In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde erkenning van de arbeid die hij sinds 1 november 2016 aan een CNC-machine verricht als de nieuw bedongen arbeid, evenals betaling van achterstallig loon. De werknemer was sinds 2014 arbeidsongeschikt door schouderklachten en had in 2016 zijn werkzaamheden hervat op een andere machine met een lagere loonwaarde. De werkgever betwistte de vordering en stelde dat de werknemer niet recht had op loonbetaling na 104 weken ziekte, omdat hij passende werkzaamheden verrichtte. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verrichte arbeid de bedongen arbeid was geworden, gezien de omstandigheden en de lange periode van re-integratie. De rechter verklaarde voor recht dat de arbeid van de werknemer de nieuw bedongen arbeid was en veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallige loon, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De vordering in reconventie van de werkgever werd afgewezen, omdat deze afhankelijk was van de uitkomst van de primaire vordering.