ECLI:NL:RBROT:2019:1182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
ROT 18/3533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit tot intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen meerdere besluiten die betrekking hadden op haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het primaire besluit 1, genomen op 12 december 2017, schorste haar bijstandsuitkering per 1 december 2017. Het primaire besluit 2, genomen op 8 februari 2018, trok haar recht op bijstandsuitkering in per 1 december 2017. Eiseres heeft echter pas tijdens de zitting op 14 januari 2019 aangevoerd dat zij het primaire besluit 2 nooit had ontvangen, wat door de rechtbank als strijdig met de goede procesorde werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet eerder bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit 2 en dat zij niet had aangetoond dat zij dit besluit niet eerder had kunnen aanvechten. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank concludeerde dat eiseres geen andere gronden had aangevoerd tegen het bestreden besluit dan de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/3533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: K.R. Schunken LL.M.,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 december 2017 opgeschort.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Pw ingetrokken per 1 december 2017.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Pw ingetrokken per 2 november 2018 en de over de periode van 2 tot en met 30 november 2018 aan haar verstrekte bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 25 april 2018 (het primaire besluit 4) heeft verweerder het primaire besluit 3 ingetrokken en bepaald dat het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Pw wordt ingetrokken per 2 november 2017 en de over de periode van 2 tot en met 30 november 2017 aan haar verstrekte bijstand wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 23 mei 2018 (het primaire besluit 5) heeft verweerder het primaire besluit 4 ingetrokken.
Bij besluit van 24 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 4 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2
Uit de rapportage ‘Opschorting per 1-12-2017’ van 12 december 2017 blijkt dat eiseres van haar matchmaker geen toestemming kreeg voor een stage in Griekenland maar wel voor een stage in Rotterdam. Omdat eiseres sinds 2 november 2017 tot aan de datum van de rapportage niet meer reageerde op WhatsApp-berichten, e-mails en voicemailberichten en telefonisch onbereikbaar is, is bij de matchmaker het vermoeden ontstaan dat eiseres zonder berichtgeving toch naar Griekenland is afgereisd. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit 1 genomen en daarbij eiseres verzocht bewijsstukken in te sturen met betrekking tot haar stage in Rotterdam.
1.3
Uit de rapportage ‘Beëindigingsonderzoek’ van 24 januari 2018 blijkt dat eiseres niet de gevraagde bewijsstukken heeft ingestuurd en nog steeds niet bereikbaar is. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten 2 en 3 genomen, beide met als reden dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4
Eiseres heeft tegen het primaire besluit 3 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit besluit nadien vervangen door het primaire besluit 4. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder het primaire besluit 4 ingetrokken.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar, met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), opgevat als te zijn gericht tegen het primaire besluit 4. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerder vindt dat met de intrekking van het primaire besluit 4 volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij ook wenst op te komen tegen het primaire
besluit 2. Eiseres stelt op de zitting dat zij dit besluit nooit heeft ontvangen.
4. Niet in geding is dat met het primaire besluit 5 volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen het primaire besluit 4. In geding is of het bezwaar en het beroep mede zijn gericht tegen het primaire besluit 2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit 3 en niet tegen de primaire besluiten 1 en 2. De rechtbank stelt ook vast dat eiseres voor het eerst op de zitting aanvoert dat zij het primaire besluit 2 nooit heeft ontvangen. In lijn met vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0595) zal de rechtbank bespreking van deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde achterwege laten. Verweerder heeft hierop immers niet kunnen reageren, omdat deze grond niet voorafgaand aan de zitting naar voren is gebracht. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres deze grond niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. Zo heeft eiseres bij haar beroepschrift een brief van verweerder van 6 juni 2018 gevoegd waarin onder meer melding wordt gemaakt van een besluit van 8 februari 2018, waarmee haar uitkering per 1 december 2017 was ingetrokken. Hiermee staat vast dat eiseres in elk geval vóór het instellen van het beroep wist van het bestaan van het primaire besluit 2. Bovendien heeft eiseres niet weersproken dat zij al eerder heeft kennisgenomen van het primaire besluit 1. Ook naar aanleiding van dat besluit heeft zij echter geen actie ondernomen. De rechtbank merkt overigens nog op dat eiseres ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit 2 nadat de rechtbank haar een kopie van de door verweerder ingezonden stukken heeft toegezonden, waaronder dat besluit.
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Eiseres heeft namelijk geen andere grond tegen het bestreden besluit aangevoerd dan de grond die hiervoor is beschreven. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, rechter, in aanwezigheid van S. Vahabi Barzi, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2019.
De griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.