ECLI:NL:RBROT:2019:10417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
C/10/572735 / HA ZA 19-384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling tussen ex-partners met betrekking tot financiële verplichtingen en verrekeningsrecht

In deze zaak vorderde de man van de vrouw een bedrag van € 37.778,38, voortvloeiend uit een aantal financiële transacties en leningen die tijdens hun relatie zijn gedaan. De man stelde dat hij geld op de bankrekening van de vrouw had geparkeerd vanwege zijn financiële problemen met de belastingdienst en dat de vrouw dit geld ten onrechte niet had terugbetaald. De vrouw voerde aan dat het geld bedoeld was voor de gezamenlijke huishouding en dat er geen sprake was van een lening. De rechtbank oordeelde dat de man zijn vordering voldoende had onderbouwd en dat de vrouw niet had aangetoond dat het geld geconsumeerd was. De rechtbank wees de vordering van de man toe en verklaarde dat de vrouw niet mocht verrekenen met haar vordering op een onderneming van de man, omdat het om verschillende rechtspersonen ging. In reconventie vorderde de vrouw betaling voor verleende financiële diensten, maar deze vordering werd afgewezen omdat de overeenkomst met de onderneming van de man was gesloten en niet met de man zelf. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking en dat de vrouw haar vordering niet kon onderbouwen. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572735 / HA ZA 19-384
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte met producties 8 tot en met 13 van de vrouw
  • de akte met producties 14 en 15 van de vrouw
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2019, inclusief de daaraan gehechte spreekaantekeningen van mr. A.O.C.A. van Schravendijk + de akte houdende een aanvulling van de grondslag van de vordering van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen zijn begin januari 2016 gaan samenwonen in de woning van de man in Arnhem. Vanwege heimwee van de vrouw naar haar kinderen zijn partijen medio februari 2016 in de woning van de vrouw in Hellevoetsluis gaan wonen. De vrouw de heeft de samenwoning met de man op 15 juni 2016 beëindigd. Partijen hebben daarna nog (een soort van) latrelatie gehad. De vrouw heeft deze relatie op 10 december 2018 definitief beëindigd.
2.2.
De vrouw heeft een eenmanszaak op het gebied van financiële dienstverlening genaamd [naam bedrijf 1] . Ten tijde van de relatie tussen partijen heeft [naam bedrijf 1] financiële diensten verleend ten behoeve van een of meer ondernemingen van de man. Deze ondernemingen van de man zijn onsuccesvol gebleken.
2.3.
De advocaat van de man heeft de vrouw bij aangetekende brief van 27 februari 2019 gesommeerd tot betaling binnen 14 dagen van een bedrag van € 42.400. De vrouw heeft niet voldaan aan deze sommatie.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - veroordeling van de vrouw tot betaling van € 44.049 vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
De man stelt daartoe dat hij de vogende drie deelbedragen van de vrouw te vorderen heeft:
- € 30.750: de man had problemen met de belastingdienst. Daarom heeft de man tijdelijk zijn geld geparkeerd op de bankrekening van de vrouw. Ten onrechte weigert de vrouw dit bedrag terug te betalen. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
- € 17.000: de man had een lening verstrekt aan [naam] , waarop in de periode van 2016 tot in 2018 werd afgelost door middel van betaling op de bankrekening van de vrouw;
- € 9.250: de man had een lening verstrekt aan [naam bedrijf 2] , waarop in de periode van februari 2016 tot en met februari 2019 werd afgelost door middel van betaling op de bankrekening van de vrouw;
- de man heeft in de periode tussen september 2017 en oktober 2018 zelf in totaal
€ 4.500 overgemaakt op de bankrekening van de vrouw.
- € 11.650: het aan de man toebehorende bedrijf [naam bedrijf 3] had voor dit bedrag een vordering op de vrouw, welke vordering door dit bedrijf (dat inmiddels is ontbonden) is gecedeerd aan de man.
- € 1.699: buitengerechtelijke incassokosten.
Ter comparitie heeft de man verklaard/erkend dat een deel van het op de bankrekening van de vrouw gestorte geld opgegaan kan zijn aan consumptieve bestedingen. De man is daarom bereid om zijn vordering met een bedrag van circa € 4.500 te verlagen. De man heeft ter comparitie voorgerekend dat, rekening houdend met de consumptieve uitgaven van hem en van de vrouw vanaf deze bankrekening, zijn vordering uitkomt op € 26.128,38 (in plaats van € 30.750).
3.3.
De vrouw voert verweer in conventie. Dit verweer komt, voor zover rechtens van belang (stellingen over het karakter/ de persoon van de man zijn irrelevant) op het volgende neer: van een lening tussen de man en de vrouw was geen sprake. Het onderhavige geld was bedoeld om de kosten van de (gemeenschappelijke) huishouding te dekken. Ook de vrouw heeft aan die kosten bijgedragen. Partijen hebben ruim geleefd van het geld, onder meer met reizen naar Italië. Bovendien had de man dit geld aan de vrouw geschonken. De vrouw wijst erop dat niet alleen zij maar ook de man gemachtigd was tot de bankrekening waar het onderhavige geld op stond. Met de man is overeengekomen dat de vrouw haar (na te melden) vordering op een onderneming van de man, mocht verrekenen met de vordering van de man op de vrouw.
3.4.
In reconventie vordert de vrouw veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 44.476,46. De vrouw stelt daartoe dat haar eenmanszaak [naam bedrijf 1] financiële diensten heeft uitgevoerd in opdracht van de man en dat de man deze diensten nog dient te betalen. De vrouw beroept zich in dit verband op een schriftelijke overeenkomst van opdracht (haar productie 3).
3.5.
De man voert verweer in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De betwisting van de vrouw dat zij met de man een leningsovereenkomst heeft gesloten is niet relevant. Het is niet het standpunt van de man dat sprake is van een
tussen partijengesloten lening die ten onrechte niet wordt afgelost. Het is het standpunt van de man dat de vrouw ten onrechte geld weigert te retourneren dat de man tijdelijk bij de vrouw geparkeerd heeft.
€ 30.750
4.2.
Vanwege de eisvermindering van de man ter comparitie bedraagt zijn vordering thans € 26.128,38.
4.3.
Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van het volgende:
- de vrouw heeft erkend dat de man financiële problemen had met de belastingdienst. De man had dus een duidelijk motief om geld te parkeren bij de vrouw (daargelaten wat zij van dit motief).
- de vrouw heeft ter comparitie verklaard dat de man “
welbewust gelden uit zijn privévermogen en/of zijn onderneming aan de vrouw ter beschikking heeft gesteld op haar bankrekening.” De vrouw erkent daarmee dat geld van de man op haar bankrekening is gestort. Ook uit de door de vrouw overgelegde bankrekeningafschriften blijkt dat op de bankrekening van de vrouw substantiële bedragen zijn gestort die afkomstig zijn van (het bedrijf van) de man, van [naam bedrijf 2] en van [naam] (althans van diens bedrijf [naam bedrijf 4] ).
- partijen hebben maar enige maanden samengewoond. Het ligt niet zonder meer in de rede dat in een paar maanden tijd, en bovenop de erkend geconsumeerde € 4.500, ook nog eens een extra bedrag van € 26.250 zou zijn geconsumeerd.
- volgens de vrouw zijn van het geld van de man dure reizen gemaakt. De vrouw beroept zich in dit verband op haar productie 1, maar deze productie onderbouwt dit standpunt niet of nauwelijks. Deze productie komt er slechts op neer dat met de creditcard van de vrouw enige honderden euro’s is besteed in Italië.
- de vrouw voert niet als verweer dat het geld dat derden op haar bankrekening hebben gestort (de aflossingen op de twee door de man genoemde leningen) niet bestemd is voor de man, maar voor een bedrijf van de man omdat de leningen met dit bedrijf zijn gesloten en niet met de man.
4.4.
De rechtbank zal de vordering van de man toewijzen. De man heeft zijn vordering deugdelijk onderbouwd en de vrouw heeft deze vordering niet voldoende gemotiveerd weersproken. Vaststaat dat er geld dat bestemd is voor de man, op de bankrekening van de vrouw is gestort en uit het verweer van de vrouw valt niet af te leiden dat dit geld geconsumeerd is (althans: geconsumeerd is door de man). De vrouw heeft als haar producties 8 en 9 overgelegd een samenvatting van mutaties in haar bankrekening, alsmede de volledige afschriften van haar bankrekening in de relevante periode. De man heeft ter comparitie een aantal overboekingen op deze afschriften aangewezen die volgens hem bewijzen dat de vrouw geld heeft onttrokken, namelijk overboekingen van € 12.100 aan de schoonzoon, van afgeroomd € 10.000 naar het bedrijf van de vrouw en van € 5.750 naar [naam bedrijf 5] voor de aanschaf van een auto. Uit het verweer van de vrouw valt niet af te leiden dat deze, deugdelijk onderbouwde, stelling van de man onjuist is. Het dient ervoor te worden gehouden dat de vrouw geld dat aan de man toebehoort ten eigen bate heeft aangewend.
Ook het verweer van de vrouw dat zij met de man heeft afgesproken dat zij de vordering van de man mocht verrekenen met haar vordering op het bedrijf van de man, is niet naar behoren onderbouwd. Hetzelfde oordeel geldt voor de stelling van de vrouw dat het geld aan haar geschonken is. Afgezien hiervan doet de vrouw ook geen concreet bewijsaanbod.
€ 11.650
4.5.
Ingevolge artikel 6:130 lid 1 BW mag de vrouw haar verrekeningsrecht tegenover de onderneming van de man ook inroepen tegen de man, aan wie de vordering is gecedeerd (cessie neemt het eventuele verrekeningsrecht niet weg). Echter, de aan de man gecedeerde vordering is afkomstig van de
holdingvan de man, terwijl de vordering van de vrouw is gericht tegen diens
dochteronderneming. De vrouw mag hetgeen zij te vorderen heeft van de dochteronderneming niet verrekenen met hetgeen de holding (thans: de man) van de vrouw te vorderen heeft. Het gaat hier immers om verschillende rechtspersonen. Ook deze deelvordering zal worden toegewezen aan de man.
4.6.
Toewijsbaar aan de man is derhalve € 26.128,38 + € 11.650 = € 37.778,38.
4.7.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Deze kosten zijn niet in redelijkheid gemaakt. Het moet voor de man, gelet op de daarover tussen partijen gevoerde email-correspondentie, steeds duidelijk zijn geweest dat incassopogingen geen zin hadden omdat de vrouw haar vordering op het bedrijf van de man meende te mogen verrekenen met de vordering van de man op de vrouw. De gang naar de rechter was dus voor de man onvermijdelijk.
4.8.
De proceskosten tussen partijen (ex-partners) zullen worden gecompenseerd.
4.9.
Het vonnis zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
4.10.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.
4.11.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De vrouw heeft geen overeenkomst gesloten met de man. De vrouw heeft een overeenkomst gesloten met het bedrijf [naam bedrijf 6] Dat blijkt duidelijk uit de productie 3 waar de vrouw zich op beroept. Dit is de tekst van de schriftelijke overeenkomst. Onderaan de tekst staat dat de opdrachtgever is: [naam bedrijf 6] Ook staat aldaar dat de door de man geplaatste handtekening is gezet in zijn hoedanigheid van ‘DGA’ (directeur - grootaandeelhouder). De man ondertekent dus namens zijn onderneming en niet namens zichzelf.
4.12.
De vrouw heeft ter comparitie de grondslag van haar vordering willen aanvullen. De vrouw heeft zich daartoe beroepen op ‘vereenzelviging’ tussen de man en zijn onderneming [naam bedrijf 6] Ook op deze grondslag is de vordering niet toewijsbaar. Een vordering op de grondslag van vereenzelviging is volgens vaste rechtspraak slechts bij hoge uitzondering toewijsbaar (vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285). Bij vereenzelviging dient met name gedacht te worden aan een malafide ondernemer die meerdere ondernemingen met een vrijwel gelijkluidende naam op hetzelfde adres heeft, en die misbruik maakt van de onduidelijkheid die de wederpartij heeft over de vraag met wie nu eigenlijk de overeenkomst is gesloten door in rechte het verweer te voeren dat de verkeerde wederpartij is gedaagd. Dat is hier niet aan de orde. De vrouw is niet door de man op het verkeerde been gezet over de hoedanigheid van haar contractuele wederpartij.
4.13.
Voor een beslissing in goede justitie, zoals subsidiair door de vrouw gevorderd, ziet de rechtbank geen reden.
4.14.
De rechtbank onderkent dat de vrouw er financieel slecht vanaf komt nu zij wel de vordering van de man moet betalen maar haar eigen vordering wordt afgewezen, nu zij deze vordering heeft op een bedrijf van de man dat geen verhaal lijkt te bieden, en niet op de man zelf. Dit is echter niet voldoende voor een ander oordeel. Van ongerechtvaardigde verrijking van de man is geen sprake. Het komt voor risico van de vrouw dat zij heeft nagelaten om de man mee te laten tekenen als contractspartij, naast zijn onderneming, voor de door de vrouw verleende financiële diensten.
Wellicht kan gezegd worden dat op de man wel een
natuurlijke verbintenisrust (namelijk: een dringende verplichting van moraal en fatsoen) om de vordering van de vrouw te voldoen. Een natuurlijke verbintenis is echter een verbintenis waarvan in rechte geen nakoming kan worden gevorderd. Het is rechtens ook niet toegestaan om tot verrekening over te gaan van de natuurlijke verbintenis met het geld van de man dat de vrouw onder zich heeft.
4.15.
De proceskosten tussen partijen (ex-partners) zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 37.778,38, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 maart 2019 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019. [1]

Voetnoten

1.[2517/2504]