ECLI:NL:RBROT:2019:1654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
10/031378-18 / TUL VV: 10/235377-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling van medewerkers van een psychiatrisch centrum

Op 20 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling van twee medewerkers van een psychiatrisch centrum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2018 in Poortugaal, gemeente Albrandswaard, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een van de medewerkers, [naam slachtoffer 1], door deze meermalen met de vuisten tegen het hoofd en gezicht te slaan. Daarnaast heeft de verdachte ook de andere medewerker, [naam slachtoffer 2], mishandeld door hem met de vuisten tegen de armen en het lichaam te slaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte onder bewind is gesteld en de bewindvoerder niet was opgeroepen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat de opgelegde gevangenisstraf korter is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/031378-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/235377-15
Datum uitspraak: 20 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. K.D. Regter, advocaat te Heerlen.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 388 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar;
  • de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/233924-17 voor de duur van twee weken gevangenisstraf, met dien verstande dat in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van het ten uitvoer te leggen strafdeel aan de veroordeelde een taakstraf zal worden opgelegd voor de duur van 60 (zestig) uren, onder afwijzing van het overig gevorderde.

Waardering van het bewijs

Feit 2:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De feiten 1en 3:
Standpunt verdediging
Er is niet onderzocht hoe het letsel op het hoofd van aangever [naam slachtoffer 1] heeft kunnen ontstaan, terwijl de verdachte die dag alleen de gladde ring droeg die in zijn fouillering is aangetroffen en het onwaarschijnlijk is dat dergelijk letsel met blote vuisten kan worden toegebracht. Het opzet op het aanbrengen van dit letsel ontbreekt dan ook.
Beoordeling
Uit de verklaringen van de beide aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] blijkt dat de verdachte, op het moment dat hij samen met de aangevers over de gang liep en de aangevers hem bij de armen vasthielden, kans zag om zich los te rukken en daarna - zo heeft de aangever [naam slachtoffer 2] verklaard - volledig los is gegaan en een waterval van klappen en slagen aan de beide aangevers heeft uitgedeeld. Nu het dossier overigens geen enkel aanknopingspunt biedt op grond waarvan er van zou moeten worden uitgegaan dat het letsel dat bij de aangever [naam slachtoffer 1] is geconstateerd op andere wijze is ontstaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om van een andere oorzaak uit te gaan. Door met zijn gebalde vuisten (al dan niet met ringen om de vingers) op het hoofd van aangever [naam slachtoffer 1] te slaan, heeft de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en is het (voorwaardelijk) opzet daarmee een gegeven.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard aan [naam slachtoffer 1] , medewerker [naam psychiatrisch centrum] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één verwonding
aan het voorhoofd en
verwondingenonder het oog en boven het oog, heeft toegebracht door meermalen met de vuisten tegen het hoofd en gezicht te stompen;
3.
hij
op 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[naam slachtoffer 2] , medewerker [naam psychiatrisch centrum] heeft mishandeld door meermalen met de vuist(en) tegen de armen en/of het lichaam te slaan/stompen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 primair:
Zware mishandeling.
Feit 3:
Mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een medewerker van Antes Zorg zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze medewerker hard in het gezicht en op het hoofd te slaan. De wonden die de verdachte het slachtoffer heeft toegebracht waren zodanig dat meerdere hechtingen, met waarschijnlijk blijvende littekens aan het hoofd, en ook hechtingen boven en onder een van de ogen van het slachtoffer nodig waren. De ernst van de verwondingen, met name die aan het hoofd van het slachtoffer, blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van het slachtoffer. Ook heeft de verdachte een andere medewerker van Antes mishandeld door hem tegen de armen en tegen het lichaam te slaan.
De verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van de aangevers in ernstige mate geschonden en zij zullen waarschijnlijk nog lange tijd aan deze gewelddadige gebeurtenis worden herinnerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten niet alleen lijden onder de pijn en schrik van het moment van het delict, maar vaak ook nog lange tijd daarna last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien wordt slachtoffer [naam slachtoffer 1] door het ontsierende litteken op zijn hoofd nog dagelijks herinnerd aan dit incident zoals ook blijkt uit zijn verklaring verwoord in het schadeonderbouwingsformulier.
De verdachte heeft voortdurend benadrukt dat de medewerkers van [naam psychiatrisch centrum] zich niet aan de regels hebben gehouden en dat dit de reden is geweest van zijn boosheid. Het is niet aan de rechtbank om zich daarover uit te spreken; daarvoor bestaat een klachtenprocedure bij de instelling. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het handelen van de medewerkers bij de verdachte gevoelens van onmacht en frustratie heeft opgeroepen, kan dit nooit een reden of een excuus vormen voor een dergelijke agressieve uitval naar deze slachtoffers. Het gaat hier om professionele medewerkers die gericht zijn op het verlenen van zorg. Het is juist extra ernstig als zij in de uitoefening van hun werk worden geconfronteerd met dergelijk heftig geweld.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit weegt in zijn nadeel mee bij de strafoplegging.
Rapportages
De rechtbank heeft acht
geslagen op de over de verdachte opgemaakte rapporten van drs. M.H. Diawara
en van L. Beverloo, beiden psychiater, respectievelijk d.d. 27 april 2018 en 17 juli 2018. De verdachte heeft geen daadwerkelijke medewerking verleend aan de psychiatrische onderzoeken, zodat de psychiaters niet inhoudelijk hebben kunnen rapporteren.
Reclassering Nederland heeft een rapport uitgebracht d.d. 22 mei 2018 en dit dateert dus van voor het laatste rapport van de psychiater. De reclassering meldt dat de psychische gesteldheid van betrokkene niet goed in beeld is gekomen, waardoor het recidiverisico niet is in te schatten. Duidelijk is wel dat betrokkene zorgbehoevend is. De reclassering adviseert opname in het Pieter Baan Centrum. Deze plaatsing is uiteindelijk niet doorgegaan, omdat de verdachte inmiddels op vrije voeten was.
De officier van justitie heeft ter zitting gemeld dat zij navraag heeft gedaan bij het Veiligheidshuis en betrokken instanties. De verdachte is daar wel in beeld, maar geen van de organisaties heeft recente informatie over de verdachte. Dit betekent in positieve zin ook dat er sinds het incident van februari 2018 geen meldingen over hem zijn gedaan.
De rechtbank ziet overigens geen reden om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, nu niet duidelijk is in welke psychische toestand de verdachte op het moment van de mishandelingen verkeerde.

Straf

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Anders dan gevorderd door de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, te meer ook nu bijzondere voorwaarden in het kader waarvan een voorwaardelijk strafdeel -mede- zou zijn aangewezen, niet zijn geadviseerd. Hoewel de rechtbank de conclusie van Reclassering Nederland deelt dat de verdachte mogelijk zorgbehoevend is, ziet zij net als de officier van justitie onvoldoende aanknopingspunten om daartoe bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden.

Vordering benadeelde partij schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Zij heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat, nu de verdachte onder bewind is gesteld, de vordering dient te worden ingediend bij de benoemde bewindvoerder. Nu dat niet is gebeurd en de bewindvoerder ook niet is opgeroepen voor de zitting, is de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging -verwijzende naar vergelijkbare situaties opgenomen in de smartengeldgids, matiging van de vordering bepleit. De verdediging heeft ten slotte verzocht om, ingeval van toewijzing van (een deel van) de vordering, de vervangende hechtenis van een eventuele schadevergoedingsmaatregel te stellen op 1 dag, omdat niet is te verwachten dat de verdachte ooit inkomsten of vermogen zal genereren en toewijzing van de vordering dus slechts zal neerkomen op het ondergaan van de vervangende hechtenis.
Beoordeling
Uit een door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting overgelegde beschikking van deze rechtbank d.d. 24 juli 2015 blijkt dat de verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld.
Dit betekent (zie HR d.d. 7-3-2014 ECLI:NL:HR:2014:525) dat de verdachte niet bevoegd is om zelfstandig te procederen tegen de hem ingestelde vordering. De bij deze beschikking benoemde bewindvoerder van verdachte is niet opgeroepen en is niet ter zitting verschenen. Deze bewindvoerder heeft de raadsman van verdachte ook niet gemachtigd tot het voeren van verweer tegen de vordering. Oproeping van de bewindvoerder vormt in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 maart 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van -kort gezegd- mishandeling van zijn levensgezel veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van (een deel van) de voorwaardelijk opgelegde straf, zoals dat door de officier van justitie is gevorderd, worden gelast. De rechtbank zal dat echter niet doen, nu aan de verdachte een kortere vrijheidsstraf zal worden opgelegd dan hij in de onderliggende hoofdzaak met parketnummer 10/031378-18 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De vordering van de officier van justitie zal daarom worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 21 maart 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente
Albrandswaard
aan [naam slachtoffer 1] , medewerker [naam psychiatrisch centrum] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere, althans één verwonding(en)
op/aan het (voor)hoofd en/of onder het oog en/of boven het oog, althans
op/in het gezicht, heeft toegebracht door meermalen, althans éénmaal met
de vuist(en) en/of de (gebalde) hand(en) op/tegen het hoofd en/of gezicht
te slaan/stompen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente
Albrandswaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1] , medewerker [naam psychiatrisch centrum] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans éénmaal met de vuist(en) en/of de (gebalde) hand(en)
op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[naam slachtoffer 1] , medewerker bij [naam psychiatrisch centrum] heeft mishandeld door meermalen,
althans éénmaal met de vuist(en) en/of de (gebalde) hand(en) op/tegen het
hoofd en/of gezicht te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente
Albrandswaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2] , medewerker bij [naam psychiatrisch centrum] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans éénmaal met een glas, althans een scherp en/of hard
voorwerp, in de hand(en) in/op/tegen, althans in de richting van het gezicht
van die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard
[naam slachtoffer 2] , medewerker [naam psychiatrisch centrum] heeft mishandeld door meermalen, althans
éénmaal met de vuist(en) en/of de (gebalde) hand(en) op/tegen de arm(en)
en/of het lichaam te slaan/stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )