In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Grijs, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. R. Codrington. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op basis van een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat eiseres samen met haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding voerde. Eiseres stelde dat haar relatie was verbroken en dat zij alleenstaand was met een thuiswonend kind. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres en dat het op de weg van verweerder lag om nader onderzoek te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.