2.10.Onderhoudsbijdragen
2.10.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 391,- per maand per kind met ingang van de datum indiening verzoekschrift, althans op een door de rechtbank te bepalen datum.
2.10.2.De man voert gemotiveerd verweer.
2.10.3.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
2.10.4.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen op grond van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen in 2018 € 540,33 per maand per kind bedroeg. In haar processtukken heeft de vrouw gesteld dat dit bedrag verhoogd dient te worden met de opvangkosten, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat deze kosten op het moment niet gemaakt worden, zodat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden. Geïndexeerd naar 2019 stelt de rechtbank de behoefte daarom vast op
€ 551,- per maand per kind.
2.10.5.Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van beider draagkracht.
2.10.6.Hiertoe dient eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld te worden. Het verzoek van de vrouw de kinderbijdrage op te leggen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift wordt afgewezen. Er gelden voorlopige voorzieningen tijdens de echtscheidingsprocedure. De voorlopige voorziening ten aanzien van de kinderbijdrage behoudt haar kracht tot de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dan wel tot de mogelijkheid hiertoe vervalt. Als ingangsdatum voor de bijdrage wordt daarom de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2019-01.
2.10.7.Tijdens het huwelijk was de man op onregelmatige basis werkzaam in de offshore. Bestemming, duur en termijn voor de planning varieerden. Daarnaast was de man de ene keer in loondienst en werd hij de andere keer ingehuurd via zijn eigen bedrijf. Partijen waren daardoor, zo stelt de man onbetwist, aangewezen op een traditionele rolverdeling. De man heeft gesteld dat hij deze werkzaamheden als gevolg van de echtscheiding en zijn zorgtaken voor de minderjarigen niet langer kan uitoefenen. Op dit moment is hij werkzaam als docent op het mbo. Hij verdient hiermee € 2.473,80 bruto per maand voor een 24-urige werkweek. Dit komt volgens de man neer op een jaarloon van € 32.060,-. De vrouw heeft dit jaarloon niet weersproken.
De vrouw stelt dat de man het inkomensverlies zelf teweeg heeft gebracht en dat er geen noodzaak was voor het neerleggen van de werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Gelet op de gemotiveerde stellingen van de man is de rechtbank van oordeel dat herstel van het inkomen van de man niet kan worden gevergd en overweegt hiertoe als volgt. De werkzaamheden die de man verrichtte tijdens het huwelijk waren zeer onregelmatig. De vrouw heeft niet betwist dat het voor de man zeer lastig dan wel onmogelijk is om de betreffende werkzaamheden na echtscheiding voort te zetten en tegelijkertijd een structurele zorgregeling met de minderjarigen te kunnen uitvoeren. Daarmee is vast komen te staan dat de situatie na het uiteengaan van partijen dusdanig is gewijzigd dat van de man niet gevergd kan worden dat hij deze werkzaamheden voortzet. De vrouw heeft in het kader van de onderbouwde stellingen van de man bovendien niet gemotiveerd betwist dat het voor de man onmogelijk is eenzelfde inkomen als tijdens het huwelijk te genereren met andere werkzaamheden waarvoor de man niet lang en ver hoeft te reizen. Het inkomensverlies is volgens de rechtbank dan ook niet verwijtbaar. Om die reden wordt in de draagkrachtberekening het huidige inkomen van de man tot uitgangspunt genomen. Voor de draagkracht is echter ook van belang het inkomen dat iemand kan worden geacht te verwerven. De rechtbank houdt rekening met een aanvullende verdiencapaciteit aan de zijde van de man. De man is tijdens het huwelijk fulltime werkzaam geweest. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij de vereiste papieren heeft gehaald om inspecties aan schepen te kunnen verrichten. Dat betreffen volgens de stellingen van de man kortdurende opdrachten. De man stelt een bewuste afweging te hebben gemaakt om deze werkzaamheden te gaan verrichten via zijn eigen bedrijf ( [naam bedrijf 3] ) en niet in loondienst. Zijn voornemen is deze werkzaamheden twee dagen per week uit te voeren naast zijn huidige dienstbetrekking. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat hij gedurende twee dagen per week het inkomen kan verwerven gelijk aan 2/5e van zijn jaarinkomen 2017, aldus 2/5e x € 71.138,- bruto =
€ 28.455,-. De rechtbank gaat niet uit van het jaar 2016 omdat tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat de vrouw toen nog op de loonlijst stond van de onderneming van de man. Dat jaar geeft daarom geen volledig beeld van het door de man te verwerven inkomen. Ook 2018 wordt buiten beschouwing gelaten omdat is gebleken dat in dat jaar incidentele extra kosten zijn gemaakt die de winst drukken.
2.10.8.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2019 op € 3.176,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van het opgegeven jaarloon als mbo-docent en 2/5 van de jaaropgaaf 2017 van de man):
- bruto jaarloon € 60.515,-
Omdat bij de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met inkomsten die hij zal ontvangen omdat hij werkzaamheden in zijn eigen bedrijf gaat verrichten, acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met de door de man opgevoerde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 3.278,- per jaar, die fiscaal aftrekbaar zijn. De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
2.10.9.De vrouw heeft een dienstverband voor 16 uur per week. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard meer te kunnen werken zodra zij de echtelijke woning verlaat en niet meer de werkzaamheden voor de bed & breakfast en het onderhouden van het erf hoeft te verrichten. De man heeft gemotiveerd gesteld dat de vrouw voordat zij stopte met werken een jaarinkomen van € 55.000,- verdiende, dat de vrouw hoog opgeleid is en gemakkelijk haar werkzaamheden kan uitbreiden. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de vrouw nu de bed & breakfast runt en het erf dient te onderhouden en het tijd zal vergen, mede gelet op huwelijkse situatie en de zorg voor de minderjarigen, om haar werkzaamheden uit te breiden. Totdat de woning door de vrouw is verlaten wordt daarom rekening gehouden met het door de vrouw gestelde inkomen in de door haar overgelegde draagkrachtberekening van € 1.000,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. Daarnaast wordt rekening gehouden met de inkomsten uit de bed & breakfast. Deze inkomsten worden gelet op de door de vrouw overgelegde cijfers op € 448,45 per maand gesteld. De man heeft deze cijfers niet gemotiveerd betwist.
Zodra de vrouw de woning verlaten heeft, wordt haar een verdiencapaciteit van € 2.000,- bruto per maand toegekend, uitgaande van haar huidige inkomen uit loondienst en een dienstverband van 32 uur. De rechtbank zal niet meegaan met de stellingen van de man om de vrouw een verdiencapaciteit van € 35.000,- bruto per jaar toe te kennen aangezien de man zelf gesteld heeft dat partijen een traditionele rolverdeling hanteerden tijdens het huwelijk, wat de verdiencapaciteit van de vrouw negatief heeft beïnvloed, en zij thans ook de zorg voor de minderjarigen heeft.
NBI van de vrouw tot het verlaten van de echtelijke woning
2.10.10.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2019 op € 1.968,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 1.000,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 4,-
Rekening is gehouden met een klein netto inkomen van € 448,- per maand uit de bed & breakfast. Ook is rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 5.586,- op jaarbasis.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
NBI van de vrouw na het verlaten van de echtelijke woning
2.10.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het toekomstige NBI van de vrouw over het jaar 2019 op € 2.460,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 2.000,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 8,-
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 5.257,- op jaarbasis.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.10.12.Omdat de man zolang de vrouw in de woning verblijft dubbele woonlasten heeft, zal de rechtbank twee draagkrachtberekeningen maken.
Draagkracht zolang de vrouw in de echtelijke woning woont
2.10.13.De draagkracht van de man dient, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,- in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)]. Tussen partijen staat echter vast dat de man de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt, terwijl de vrouw deze woning nog bewoont. De rechtbank zal rekening houden met deze betalingsverplichting door in de formule de forfaitaire woonlast (0,3 x NBI) buiten beschouwing te laten en het draagkrachtloos inkomen te verhogen met het saldo van de huidige daadwerkelijke maandelijkse woonlast van de man zoals door hem opgenomen in zijn draagkrachtberekening (productie 4 bij zijn brief van 1 mei 2019) van € 1.166,-, bestaande uit de netto hypotheeklast en de overige kosten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning en de huur per maand. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [ € 3.176,- - (€ 1.166,- + 950,-)] = € 742,- per maand.
2.10.14.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [€ 1.968,- – (0,3x € 1.968,- + 950)] en bedraagt € 299,- per maand.
2.10.15.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
2.10.16.Gezien de nu vast te stellen zorgregeling van één (lang) weekend per 14 dagen, een wekelijkse lunchpauze en de helft van alle schoolvakanties stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
2.10.17.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.653,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 413,- per maand.
2.10.18.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 612,-, zodat de helft daarvan is € 306,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 413,-, zodat resteert
€ 413,- - € 306,- = € 107,-.
Dit restant komt in mindering op de eerder berekende bijdrage: € 742,- - € 107,- = € 635,-.
De aan de man op te leggen bijdrage wordt derhalve: € 635,- per maand ofwel € 212,- per maand per kind.
2.10.19.Gezien het voorgaande is zolang de man dubbele woonlasten heeft een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van
€ 212,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.10.20.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Draagkracht vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten
2.10.21.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,- , vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)] en bedraagt € 892,- per maand.
2.10.22.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.625,- , vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 950)] en bedraagt € 540,- per maand.
Draagkrachtvergelijking voor periode dat de man geen dubbele woonlasten meer heeft
2.10.23.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
2.10.24.Zoals hiervoor is overwogen, bedraagt de zorgkorting een bedrag van € 413,- per maand.
2.10.25.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 221,-, zodat de helft daarvan is € 111,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 413,-, zodat resteert
€ 413,- - € 111,- = € 302,-.
Dit restant komt in mindering op de eerder berekende bijdrage: € 892,- - € 302,- = € 590,-.
De aan de man op te leggen bijdrage wordt derhalve: € 590,- per maand ofwel € 197,- per maand per kind.
2.10.26.Gezien het voorgaande is op het moment dat de man niet langer dubbele woonlasten heeft een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 197,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.10.27.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.