ECLI:NL:RBROT:2019:10907

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
l 0/701120-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door uitlokking met giften en inlichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord. De verdachte heeft geprobeerd een ander, genaamd [naam], te bewegen om een persoon, [naam slachtoffer], te vermoorden door middel van giften en het verschaffen van inlichtingen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte met gebruikmaking van in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen heeft getracht [naam] te bewegen tot de moord op [naam slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een motief had om [naam slachtoffer] te willen laten vermoorden, aangezien hij deze verantwoordelijk hield voor de detentie van zijn vrouw in Ghana. De verdachte heeft [naam] betalingen gedaan en informatie verstrekt over de verblijfplaats en gewoonten van [naam slachtoffer]. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [naam] te bewegen tot de moord. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

vonnispromis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 3
Parketnummer: l 0/701120-16 Datum uitspraak: 28 februari 2019 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. S. van der Eijk, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd: bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft [naam] geprobeerd te bewegen om [naam slachtoffer] te vermoorden. De verdachte heeft daartoe aan [naam] betalingen gedaan. Zo is er door hem een bedrag van€ 2.500,- betaald voor de aanschaf van een vuurwapen en een motorscooter die bij de moord gebruikt zouden worden. Er zou door de verdachte aan [naam] nog eens
€ 1.000,- worden betaald zodra 'het achter de rug was'. Er is door de verdachte met [naam] gesproken over onder meer de locatie van de moord, de wijze waarop de liquidatie plaats zou vinden, het gebruik van het vuurwapen, de wijze waarop de schutter
zou vluchten en over de betaling na afloop. Daarbij is door de verdachte - al dan niet na een daartoe strekkende vraag van [naam] - relevante informatie verstrekt aan [naam] , zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de situering van de woning van [naam slachtoffer] en de route die hij aflegt van zijn woning in België naar Maastricht. De verdachte heeft in een gesprek met [naam] bovendien benadrukt dat het snel moest gebeuren. Dat de verdachte opdracht heeft gegeven voor de moord blijkt duidelijk uit een door [naam] opgenomen gesprek tussen hem en de verdachte. Bovendien had de verdachte een motief voor de moord, gelet op de animositeit die er al langere tijd tussen de verdachte en [naam slachtoffer] bestond. Dat [naam] nooit daadwerkelijk de intentie heeft gehad om [naam slachtoffer] te vermoorden, zoals hij in zijn politieverhoor heeft verklaard, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. De officier van justitie concludeert dat bewezen kan worden dat de verdachte, met gebruikmaking van de in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen, heeft getracht om [naam] te bewegen tot de moord op [naam slachtoffer] .
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte nooit de intentie heeft gehad om [naam slachtoffer] te laten vermoorden. Het klopt dat er gesprekken zijn geweest tussen hem en [naam] , waarvan de transcripties zich in het dossier bevinden. Door de verdediging is uitgebreid de context geschetst waarbinnen die gesprekken hebben plaatsgevonden. De verdachte en [naam slachtoffer] leefden al langere tijd met elkaar in onmin en de verdachte hield [naam slachtoffer] er verantwoordelijk voor dat zijn (verdachtes) echtgenote in Ghana in de gevangenis belandde. De verdachte werd door [naam slachtoffer] bovendien valselijk beschuldigd waardoor hij zich genoodzaakt zag om Ghana te ontvluchten en naar Nederland terug te keren. Tijdens de detentie van zijn echtgenote in Ghana leidde de verdachte een eenzaam bestaan in Rotterdam. De verdediging acht deze omstandigheden van belang. Immers op dat moment ontmoette hij [naam] , die hem een luisterend oor bood. De verdachte had nauwelijks sociale contacten en vond het fijn dat hij bij [naam] zijn verhaal kwijt kon. Hij was gevoelig voor de aandacht die hij kreeg en vertelde [naam] uitgebreid over de problemen tussen hem en [naam slachtoffer] , en de detentie van zijn echtgenote. [naam] leek oprecht geïnteresseerd, maar achteraf concludeert de verdachte dat hij door hem is uitgehoord met de kennelijke bedoeling om hem later te kunnen afpersen. Het was [naam] die op enig moment aan de verdachte liet weten dat [naam slachtoffer] het niet verdiende om te leven. Het was [naam] die bij herhaling [naam slachtoffer] een schoft noemde die maar beter uit de weg geruimd kon worden. Het was ook [naam] die tijdens de gesprekken met de verdachte steeds vroeg om concreet te worden als het over de voorgenomen moord ging. De verdachte heeft vervolgens meegepraat. De verdediging is dan ook van mening dat niet de verdachte maar [naam] de initiator is geweest van het moordplan. De verdachte heeft nooit initiatieven ontplooid, laat staan dat hij [naam] heeft overgehaald. Voor uitlokking is vereist dat het voornemen tot het plegen van het strafbare feit door de uitlokker bij de uitgelokte is gewekt. Dat is niet het geval geweest. [naam] heeft zich aan de verdachte opgedrongen en niet andersom.
De verdachte ontkent dat het bedrag van€ 2.500,- dat door hem aan [naam] is betaald, bedoeld was voor de aanschaf van een vuurwapen en een motorscooter. [naam] had het op dat moment zwaar en het geld was bedoeld om hem en zijn gezin in staat te stellen een weekendje weg te kunnen.
4.1.2.
Beoordeling
Uitlokking van het feit
Vast staat dat de verdachte en [naam] meerdere avonden met elkaar hebben gesproken, waarbij de verdachte uitgebreid zijn beklag heeft gedaan over de ellendige situatie waarin hij en zijn vrouw, (beweerdelijk) door toedoen van [naam slachtoffer] , waren komen te verkeren.
In deze gesprekken is op enig moment door de verdachte gezegd dat "het fijner zou zijn als [naam slachtoffer] er niet meer zou zijn". Vervolgens is gesproken over een plan om [naam slachtoffer] te vermoorden. Wie dit idee daadwerkelijk als eerste ter sprake heeft gebracht kan door de rechtbank niet worden vastgesteld, nu de lezingen van de verdachte en [naam] op dit punt van elkaar verschillen en er ook geen geluidsopnamen zijn van de eerste gesprekken tussen de verdachte en [naam] . Anders dan door de verdediging betoogd kan om die reden ook niet worden vastgesteld dat de verdachte aanvankelijk alleen maar heeft meegepraat. Ook indien het idee afkomstig was van [naam] sluit dit niet uit dat de verdachte getracht heeft [naam] uit te lokken om daadwerkelijk uitvoering aan het plan te geven door hier concrete afspraken over te maken en daadwerkelijk aan [naam] geld te betalen. Het lijkt er op dat [naam] nimmer de intentie heeft gehad om [naam slachtoffer] te vermoorden. In plaats daarvan heeft hij het plan opgevat om de verdachte afte persen met de door hem gemaakte geluidsopnamen.
[naam] had derhalve, door gebruikmaking van de in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen alsnog bewogen kunnen worden om [naam slachtoffer] te vermoorden. De vraag die voorligt is dan ook of sprake is geweest van het aanwenden van dergelijke uitlokkingsmiddelen met het doel [naam] te bewegen de moord te plegen.
Uitlokkingsmiddelen
In het dossier bevindt zich een transcriptie van een gesprek tussen de verdachte en [naam] waarin concreet wordt gesproken over de voorgenomen moord op [naam slachtoffer] . Uit die transcriptie volgt dat de verdachte - al dan niet daarnaar gevraagd - informatie verstrekt over de woonsituatie van [naam slachtoffer] , de aanwezigheid van personeel, de locatie van de poort van de oprijlaan, het dorp Esneux waar [naam slachtoffer] woonachtig is, de ligging van de woning van [naam slachtoffer] , de vegetatie van de tuin, de locatie van de garage, de werktijden van [naam slachtoffer] en zijn zoon, de locatie van de politie etc. Bovendien heeft de verdachte het telefoonnummer van [naam slachtoffer] verstrekt. Ook blijkt uit de transcriptie dat de verdachte toezegt om aan [naam]
€ 1.000,- te betalen als 'het achter de rug is'. Tevens staat vast dat de verdachte€ 2.500,­ aan [naam] heeft betaald. [naam] stelt dat deze betaling betrekking had op de aanschaf van een vluchtscooter en een vuurwapen. Deze lezing wordt ondersteund door de (transcriptie van het) gesprek tussen de verdachte en [naam] . De verklaring van de verdachte dat hij het geld heeft betaald voor een korte vakantie van [naam] en diens gezin, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en acht de rechtbank overigens in het licht van de omstandigheden ongeloofwaardig. De verdachte was, naar eigen zeggen, niet bevriend met [naam] en had het in financieel opzicht bepaald niet ruim. Tot slot blijkt uit de transcriptie dat de verdachte richting [naam] er op wijst dat hij zijn afspraak is nagekomen en dat hij heeft betaald. Het verstrekken van middelen (geld) en informatie kan worden aangemerkt als uitlokkingsmiddelen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een motief had om [naam slachtoffer] te willen vermoorden. Hij hield [naam slachtoffer] immers verantwoordelijk voor de detentie van zijn vrouw in Ghana en voor
het feit dat hij Ghana heeft moeten ontvluchten. Daarnaast blijkt uit de transcriptie dat zijn vrouw binnen enkele maanden vrij zou komen, maar dat de verdachte bang is dat [naam slachtoffer] haar na invrijheidstelling wat zou aandoen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte al dan niet uit zichzelf relevante informatie heeft verstrekt en [naam] heeft betaald voor het aankopen van een vuurwapen en een motorscooter. Ook heeft de verdachte er bij [naam] op aangedrongen dat het snel moest gebeuren en dat hij trefzeker moest zijn. De rechtbank kan dit niet anders begrijpen dan dat de verdachte beoogd heeft [naam] te voorzien van datgene wat (nog) nodig was om [naam slachtoffer] te vermoorden en dat hij hem heeft aangespoord om tot actie over te gaan. Daarmee staat vast dat de verdachte heeft gepoogd [naam] opzettelijk te bewegen tot de moord op [naam slachtoffer] .
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met gebruikmaking van in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen getracht heeft [naam] te bewegen tot het vermoorden van [naam slachtoffer] .
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij, verdachte, in de periode van 11 november 2015 tot en met 12 februari 2016 te Rotterdam,
heeft gepoogd om een persoon genaamd [naam] ,
opzettelijk door in artikel 47, eerste lid onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen,
te weten door giften en het verschaffen van inlichtingen
te bewegen om
een persoon genaamd [naam slachtoffer] te vermoorden, immers heeft verdachte, toen en daar:
  • geldbedragen in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [naam slachtoffer] en
  • 2500 euro verstrekt aan die [naam] ten behoeve van de aanschaf van een vuurwapen en een scooter, kennelijk bestemd tot het begaan van de moord en
  • tegen die [naam] gezegd 'Ja, hij moet 100% dood ja, als hij gewond is of wat dan ook" en
  • die [naam] informatie verstrekt over:
- de verblijfplaatsen (Maastricht en Esneux) van die [naam slachtoffer] en
- de ligging van de woning van die [naam slachtoffer] in Esneux en
- de route(s) die die [naam slachtoffer] doorgaans volgt van en naar zijn woning en
  • die [naam] het mobiele telefoonnummer van die [naam slachtoffer] verstrekt en
  • tegenover die [naam] heeft bevestigd dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer] echt dood wilde hebben en
  • tegen die [naam] gezegd "als het achter de rug is kan ik je direct duizend betalen" en "maar schuif het niet op de lange baan he?"
  • met die [naam] besproken of het (beweerdelijk door die [naam] aangeschafte) vuurwapen door een (auto)ruit kon schieten en dat er van
dichtbij geschoten mocht worden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging om een ander door giften en het verschaffen van inlichtingen te bewegen een moord te begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gepoogd [naam] te bewegen om tegen betaling [naam slachtoffer] te vermoorden. Dat het uiteindelijk zo ver niet is gekomen, is niet aan de verdachte te danken. [naam] is daartoe niet overgegaan en heeft verklaard ook nooit de intentie te hebben gehad. Hij was slechts uit op geldelijk gewin. Dit is een omstandigheid waar de verdachte echter niet van op de hoogte was. De voorbereidingen voor de moord zijn door de verdachte met [naam] in detail besproken en [naam] hoefde nog slechts de daad bij het woord te voegen. Uit niets blijkt dat de verdachte [naam] er van heeft proberen te weerhouden om daadwerkelijk tot actie over te gaan.
Uit de door [naam slachtoffer] overgelegde en ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke impact het bewezen verklaarde op zijn leven heeft gehad. [naam slachtoffer] zegt gebukt te gaan onder de constante angst dat de verdachte of iemand in zijn opdracht hem uiteindelijk zal doden. Een angst die zeer wel voorstelbaar is.
7.3.
Persoonlijke omstandighedenvan de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 juli 2017. De reclassering conformeert zich aan het oordeel van de rechtbank en
overweegt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden van toezicht en behandeling bij een voorwaardelijk strafdeel niet geïndiceerd is . Het is mogelijk om de verdachte een werkstraf op te leggen.
Psycholoog drs. J.J. van der Weele heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 11 juli 2016. Hij concludeert dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Vanuit het oogpunt van preventie van recidive heeft de verdachte geen verdere (therapeutische) interventie nodig.
De rechtbank heeft deze rapporten in haar beoordeling betrokken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan - mede uit een oogpunt van generale preventie - niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur . De rechtbank realiseert zich dat dit voor de verdachte mogelijk verstrekkende gevolgen zal hebben, zoals het verlies van zijn baan. Het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging bepleit, doet echter geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in matigende zin rekening gehouden met de door de verdediging geschetste context waarin de verdachte tot zijn handelen is gekomen. Met name de kwalijke rol die [naam] heeft gespeeld is voor de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan in beginsel passend is voor uitlokking van een moord. De verdachte was eenzaam en kwetsbaar en leefde in een isolement. [naam] heeft daarvan misbruik gemaakt door het vertrouwen van de verdachte te winnen en zich voor te doen als een vriend aan wie de verdachte alles kon vertellen. Toen op enig moment werd gesproken over een mogelijke liquidatie van [naam slachtoffer] is bij [naam] kennelijk de gedachte ontstaan dat hij hem hiermee zou kunnen afpersen. De rechtbank sluit niet uit dat het bij de verdachte op enig moment aanwezige plan om [naam slachtoffer] te laten vermoorden vastere vormen aannam onder invloed van de gesprekken met [naam] . Deze was er immers op uit om de verdachte af te persen, met welk doel hij geluidsopnames maakte van een gesprek waarin concreet over de voorgenomen moord werd gesproken. De verdediging heeft er terecht op gewezen dat [naam] de verdachte enkele malen heeft gevraagd om concreet te worden. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de verdachte vervolgens in detail met [naam] heeft gesproken over de liquidatie van [naam slachtoffer] en dat de opdracht daartoe feitelijk was
gegeven.
De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbinnen een strafzaak dient te zijn afgerond.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 12 april 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 12 april 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en tien maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim tien maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 10%.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 30 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 27 (zevenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en T. van den Akker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld .
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 november 2015 tot en met 12 februari 2016 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland,
heeft gepoogd om een persoon genaamd [naam] ,
opzettelijk door in artikel 47, eerste lid onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften, beloften en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te bewegen om (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) een persoon genaamd [naam slachtoffer]
te vermoorden,
immers heeft verdachte, toen en daar:
- een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen in het vooruitzicht gesteld en/of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van de moord op die [naam slachtoffer] en/of
- 2500 euro, althans een geldbedrag, verstrekt aan die [naam] ten behoeve van de aanschaf van een vuurwapen en/of een scooter, althans goederen kennelijk bestemd tot het begaan van de moord en/of
- tegen die [naam] gezegd "ja, hij moet 100% dood ja, als hij gewond is of wat dan ook" en/of
- die [naam] informatie verstrekt over:
- de verblijfplaatsen (Maastricht en Esneux) van die [naam slachtoffer] en/of
- de ligging van de woning van die [naam slachtoffer] in Esneux en/of
- de route(s) die die [naam slachtoffer] doorgaans volgt van en naar zijn woning en/of
- die [naam] het mobiele telefoonnummer van die [naam slachtoffer] verstrekt en/of
- tegenover die [naam] heeft bevestigd dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer] echt dood wilde hebben en/of
- tegen die [naam] gezegd "als het achter de rug is kan ikje direct duizend betalen" en/of "maar schuif het niet op de lange baan he?"
- met die [naam] besproken of het (beweerdelijk door die [naam] aangeschafte) vuurwapen door een (auto)ruit kon schieten en/of dat er van dichtbij geschoten mocht worden;
art 289/47/46a Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht