ECLI:NL:RBROT:2019:1532
Rechtbank Rotterdam
- Bodemzaak
- J.H. de Wildt
- A.I. van Strien
- A.M.E.A. Neuwahl
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van onterecht ontvangen middelen en gezamenlijke bankrekeningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Dordrecht en het Drechtstedenbestuur. De eiser ontving sinds 1 oktober 1986 een bijstandsuitkering, maar zijn recht op bijstand werd door verweerder ingetrokken over de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2008. Dit besluit volgde op een rechtmatigheidsonderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van een verzoek van eiser om een heffingskorting niet meer op de bijstand in mindering te brengen. Uit het onderzoek bleek dat eiser in 2007 een woning had gekocht en beschikte over een gezamenlijke bankrekening met zijn moeder, waar contante stortingen op waren gedaan. Verweerder concludeerde dat eiser in de genoemde periode beschikte over middelen die de bijstandsnorm overschreden, waardoor hij geen recht had op bijstand.
Eiser voerde aan dat hij de woning had aangeschaft met toestemming van verweerder en dat hij niet daadwerkelijk over de tegoeden op de gezamenlijke rekening beschikte. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon beschikken over het tegoed op de gezamenlijke rekening. De rechtbank stelde vast dat eiser contante bedragen op de gezamenlijke rekening had gestort en dat er geldbedragen van en naar zijn persoonlijke bankrekening waren overgemaakt. Eiser had zijn stellingen niet met concrete bewijsstukken onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat verweerder op grond van de Participatiewet (Pw) gerechtigd was om het recht op bijstand van eiser in te trekken en de onverschuldigde bijstand terug te vorderen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.