2.2.Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.1.De vrouw verzoekt de huwelijksgemeenschap tussen partijen op te heffen en te ontbinden en de huwelijksgemeenschap vervolgens te verdelen zoals omschreven in punt 19 van haar verzoekschrift.
2.2.2.De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt vervolgens bij zelfstandig verzoek het huwelijk tussen partijen te ontbinden.
2.2.3.De vrouw verzoekt opheffing van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 1:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd, dat de man weigert de nodige inlichtingen te geven over de stand van de goederen van de gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.
De man stelt dat er tussen partijen al gedurende lange tijd geen gemeenschap van goederen meer bestaat. Partijen zijn in 1996 van tafel en bed gescheiden. De gemeenschap van goederen is toen ontbonden. De man betwist de stelling van de vrouw dat partijen zich na de scheiding van tafel en bed hebben verzoend.
2.2.4.Beoordeeld moet worden of tussen partijen, zoals de vrouw stelt, een verzoening tot stand is gekomen voor 1 juni 2001. Door een verzoening eindigt een scheiding van tafel en bed en herleven alle gevolgen van het huwelijk, waaronder de gemeenschap van goederen. Verzoening kan worden beschouwd als het willen beëindigen van de door de scheiding van tafel en bed geschapen toestand, het weer op zich nemen van de echtelijke verplichtingen en het aanvaarden dat de andere echtgenoot hetzelfde doet. Tot 1 juni 2001 was de verzoening vormvrij. Pas daarna werd inschrijving in het huwelijksgoederenregister een constitutief vereiste. Omdat partijen in 1996 van tafel en bed gescheiden zijn en de vrouw stelt dat de verzoening voor 2001 tot stand is gekomen, was het niet verplicht de gestelde verzoening in te schrijven in het huwelijksgoederenregister.
2.2.5.De verzoening moet uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Daarbij is van belang dat beide partijen verklaren dat de scheiding van tafel en bed gecreëerd is om financieel voordeel te behalen, althans om financiële risico’s te vermijden. Uit wat partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat zij na de scheiding van tafel en bed feitelijk zijn blijven samenwonen. Dat partijen in een periode op verschillende adressen stonden ingeschreven, doet daaraan niet af. Partijen hebben op 20 maart 1996, ruim een maand na de scheiding van tafel en bed, en op [datum] samen nog twee kinderen gekregen. Beide partijen erkennen dat zij als echtgenoten en met de kinderen als gezin hebben samengeleefd. Dit wordt ondersteund door de producties, waaronder foto’s en berichten, die door de vrouw zijn overgelegd. Partijen deden als fiscaal partners aangifte inkomstenbelasting. Zij kochten samen onroerend goed en startten bedrijven. In de notariële stukken die de vrouw in het geding heeft gebracht, worden partijen meerdere keren genoemd als echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Dit is opvallend omdat verschillende notarissen kennelijk aanleiding hebben gezien af te wijken van wat op dit punt in het huwelijksgoederenregister is vermeld. Het ligt voor de hand dat dit op basis van de verklaringen van partijen is gebeurd. De stelling van de man dat in de vennootschap onder firma (vof) geen verdeling bij helfte door partijen is overeengekomen en dat dit wijst op het niet bestaan van een gemeenschap van goederen, wordt gepasseerd. Binnen de vof kan immers bij overeenkomst voor een andere verhouding dan 50/50 worden gekozen. Daarbij heeft de man zelf aangevoerd dat deze verdeling is gekozen wegens het verschil in arbeidsinzet.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, is de scheiding van tafel en bed naar het oordeel van de rechtbank feitelijk nooit doorgevoerd. Partijen zijn op dezelfde voet met elkaar verder gegaan als voorheen en hebben in de interne verhouding nooit iets gewijzigd. Dit is gelijk te stellen aan een onmiddellijke verzoening. Desgevraagd heeft de man ter zitting bovendien erkend dat de vrouw mocht vertrouwen op het tot stand komen van de verzoening omdat dit keer op keer is bevestigd in de handelingen van partijen.
2.2.6.De man voert aan dat de vrouw in deze procedure geen beroep op verzoening toekomt. Hij wijst in dit verband op artikel VI van de wet van 13 december 2000 tot wijziging van de regeling in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het naamrecht, de voorkoming van schijnhuwelijken en het tijdstip van de totstandkoming van de scheiding van tafel en bed alsmede van enige andere wetten. Dit artikel bepaalt dat op een beëindiging van een scheiding van tafel en bed van rechtswege door verzoening van de echtgenoten die voor het tijdstip van het in werking treden van voornoemde wet kon worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, maar daarin niet is ingeschreven, artikel 173 onderscheidenlijk de artikelen 177 en 179, eerste lid, tweede volzin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze tot aan het bedoelde tijdstip golden, van toepassing blijven. Artikel 1:179 oud BW luidt dat in het kader van een procedure tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, een beroep op verzoening alleen mogelijk is als de verzoening op verzoek van beide partijen openlijk is bekendgemaakt of in het huwelijksgoederenregister is ingeschreven. De strekking van dit artikel is het tegengaan van een chicaneus beroep op verzoening door de verwerende echtgenoot (Zie TK 1970–1971, 10 213, nr. 10 (Eindverslag) en TK 1970–1971, 10 213, nr. 11 (Nota naar aanleiding van het eindverslag). Dit artikel is dus niet bedoeld voor de situatie die zich hier voordoet, waarbij de echtgenoot die zich op verzoening beroept (de vrouw) opheffing van de gemeenschap vraagt. De vrouw is in deze procedure pas ‘verwerende echtgenoot’ geworden toen de man, nadat de vrouw had gesteld dat er sprake is van verzoening, als zelfstandig verzoek een verzoek tot ontbinding van het huwelijk had ingediend. Volgens de man zou hiermee verhinderd worden dat de vrouw zich kan beroepen op de verzoening in de procedure tot opheffing van de gemeenschap. Dat is echter niet het doel van deze wettelijke bepaling en om die reden moet de stelling van de man worden gepasseerd.
2.2.7.Uit het bovenstaande volgt dat partijen zich hebben verzoend en dat de vrouw zich in het kader van haar verzoek tot opheffing van de gemeenschap op deze verzoening kan beroepen. Door de verzoening is de scheiding van tafel en bed van rechtswege geëindigd en is de gemeenschap van goederen herleefd. Als de man het huwelijk wil laten ontbinden, moet een verzoek tot echtscheiding te worden ingediend. Het verzoek van de man tot ontbinding van het huwelijk zal om die reden dan ook worden afgewezen.
2.2.8.De man betwist niet dat hij weigert de nodige inlichtingen te geven over de stand van de goederen van de gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur. Het verzoek tot opheffing van de gemeenschap van goederen ligt daarom voor toewijzing gereed. Het verzoek van de vrouw om de gemeenschap van goederen te ontbinden wordt afgewezen. In geval van opheffing van de gemeenschap door een beschikking wordt de gemeenschap op grond van artikel 1:99 lid 1 onder d, BW van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap, te weten 12 april 2019.
2.2.9.Op grond van artikel 1:99 lid 4 BW is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2.2.10.De peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is de datum waarop het verzoekschrift tot opheffing van de gemeenschap is ingediend.
2.2.11.De vrouw verzoekt de gemeenschap van goederen te verdelen op de door haar voorgestane wijze.
De rechtbank is van oordeel dat het geven van de gevraagde voorziening niet mogelijk is, omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling over de wijze van verdeling overeenstemming hebben bereikt. Het verzoek wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal de overeenstemming tussen partijen op grond van artikel 819 Rv opnemen in deze beschikking.
2.2.12.Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
Goederen:
- de woning aan [adres vrouw] te [woonplaats vrouw] ;
- de drie levensverzekeringen bij Axent/Aegon;
- het onroerend goed aan [verblijfadres man] te [verblijfplaats man] ;
- het onroerend goed aan de [adres] te Suriname;
- de saldi op de bankrekeningen op naam van ieder van partijen;
- de inboedel;
- de eenmanszaak;
- de onderneming [naam bedrijf 1] ;
- de onderneming [naam bedrijf 2] ;
- de eenmanszaak [naam bedrijf 3] ;
Schulden:
- de hypothecaire geldlening bij Axent/Aegon;
- de kredietfaciliteit in Suriname.
2.2.13.Tussen partijen is niet in geschil dat het appartementsrecht niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort omdat dit verkocht is voor de peildatum.
2.2.14.Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de belastingschulden die de man in zijn processtukken heeft genoemd, de belastingaanslagen over 2016 betreffen. Deze aanslagen heeft de man voldaan voor 12 april 2019 en behoren daarom niet tot de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum.
De woning aan [adres vrouw] te [woonplaats vrouw]
2.2.15.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de voorwaarde dat de man in staat is deze toedeling te financieren.
Verder zijn partijen overeengekomen dat de man de hypothecaire schuld bij Axent/Aegon voor zijn rekening neemt. Hij toont de vrouw de resterende schuld. De man draagt er zorg voor dat de hypotheekverstrekker de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
2.2.16.De waarde van de woning wordt, zoals partijen zijn overeengekomen, bepaald op de volgende wijze. Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie makelaarskantoren (NVM) en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de makelaar.
2.2.17.Als de waarde van de woning hoger is dan de hypothecaire schuld, is sprake van overwaarde. De man moet de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoen. De man stelt dat er drie polissen bij Axent/Aegon zijn afgesloten behorende bij de hypothecaire geldlening. Partijen zijn overeengekomen dat de man de mogelijkheid heeft om de polissen voort te zetten als dat mogelijk is. Hij moet in dat geval de helft van de waardes aan de vrouw voldoen per datum feitelijke verdeling. Als de man de polissen niet wil voortzetten, zullen de afkoopwaardes van de polissen ieder van partijen bij helfte toekomen.
2.2.18.Als de waarde van de woning lager is dan de hypothecaire schuld, nadat de aanspraken van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekeringen daarop in mindering zijn gebracht, is sprake van onderwaarde. De vrouw moet de helft van de onderwaarde aan de man voldoen.
2.2.19.Als de man niet in staat is de toedeling van de woning aan hem te financieren en/of het ontslag van de vrouw uit bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, moet de woning worden verkocht.
2.2.20.De vrouw verzoekt te bepalen dat zij het voortgezet gebruik van de woning krijgt. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw gedurende een maand na de datum van deze beschikking nog in de woning aan [adres vrouw] te [woonplaats vrouw] mag verblijven en dat de man de lasten van deze woning gedurende die periode betaalt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Het onroerend goed aan [verblijfadres man] te [verblijfplaats man]
De eenmanszaak
2.2.21.Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit onroerend goed behoort tot de eenmanszaak. Partijen zijn het er over eens dat de man de eenmanszaak voortzet en dat de activa behorende tot de eenmanszaak aan de man worden toegedeeld en de passiva behorende tot de eenmanszaak aan hem worden toegerekend tegen een nog nader te bepalen waarde. Partijen gaan met behulp van de advocaten hierover in gesprek. Daartoe zal de man eerst recente jaarstukken aan de vrouw overhandigen.
Het onroerend goed aan de [adres] te Suriname
2.2.22.De vrouw wil de grond splitsen en ieder van partijen een perceel toedelen. De man wil de grond te verkopen. Tijdens de mondelinge behandeling is het idee ontstaan om het gehele perceel aan de vrouw toe te delen en dit (gedeeltelijk) weg te strepen tegen de toedeling van de woning aan [adres vrouw] te [woonplaats vrouw] aan de man. Of dit financieel haalbaar is voor de vrouw moet blijken. Partijen maken hierover in onderling overleg afspraken. De waarde van het onroerend goed wordt bepaald op de volgende wijze.
Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de man vijf erkende makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de vrouw. Na ontvangst daarvan kiest de vrouw binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar.
De saldi op de bankrekeningen van ieder van partijen
2.2.23.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hen genoegzaam bekend is om welke bankrekeningen in Nederland en Suriname het gaat. De saldi per datum indiening verzoek worden door hen bij helfte gedeeld. Partijen geven elkaar inzage in deze saldi.
2.2.24.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij de inboedel in onderling overleg zullen verdelen.
2.2.25.Het betreft een N.V. in oprichting. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw de onderneming gaat voortzetten. Als de N.V. inmiddels is opgericht, zal de man zijn aandelen aan de vrouw overdragen. In ieder geval zal de waarde tussen partijen in onderling overleg worden vastgesteld en zal de vrouw de helft daarvan aan de man voldoen.
[naam bedrijf 2]
[naam bedrijf 3]
2.2.26.Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de activa van beide ondernemingen aan de vrouw worden toegedeeld met de verplichting om de schulden van de ondernemingen als eigen schulden te voldoen. De ondernemingen vertegenwoordigen geen waarde volgens partijen.
De kredietfaciliteit in Suriname
2.2.27.De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij de kredietfaciliteit volledig heeft afgelost. Niet duidelijk is of de aflossing voor of na de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap, te weten 12 april 2019, heeft plaatsgevonden. Als de man aantoont dat is afgelost na deze peildatum, moet de vrouw de helft van het door de man na deze datum afgeloste bedrag aan hem vergoeden.