ECLI:NL:RBROT:2019:10775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
Raadkamernummer: 19/2707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van honden in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar gevaarlijk gedrag

Op 22 november 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van twee honden, Staffords, die onder de vriendin van de klager waren in beslag genomen. De inbeslagname vond plaats op 1 augustus 2019, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier en het overtreden van een muilkorfgebod. De klager, die domicilie had gekozen in Utrecht, diende op 16 oktober 2019 een klaagschrift in op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij stelde dat de inbeslagname onrechtmatig was en dat het beslag in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De officier van justitie, mr. N. Linnenbank, heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslagname rechtmatig was, omdat de honden op het moment van inbeslagname het muilkorfgebod overtraden. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname niet onrechtmatig was, aangezien er een rechtsgrond voor was en dat de klager niet had aangetoond dat de inbeslagname in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank concludeerde dat de honden een hoog risico vormden voor kinderen en andere dieren, en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later de onttrekking aan het verkeer zou bevelen.

De rechtbank verklaarde het beklag van de klager ongegrond, waarmee de inbeslagname van de honden werd bevestigd. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter V.M. de Winkel, in tegenwoordigheid van griffier mr. K. Dere.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Raadkamernummer: 19/2707
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het klaagschrift van:

[naam klager] , klager,

geboren te [geboorteplaats klager] op [geboortedatum klager] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (3521 AL) Utrecht, Jaarbeursplein 15 ten kantore van zijn raadsman mr. J.L. Baar.

Procedure

Op 16 oktober 2019 is op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 4 november 2019 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. N. Linnenbank, de klager en de raadsman zijn gehoord.

Feiten

Op 1 augustus 2019 is te Rotterdam onder een ander dan de klager, te weten [naam vriendin klager] (de vriendin van klager), beslag gelegd op twee honden, Staffords, genaamd [naam hond 1] en [naam hond 2] .
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Dit beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek ter zake van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier danwel het overtreden van een muilkorfgebod.

Standpunt klager en standpunt officier van justitie

Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van de honden. Aangevoerd is dat het beslag onrechtmatig is. Het beslag is gegrond op artikel 425 Sr en er is pas beslag gelegd in augustus 2019, naar aanleiding van een overtreding in mei 2019. Van een heterdaadsituatie was zoals de wet vereist was dus geen sprake. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:8150). De officier van justitie komt nu, ruim na de inbeslagname, met de stelling dat beslag ook had gekund vanwege overtreding van het muilkorfgebod en dat dan wel sprake zou zijn geweest van een heterdaadsituatie, maar dat is niet gebeurd. Tevens is het beslag in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit. Klager is onevenredig getroffen door het beslag, nu het levende dieren zijn en zij een grote emotionele waarde vertegenwoordigen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Daartoe is gesteld dat de honden rechtmatig in beslag zijn genomen. Het is niet mogelijk om de honden buiten heterdaad voor artikel 425 Sr in beslag te nemen op grond van artikel 96 Sv. De zaaksofficier heeft de opdracht gegeven de honden in beslag te nemen op grond van artikel 95 Sv. Op het moment bij het aantreffen van de honden werd het muilkorfgebod overtreden. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, het onttrekken aan het verkeer zal bevelen. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave van de honden.

Beoordeling klacht

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] d.d. 30 oktober 2019 blijkt dat op 29 maart 2019 aan klager in persoon een muilkorf-en aanlijngebod is uitgereikt. Tegen dit gebod is geen rechtsmiddel ingesteld zodat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat dit gebod onherroepelijk is geworden. Op 1 augustus 2019 is gezien dat de vriendin van klager de honden uitliet zonder muilkorf. Op dat moment was er dus de bevoegdheid om de honden direct in beslag te nemen, hetgeen toen ook feitelijk is gebeurd. Die inbeslagname is daarmee ook nooit onrechtmatig, in de zin van zonder enige rechtsgrond, geweest. Weliswaar verdient de verdere formalisering van het beslag niet de schoonheidsprijs, maar het beslag wordt daardoor niet onrechtmatig. Het betoog van klager op dit punt faalt.
Voor wat betreft de proportionaliteit en de subsidiariteit geldt dat aan het muilkorf- en aanlijngebod een dossier met bevindingen ten grondslag ligt die (vooralsnog) als vaststaand moeten worden aangenomen nu er geen rechtsmiddel tegen het gebod is aangewend. Bezien in dat kader is de inbeslagname van de twee honden niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat sprake is van een verdenking van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier danwel het overtreden van een muilkorfgebod.
Uit de risicoanalyse van beide honden is gebleken dat zij een hoog risico vormen voor kinderen, honden en andere dieren en dat de honden niet getraind kunnen worden.
Voornoemde omstandigheden, mede in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen eerdergenoemde verdenking en wettigen tevens de conclusie dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later de onttrekking aan het verkeer zal bevelen. Gelet daarop verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M. de Winkel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.