestaan door de gemachtigde. Namens Venteville is verschenen de heer [naam 1] , HR Manager bij de besloten vennootschap RH Marine Group B.V. (hierna: [naam 1] / RH Marine Group), bijgestaan door de gemachtigde en [naam 2] . Door de gemachtigde van [verzoeker] zijn pleitnotities overgelegd en voorgedragen. Van het overigens ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van de beschikking nader bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
2.1
[verzoeker] is op 1 april 2011 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de besloten vennootschap Radio Holland Netherlands B.V. (hierna: Radio Holland), in de functie van “ [naam functie 1] ”.
2.2
In de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Radio Holland is het volgende concurrentie-beding opgenomen:
“De medewerker zal, zowel tijdens het dienstverband alsook gedurende een periode van
12 maanden na beëindiging ervan, geen relaties van het bedrijf benaderen met als doel voor eigen rekening of voor rekening van derden, direct of indirect, zaken vergelijkbaar met die van de vennootschap te doen, noch anderszins de belangen van de vennootschap te schaden.
Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende twaalf maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst in Nederland direct of indirect in dienst te treden bij of op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor een onderneming die gelijke of gelijksoortige producten vervaardigt, aanbiedt of verhandelt, of die gelijke diensten verleent als werkgever doet, of voor eigen rekening gelijke of gelijksoortige werkzaamheden te verrichten.
[…]”
2.3
Per 1 januari 2013 is [verzoeker] als gevolg van een overgang van onderneming in dienst getreden bij Imtech Marine Netherlands B.V. Deze vennootschap is op enig moment RH Marine Netherlands B.V. gaan heten.
2.4
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de CEO van RH Marine Group [verzoeker] , voor zover thans van belang, als volgt bericht:
“Eerder berichtte ik u enige malen over ‘Operation Fairwater’. Dat betrof de aangekondigde reorganisatie. Die reorganisatie heeft inmiddels gedeeltelijk zijn beslag gekregen […].
‘Operation Fairwater’ is echter meer dan een reorganisatie op basis waarvan arbeidsplaatsen vervallen. Het betreft ook de opsplitsing van de voormalige divisie Imtech Marine in een aantal zelfstandig opererende entiteiten / ondernemingen […].
Dat betekent voor u dat uw arbeidsovereenkomst te zijner tijd mogelijk over zal gaan naar een andere formele werkgever, lees: een andere vennootschap dan de huidige. Uiteraard met behoud van uw anciënniteit en op basis van uw huidige arbeidsvoorwaarden. […]
Over de formele juridische herinrichting zullen we op korte termijn met de OR gaan spreken, met diezelfde OR hebben we ook afgestemd dat we u echter nu al met deze brief voor-informeren. We hechten er immers bijzonder veel waarde aan u duidelijkheid te geven over uw toekomst binnen RH Marine Group, voor welke entiteit verricht u uw werkzaamheden. Dat zal overigens voor vrijwel niemand een verrassing zijn: in bijna alle gevallen wordt er nu al gewerkt op basis van de nieuwe indeling.
Voor u geldt dat u op dit moment bent ingedeeld bij Radio Holland. […]”
2.5
Bij brief van 27 september 2016, met als bijlage een al door na te melden CEO ondertekende arbeidsovereenkomst, heeft de CEO van RH Marine Group [verzoeker] , voor zover thans van belang, als volgt bericht:
“In mijn brief van 7 juli jongstleden informeerde ik u over het tweede deel van ‘Operation Fairwater’: de juridische opsplitsing van onze voormalige divisie Imtech Marine. […]
Voor u betekent dit dat ingaande 1 oktober 2016 Venteville B.V. uw formele werkgever zal zijn, bij die vennootschap bent u vanaf dat moment in dienst. […]
Daarmee bent u vanaf 1 oktober 2016 in dienst van een andere vennootschap dan voorafgaand aan die datum. Aangezien er in de meeste gevallen sprake is van een ‘overgang van overneming’ vindt de overgang naar uw nieuwe werkgever in jargon ‘van rechtswege’ (dat wil zeggen: automatisch) plaats. […]
We hebben er ondanks dat echter toch voor gekozen u te verzoeken om -door het zetten van uw handtekening- akkoord te willen gaan met Venteville B.V. als uw formele werkgever. […]”
2.6
In de onder 2.5 bedoelde arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Venteville, die door [verzoeker] is getekend, is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

overwegende dat:
er ingaande 1 oktober 2016 een herinrichting plaatsvindt van de vennootschappelijke structuur van een groep ondernemingen die voorheen bekend stond onder de naam ‘divisie Imtech Marine’, inmiddels RH Marine Group geheten
werknemer voorafgaand aan 1 oktober 2016 werkzaam was op basis van een arbeids-overeenkomst met een vennootschap behorende tot de RH Marine Group
partijen in het kader van de genoemde herinrichting duidelijkheid wensen te scheppen over de vennootschap die jegens werknemer ingaande 1 oktober 2016 zal gelden als werkgever
partijen niet beogen om in het kader van deze overeenkomst -behoudens het formeel werkgeverschap- materiele wijzigingen aan te brengen in de voorafgaand aan 1 oktober 2016 bestaande arbeidsovereenkomst
verklaren een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan
[…]
Alle rechten en verplichtingen die partijen voorafgaand aan 1 oktober 2016 over weer jegens elkaar geldend konden maken, zullen en kunnen partijen ook na 1 oktober 2016 in het kader van deze overeenkomst jegens elkaar geldend kunnen maken.
[…]”
2.7
Venteville houdt zich bezig met de handel in allerhande hulpapparatuur aan boord van schepen alsmede met de installatie en service ten behoeve van die apparatuur.
2.8
Bij Venteville zijn sinds 27 september 2018 naast [verzoeker] nog slechts twee andere medewerkers in dienst, te weten [naam 3] (administratief medewerker) en
[naam 4] (projectmanager C, hierna: [naam 4] ).
2.9
Tijdens een gesprek op 16 oktober 2018 is [verzoeker] door de CEO van RH Marine Group en [naam 1] verteld dat de bedrijfsactiviteiten van Venteville per 31 december 2018 gestaakt gaan worden vanwege “het ontslag van [naam 4] , de slechte resultaten en het zeer beperkte perspectief”. [verzoeker] ontving een concept beëindigingsovereenkomst, waarop [verzoeker] aangaf belangstelling te hebben om (delen van) Venteville over te nemen.
2.1
Op 29 oktober 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de heer [naam 5] , [naam functie 2] bij Radio Holland Group B.V., waarna aan [verzoeker] op 2 november 2018 het volgende emailbericht is gestuurd (weergegeven voor zover
thans van belang):
“[…]
Tijdens ons gesprek heb je aangegeven interesse te hebben in (bepaalde) delen van de onderneming. Zoals je bekend, heb ik meerdere gesprekken gevoerd deze week met mogelijk geïnteresseerde partijen. […]
Vanuit Radio Holland, wordt aangestuurd op de verkoop van de aandelen Venteville B.V. […]
Ik zal de eerste helft van volgende week een document sturen met meer detail informatie over de balans van Venteville. Het verzoek is om op basis van de aangeleverde informatie een bod uit te brengen.
Bij een transactie zal een ontbinding van je arbeidsovereenkomst niet nodig zijn. […]”
2.11
Op 21 november 2018 heeft [verzoeker] via zijn gemachtigde een bod uitgebracht.
2.12
Bij emailbericht van 3 december 2018 heeft [naam 1] voor zover van belang als volgt gereageerd:
“Uw cliënt is niet de enige partij met wie we inmiddels in gesprek zijn over het overnemen van bepaalde activa van Venteville B.V., we zijn hierover inmiddels met meerdere partijen in gesprek, hebben ook meerdere aanbiedingen ontvangen.
Na zorgvuldige bestudering van de diverse aanbiedingen, zijn we tot de conclusie moeten komen dat het aanbod / de aanbiedingen die u namens cliënt op tafel heeft gelegd volstrekt onvoldoende aanknopingspunten bieden om de gesprekken hierover met u(w cliënt) voort te zetten.
Overigens hebben CFO [naam 6] en ikzelf hierover vanmorgen vooreerst in persoon met uw cliënt gesproken, u zult dat inmiddels van uw cliënt vernomen hebben. Bij die gelegenheid hebben we hem ook mondeling dezelfde mededeling gedaan. Dat leek ons de juiste en zorgvuldige gang van zaken.
Bij die gelegenheid hebben we uw cliënt tevens van werkzaamheden vrijgesteld, uiteraard onder doorbetaling van salaris c.a., in afwachting van overeenstemming over de voorwaarden waaronder zijn arbeidsovereenkomst tot een einde zal gaan komen.
[…]
Rest nog het volgende. In het voorstel zoals we dat d.d. 16 oktober jl. aan uw cliënt hebben gedaan, hebben we hem in artikel 8 van de concept vaststellingsovereenkomst, waarin dat voorstel is vervat, aangeboden te worden ontheven van zijn concurrentiebeding met daaraan gekoppeld boetebeding. In het licht van de bedrijfsbeëindiging, zoals die ons op dat moment voor ogen stond, is dat ook een logische bepaling: we zouden in het scenario van een bedrijfsbeëindiging immers geen belang meer hebben bij (handhaving van) een dergelijk beding.
Die situatie is in de tussentijds enigszins gewijzigd: in het licht van de waarschijnlijke verkoop van bepaalde activa van Venteville aan een derde partij, hebben we inmiddels weer belang bij de geldigheid en handhaving van dit beding.
In elke vaststellingsovereenkomst waarover wij overeenstemming zullen kunnen bereiken, zal omtrent dit concurrentieding dan ook zijn opgenomen dat dit (concurrentie)beding en het daaraan gekoppelde boetebeding tussen partijen van kracht zal blijven, ook na Einddatum.
[…]”
2.13
Op 31 december 2018 heeft Venteville bij het UWV een ontslagvergunning voor [verzoeker] aangevraagd wegens bedrijfseconomische redenen. In de ontslagaanvraag is door Venteville voor zover van belang het volgende gesteld:
“Teruglopende omzet en toenemende negatieve resultaten nopen tot ingrijpen. Venteville B.V. is een onderneming met slechts enkele werknemers, dus ingrijpen in het personeels-bestand is feitelijk de enige mogelijkheid om het kostenniveau in overeenstemming te gaan brengen met het omzetniveau dat deze kosten (met zwarte en geen rode cijfers!) kan dragen.
[…]
Er zijn geen management taken meer om uit te voeren gezien de geringe omvang van de onderneming. […] De resterende werkzaamheden worden afgestemd met en opgepakt door de overige twee werknemers van Venteville.”

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] heeft verzocht, verkort weergegeven,
in de hoofdzaak:
I. de arbeidsovereenkomst met Venteville op zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande uit een zodanige verandering in de omstandigheden welke van dien aard is, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte termijn behoort te eindigen;
II. aan hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 160.902,00 en Venteville te veroordelen tot betaling van deze vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. primair te verklaren voor recht dat Venteville geen rechten aan het concurrentiebeding kan ontlenen, subsidiair het concurrentiebeding op te heffen en meer subsidiair te verklaren voor recht dat Venteville naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten aan het concurrentiebeding kan ontlenen, althans nog meer subsidiair het beding terug te brengen in tijd en omvang;
IV. te verklaren voor recht dat Venteville zich jegens [verzoeker] niet heeft gedragen zoals het een goed werkgeefster betaamt en (ernstig) tekort is geschoten in haar informatieverstrekking aan [verzoeker] en/of bejegening van [verzoeker] ;
V. Venteville te veroordelen in de proceskosten met rente;
in het incident:
VI. primair het concurrentiebeding dat tussen [verzoeker] en Venteville bestaat, voor zover van kracht, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding te schorsen tot nihil tot het moment dat in een bodemprocedure onherroepelijk over dat beding is beslist;
VII. subsidiair Venteville te veroordelen tot het betalen van een geldelijke vergoeding ter hoogte van zijn normale bruto jaarsalaris;
VIII. Venteville te gebieden [verzoeker] binnen twee dagen na betekening van de uitspraak weer toe te laten tot het verrichten van zijn normale arbeid, alsmede zijn zakelijke emailaccount toegankelijk te houden voor [verzoeker] , tot het moment dat zijn arbeidsverhouding rechtsgeldig tot een einde is gekomen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IX. Venteville te veroordelen in de proceskosten met rente.
3.2
Aan zijn verzoeken heeft [verzoeker] naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Venteville stuurt bewust aan op een verstoring van de arbeidsverhouding. Door haar handelen en nalaten heeft [verzoeker] het vertrouwen in Venteville verloren. Venteville heeft ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] gehandeld. [verzoeker] verwijt Venteville onder meer het volgende:
  • Kennelijk was het vanaf ongeveer september 2016 de bedoeling om de relatief dure werknemer [verzoeker] te lozen. Daartoe moest hij eerst geplaatst worden in Venteville, van welke vennootschap men blijkbaar ook al afscheid van wilde nemen. [verzoeker] is losgeweekt van zijn werkgeefster en gedumpt in een soort “sterfhuisvennootschap”.
  • Men heeft gepoogd [verzoeker] te misleiden door hem ontslag te laten nemen op basis van een valse althans misleidende voorstelling van zaken. Dit is in strijd met goed werkgeverschap en de informatieverplichting van Venteville. Toen [verzoeker] aangaf niet zomaar in te stemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en (delen van) Venteville over te willen nemen, was het ineens (van meet af aan) de bedoeling de aandelen van Venteville te verkopen.
  • Het beweerde ontslag van [naam 4] werd als belangrijke reden gegeven om ook van [verzoeker] afscheid te moeten nemen, terwijl nu blijkt dat [naam 4] toch blijft en dat de onderneming niet wordt gestaakt. Desondanks moet [verzoeker] nog steeds het veld ruimen.
  • Van het beleid van Venteville is geen chocolade te maken. Steeds is sprake van niet doordachte beleidswijzigingen zonder daarbij rekening te houden met de gevolgen voor [verzoeker] .
  • De plotselinge vrijstelling van werkzaamheden is sterk diffamerend. Venteville probeert [verzoeker] te isoleren, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij niet meer in zijn eigen account bij Venteville kan inloggen. Een en ander gaat ten koste van zijn reputatie in de kleine maritieme wereld.
3.2.2
In de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Venteville is enkel verwezen naar de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Radio Holland waarin een concurrentiebeding staat, maar die arbeidsovereenkomst is niet in kopie bijgesloten. Het concurrentiebeding is aldus geen deel gaan uitmaken van de huidige arbeidsovereenkomst. Overigens kan Venteville ook geen rechten aan het beding ontlenen omdat de beëindiging van de arbeids-overeenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Venteville zoals bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW. Het concurrentiebeding maakt het voor [verzoeker] praktisch onmogelijk om nog een baan elders (op enigszins vergelijkbaar financieel niveau) te vinden. Venteville heeft geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van het beding. Het concurrentiebeding is voorts te lang in tijd en veel te algemeen geformuleerd.
3.3
Het verweer van Venteville strekt tot toewijzing van de verzochte ontbinding en tot afwijzing van alle overige verzoeken in de hoofdzaak en in het incident, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. Op het verweer wordt, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1
De kantonrechter merkt allereerst op dat [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst mede blijkens de kop van het verzoekschrift heeft gebaseerd op artikel 7:685 BW (oud), welk artikel met de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 is komen te vervallen. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] heeft bedoeld ontbinding te verzoeken op grond van artikel 7:671c lid 1 BW, onder toekenning aan hem van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 sub b BW, hetgeen door Venteville ook zo is begrepen. Met toepassing van artikel 25 Rv zal de kantonrechter daarom de rechtsgronden van het verzoek van [verzoeker] aanvullen in voormelde zin.
4.2
Op grond van artikel 7:671c lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.3
Venteville heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van [verzoeker] om de arbeids-overeenkomst tussen partijen te ontbinden. Zij erkent dat sprake is van omstandigheden die het dadelijke einde van de arbeidsovereenkomst billijken, nu [verzoeker] stelt geen enkel vertrouwen meer in Venteville te hebben. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden.
billijke vergoeding
4.4
Hetgeen partijen in de eerste plaats verdeeld houdt, is de vraag of [verzoeker] een billijke vergoeding toekomt. Op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW kan de kantonrechter aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeids-overeenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Venteville.
4.5
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen. De memorie van toelichting bij de WWZ noemt als voorbeeld een verstoorde arbeidsrelatie die is ontstaan wegens laakbaar gedrag van de werkgever. Voorts wordt als voorbeeld genoemd het door de werkgever grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, met als gevolg dat een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat.
4.6
Venteville betwist uitdrukkelijk dat zij ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] heeft gehandeld of nagelaten. In reactie op de verwijten van [verzoeker] , heeft Venteville het volgende aangevoerd.
Venteville betwist uitdrukkelijk dat sprake zou zijn van een complot tegen [verzoeker] . [verzoeker] is in 2011 als [naam functie 1] bij Radio Holland (en niet bij Venteville) in dienst getreden, omdat toen nog de wens bestond om Venteville op enig moment in Radio Holland te integreren. Dit is echter niet meer gebeurd. In 2016 is [verzoeker] als gevolg van een grotere reorganisatie en herstructurering overgeheveld naar Venteville, de vennootschap waarbinnen hij feitelijk al jaren als manager functioneerde. Hier zat verder geen enkel vooropgezet plan achter, zoals door [verzoeker] wordt gesuggereerd. In 2016 en 2017 is Venteville drie belangrijke leveranciers kwijtgeraakt. Vervolgens is de eigen, traditionele business als gevolg van inzetten op de nieuwe markt van Ballast Water Treatment (installaties die ballastwater zuiveren voordat dat water wordt geloosd: BWT) verwaarloosd en in het slop geraakt, waarna de invoerdatum voor de BWT-regeling door de IMO met twee jaar is uitgesteld. Verder is eind 2017 een zeer ervaren en feitelijk onvervangbare verkoper met pensioen gegaan. Het gaat aldus niet goed met Venteville en er zijn op korte termijn geen verbeteringen te verwachten. Toen [naam 4] , het hart van de onderneming, ook nog aangaf te vertrekken, heeft Venteville besloten de bedrijfsactiviteiten te staken. Er bleek echter onverwacht interesse te zijn voor een overname van Venteville, waaronder van [verzoeker] . Venteville is met meerdere partijen in gesprek gegaan, maar hier is uiteindelijk niets uitgekomen. [naam 4] is vervolgens teruggekomen op zijn voornemen om Venteville te verlaten. Daarop heeft de directie besloten de bedrijfsactiviteiten vooralsnog niet te staken. Wel heeft Venteville er belang bij haar kosten verder terug te brengen, om zo weer in de zwarte cijfers te komen. Kostenbesparingen hebben reeds plaatsgevonden en op dit moment zijn de personeelskosten de enige noemenswaardige kosten. Met alleen het verval van de functie van [verzoeker] zou Venteville weer in de zwarte cijfers komen. Bovendien valt er thans voor [verzoeker] niet veel meer te managen, nu nog slechts twee andere medewerkers in dienst zijn. Om die redenen heeft Venteville een ontslagvergunning voor [verzoeker] aangevraagd.
4.7
Gelet op deze toelichting door Venteville ziet de kantonrechter geen aanknopingspunten voor het betoog van [verzoeker] dat sprake is van een vooropgezet plan om hem af te stoten. Deze stelling vindt ook geen steun in de door [verzoeker] overgelegde producties waarvan de inhoud, voor zover van belang, hiervoor onder de vaststaande feiten is weergegeven. Evenmin is hieruit af te leiden dat Venteville heeft geprobeerd [verzoeker] te laten instemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van een valse althans misleidende voorstelling van zaken. De verwijten die [verzoeker] Venteville in deze maakt zijn suggestief en niet onderbouwd met enig (begin van) bewijs.
4.8
In dit kader is tevens van belang dat een werkgever ten aanzien van de organisatie en de inrichting van de in zijn bedrijf te verrichten werkzaamheden een zekere beoordelings-vrijheid toekomt en dat voortschrijdend inzicht kan leiden tot het verleggen van de ingeslagen koers. Dat Venteville er als gevolg daarvan voor heeft gekozen om de functie van [verzoeker] te laten vervallen en voor hem een ontslagvergunning bij het UWV aan te vragen, past in beginsel binnen bedoelde beoordelingsvrijheid. Of daadwerkelijk sprake is van het noodzakelijkerwijs vervallen van de arbeidsplaats van [verzoeker] als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering, is een vraag die voorligt in de procedure bij het UWV en in de onderhavige procedure niet beantwoord hoeft te worden. Het is in ieder geval niet zo dat de ontslag-aanvraag bij voorbaat volstrekt kansloos moet worden geacht en moet worden vermoed (slechts) te zijn gedaan om de verhoudingen tussen [verzoeker] en Venteville op scherp te zetten.
4.9
Wel is het zo dat Venteville steeds zorgvuldig met de belangen van [verzoeker] dient om te gaan en niet onnodig schadende maatregelen dient te treffen. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] op 3 december 2018 zonder overleg en per direct is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden, hetgeen voor een werknemer een zeer ingrijpende maatregel is. Van een goed werkgever mag worden verlangd dat hij een werknemer slechts tegen diens wil de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten als de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en die grond voldoende zwaar weegt, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten. Venteville heeft in dit kader aangevoerd dat de hoofdtaak van [verzoeker] , het managen van Venteville, in feite inhoudsloos is geworden, omdat er niet veel meer te managen valt. Wat daarvan ook zij, van Venteville mocht in ieder geval worden verwacht dat zij [verzoeker] , welke werknemer zij geen enkel persoonlijk verwijt maakt, bij haar afwegingen tot vrijstelling van werkzaamheden zou betrekken en hierover met hem in overleg zou gaan. Het is immers goed te begrijpen dat [verzoeker] zich geschaad voelt in zijn belangen doordat klanten en relaties van Venteville hem van de ene op de andere dag niet meer kunnen bereiken. Door eenzijdig te beslissen tot een directe vrijstelling van werkzaamheden, heeft Venteville dan ook niet gehandeld zoals een goed werkgever betaamt. Van ernstige verwijtbaarheid in de zin van artikel 7:671c lid 2 sub b BW is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake, nog daargelaten dat uit de stellingen van [verzoeker] niet blijkt dat hij juist vanwege de (gang van zaken omtrent de) vrijstelling van werkzaamheden alle vertrouwen in Venteville is verloren en de arbeidsovereenkomst daardoor op grond van artikel 7:671c lid 1 BW behoort te eindigen.
4.1
Het verzoek tot toekenning aan [verzoeker] van een billijke vergoeding wordt op grond van het voorgaande afgewezen. De onder 3.1.IV. verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen als hierna onder de beslissing vermeld en voor het overige als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
transitievergoeding
4.11
Venteville heeft zich weliswaar bereid verklaard om bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 21.375,28 bruto te betalen, maar nu tot toekenning van de transitievergoeding geen verzoek is gedaan, hoeven de verschuldigdheid en de berekening van de transitievergoeding in deze procedure niet te worden beoordeeld.
intrekkingstermijn
4.12
Omdat de door [verzoeker] verzochte vergoeding niet wordt toegewezen, stelt de kantonrechter hem zoals verzocht op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 jo. lid 7 BW in de gelegenheid om binnen een week na de datum van deze uitspraak het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken.
concurrentiebeding
4.13
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] niet als gevolg van een overgang van onderneming bij Venteville in dienst is getreden, maar door het aangaan van een nieuwe, schriftelijke arbeidsovereenkomst met Venteville. [verzoeker] heeft weliswaar aangevoerd dat Venteville hem in dit kader onvolledig heeft geïnformeerd, maar hij verbindt aan deze stelling geen rechtsgevolg. [verzoeker] heeft overigens niet gesteld ooit tegen bedoelde gang van zaken te hebben geprotesteerd. Doordat geen sprake is geweest van een overgang van onderneming (als gevolg waarvan het concurrentiebeding tussen [verzoeker] en Radio Holland van rechtswege op Venteville is overgegaan), kan Venteville alleen rechten ontlenen aan een concurrentiebeding indien zij dit volgens de eisen van artikel 7:653 lid 1 BW met [verzoeker] is overeengekomen (HR 3 oktober 1987,
NJ1988, 234,
Hydraudyne/Van der Pasch).
4.14
In artikel 7:653 lid 1 BW is bepaald dat een concurrentiebeding slechts geldig is, indien partijen dit schriftelijk zijn overeengekomen. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat in het vereiste van geschrift een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 28 maart 2008,
JAR2008, 113,
Philips/Oostendorp) is aan het schriftelijkheidsvereiste in ieder geval voldaan indien de werknemer een arbeids-overeenkomst waarin een concurrentiebeding is opgenomen of enig ander geschrift waarin een concurrentiebeding als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voorkomt, heeft ondertekend, omdat de werknemer daarmee tot uitdrukking brengt dat hij heeft kennis-genomen van het concurrentiebeding zoals dat in schriftelijke vorm aan hem ter hand is gesteld en dat hij daarmee instemt. Indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan de werknemer heeft ondertekend, moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten, namelijk dat de arbeidsvoorwaarden als bijlage bij het ondertekende document zijn gevoegd en dat in dat document naar die arbeidsvoorwaarden is verwezen, of dat de werknemer in het ondertekende document uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij instemt met het concurrentie-beding. In het licht van de aan artikel 7:653 lid 1 BW ten grondslag liggende gedachte dienen de eisen uit het arrest Philips/Oostendorp strikt te worden uitgelegd (zie ook: Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364).
4.15
In de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Venteville is geen concurrentiebeding opgenomen. [verzoeker] heeft zich er in de arbeidsovereenkomst ook niet uitdrukkelijk mee akkoord verklaard dat het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen hem en Radio Holland ook ten aanzien van Venteville gaat gelden. In de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Venteville wordt weliswaar in algemene bewoordingen verwezen naar de tussen [verzoeker] en Radio Holland geldende arbeidsvoorwaarden, maar door [verzoeker] is onbetwist gesteld dat die door Venteville niet als bijlage bij de arbeidsovereenkomst aan hem zijn overhandigd. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.14 is overwogen, is de kantonrechter dan ook van oordeel dat tussen [verzoeker] en Venteville geen rechtsgeldig concurrentiebeding is overeengekomen.
4.16
Anders dan Venteville kennelijk voorstaat, volgt uit de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 12 april 2000 (
JAR2000/117) niet dat Venteville anderszins rechten kan ontlenen aan het tussen [verzoeker] en Radio Holland overeengekomen concurrentiebeding. In die procedure was de vraag aan de orde of een tussen een werknemer en een werkgever overeengekomen concurrentiebeding was komen te vervallen doordat de arbeids-overeenkomst waarin dat beding was opgenomen, zou zijn voortgezet bij een andere entiteit binnen concernverband die middels vereenzelviging als dezelfde werkgever als de voorgaande is te beschouwen, en welke entiteit met de werknemer geen concurrentiebeding heeft bedongen. Voormelde uitspraak heeft betrekking op de vraag of de werkgever die het concurrentiebeding wél had vastgelegd, daarop nog een beroep kan doen, en derhalve niet op de vraag of de werkgever die het concurrentiebeding niet heeft vastgelegd, een beroep kan doen op een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en een andere rechtspersoon binnen het concern.
4.17
De primair gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen als hierna onder de beslissing vermeld. Hetgeen overigens door partijen met betrekking tot het concurrentie-beding over en weer is aangevoerd, kan daarom onbesproken blijven.
proceskosten
4.18
In de aard en de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter, ook voor het geval het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker] (tijdig) wordt ingetrokken, aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in het incident
4.19
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoeker] in het verzoekschrift weliswaar spreekt over “verzoeken in kort geding”, doch dat zijn verzoeken, nu deze zijn opgenomen in het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nevenverzoeken, worden begrepen als verzoeken in de zin van artikel 223 Rv, namelijk verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding. Nu in deze beschikking al een finale beslissing wordt gegeven op de verzoeken in de hoofdzaak en het geding met deze beschikking eindigt, is een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv thans niet toewijsbaar.
4.2
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter,
in de hoofdzaak:
stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken door middel van een uiterlijk op donderdag 14 maart 2019 om 10:00 uur ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
verklaart voor recht dat Venteville jegens [verzoeker] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Radio Holland;
verklaart voor recht dat Venteville zich jegens [verzoeker] niet heeft gedragen zoals het een goed werkgeefster betaamt door hem op 3 december 2018 zonder overleg per direct vrij te stellen van het verrichten van zijn werkzaamheden;
wijst de overige verzoeken af;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
voor het geval het verzoek niet of niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 15 maart 2019;
in het incident:
wijst de verzoeken af;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
673