ECLI:NL:RBROT:2019:1124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
ROT 18/3524
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functievergelijking en rechtsgeldigheid van plaatsingsbesluit in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A, maar betwistte deze plaatsing en de functievergelijking die daaraan ten grondslag lag. Het primaire besluit van 10 juni 2016, waarbij eiser in deze functie werd geplaatst, werd door verweerder in een later besluit van 16 juni 2017 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 10 april 2018 gegrond werd verklaard, waarna het besluit werd vernietigd. In het bestreden besluit van 22 mei 2018 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond.

Tijdens de zitting op 21 januari 2019 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser voerde aan dat de functievergelijking niet deugde en niet aan de Commissie Functievergelijking (CFV) was voorgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de functievergelijking alsnog aan de CFV had voorgelegd, die bevestigde dat de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A vergelijkbaar was met de functie van Gespecialiseerd Medewerker C, maar niet met die van Bedrijfsvoeringspecialist B. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had onderbouwd dat de functievergelijking correct was uitgevoerd.

Eiser voerde verder aan dat hij niet aan de voorwaarden voldeed voor de toepassing van de Notitie Tijdelijke Tewerkstelling, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder had aangetoond dat eiser niet aan de vereisten voldeed. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/3524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser],

gemachtigde: mr. K. Kromhout,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. N.J. Mathura.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
1 juli 2016 geplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A, Personeel & Organisatie, Personeelszorg, gewaardeerd op schaal 9.
Bij besluit van 16 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2018 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 16 juni 2017 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 22 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en F.J.H. Gunter.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten verwijst de rechtbank naar de overwegingen 1.1. tot en met 1.7 van de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:2788).
De toepasselijke regelgeving is in deze uitspraak te vinden onder de overwegingen 2.1. en 2.2. In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen gedegen en kenbare vergelijking is gemaakt tussen de functies van Bedrijfsvoeringspecialist A en Bedrijfsvoeringspecialist B, afgezet tegen de LFNP-functie van eiser van Gespecialiseerd Medewerker C, Personeel & Organisatie, Arbeidsomstandigheden/verzuim in schaal 9.
2. Verweerder heeft bij de functievergelijking zowel gekeken naar de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A als naar de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B niet vergelijkbaar of uitwisselbaar is met de functie van Gespecialiseerd Medewerker C omdat er daarin geen sprake is van organisatorische coördinatie binnen het vakgebied Specialismen. De functie van Bedrijfsvoeringspecialist A acht verweerder vergelijkbaar met de functie van Gespecialiseerd Medewerker C omdat met name de adviesfunctie en analysefunctie bij zowel de praktijkinzet als de beleidsinzet terugkomt. De niveaubepalende elementen laten geen leidinggevende taken zien en komen in overwegende mate overeen met de kern van de functie van de Bedrijfsvoeringspecialist A.
3. Eiser voert aan dat verweerder de functievergelijking ten onrechte niet aan de Commissie Functievergelijking (CFV) heeft voorgelegd en dat er geen deugdelijke functievergelijking heeft plaatsgevonden. In dit verband wijst eiser op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1599).
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft, zo blijkt uit het verweerschrift, de functievergelijking alsnog ter bevestiging aan de CFV voorgelegd. De CFV heeft een uitgebreide toelichting op de functievergelijking gegeven waarbij de kenmerkende activiteiten van de LFNP-functie van Gespecialiseerd Medewerker C puntsgewijs zijn vergeleken met zowel de kenmerkende activiteiten van de functie Bedrijfsvoeringspecialist A als met die van de functie Bedrijfsvoeringspecialist B. De CFV concludeert dat op basis van deze vergelijkingen dat de LFNP-functie vergelijkbaar of uitwisselbaar is met de functie Bedrijfsvoeringspecialist A en niet vergelijkbaar of uitwisselbaar is met de functie Bedrijfsvoeringspecialist B.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de bij het verweerschrift aangevulde motivering thans voldoende heeft onderbouwd dat de functie van Bedrijfsvoeringspecialist A vergelijkbaar is met de functie van Gespecialiseerd Medewerker C en waarom de Bedrijfsvoeringspecialist B dat niet is.
4. Verder betoogt eiser dat onvoldoende is gemotiveerd dat hij met zijn afwijkende werkzaamheden als Verzuimcoördinator, ten minste drie jaar de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B heeft uitgevoerd.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Met deze grond doet eiser een beroep op toepassing van de Notitie Tijdelijke Tewerkstelling (de notitie). Verweerder heeft in het bestreden besluit nader uiteengezet aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de notitie te kunnen toepassen. Een van de voorwaarden is dat de betrokkene op het moment van het verzoek of bezwaarschrift gedurende minimaal drie jaar ononderbroken de gevraagde LFNP-functie moet hebben uitgeoefend en dat deze werkzaamheden afwijken van de oude functie. Verweerder heeft in het bestreden besluit feitelijk aangetoond dat eiser niet aan deze voorwaarde voldoet omdat de door hem verrichte werkzaamheden deels niet afweken van zijn oude functie.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 februari 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.