ECLI:NL:RBROT:2018:9854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
10/750083-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak Doussie

Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder drugshandel en witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een geschat bedrag van € 2.133.249,-, dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn criminele activiteiten een wederrechtelijk voordeel heeft genoten, dat geschat is op € 1.937.009,-. Dit bedrag is berekend op basis van een financieel rapport dat de kasopstelling en andere financiële transacties van de veroordeelde in kaart heeft gebracht. De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde onvoldoende legale inkomsten heeft kunnen aantonen die in verhouding staan tot zijn uitgaven en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij andere strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, maar heeft geen redenen gevonden om de betalingsverplichting te matigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/750083-14 (ontneming)
Datum uitspraak: 30 november 2018
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)

VONNIS

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortdatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] ,
[woonplaats veroordeelde] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 oktober 2017, 16 en 19 oktober 2018.
VORDERING
De vordering van de officieren van justitie mrs. M. Luijpen en P. Gruppelaar (hierna: de officier van justitie) strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 2.133.249,-.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e derde lid van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld alsmede uit soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan en waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
STRAFRECHTELIJK FINANCIEEL ONDERZOEK
Tegen de veroordeelde is met machtiging van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2014 een strafrechtelijk financieel onderzoek (verder te noemen: SFO) ingesteld, onder meer ter zake van overtreding van de Opiumwet en witwassen, welke feiten als misdrijf strafbaar zijn gesteld, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waarvoor de veroordeelde blijkens het hiervoor genoemde vonnis is veroordeeld. Het SFO is inmiddels onherroepelijk gesloten.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Bij vonnis van 4 juli 2017 is [naam veroordeelde] onder meer veroordeeld ter zake van:
Feit 1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3. medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich een ander gelegenheid en
inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
feit 4. medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, meermalen gepleegd;
feit 7. medeplegen van aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten en aan een ambtenaar een gift doen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
en
medeplegen van aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten en aan een ambtenaar een gift doen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten is in het vonnis onder meer het volgende overwogen.
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een grote
hoeveelheid cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Midden-Amerika, in
Nederland. Ook heeft de verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van
een handelshoeveelheid cocaïne.
De verdachte heeft zich bovendien, teneinde de hiervoor omschreven invoer en
voorbereiding tot invoer van harddrugs mogelijk te maken, schuldig gemaakt aan omkoping
van een douaneambtenaar. Door hem de belofte van betaling van aanzienlijke geldbedragen
te doen, zorgde deze douaneambtenaar ervoor dat containers waarin de verdovende
middelen zich bevonden na aankomst en bij afhandeling in de haven van Rotterdam niet
werden gecontroleerd.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van
het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van
strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwart geldcircuit en kan een ontwrichtende
werking hebben op de samenleving. De verdachte heeft zich bij dit alles enkel laten drijven
door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.”
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er daarnaast voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan en dat hij voordeel heeft genoten uit deze strafbare feiten. Dit oordeel geldt voor strafbare feiten die zijn gelieerd aan de financiële transacties die door de veroordeelde zijn verricht binnen de onderzoeksperiode en waarvoor geen legale inkomstenbron is aan te wijzen. De aanwijzingen volgen uit het uitgavenpatroon van de veroordeelde in de onderzochte periode, dat niet strookt met zijn legale inkomsten en waarvoor hij geen (aannemelijke) verklaring heeft willen of kunnen geven. [2]
STANDPUNTEN
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vordering omdat jegens medeverdachte [naam medeverdachte] geen ontnemingsvordering is ingediend (schending gelijkheidsbeginsel). Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat in de kasopstelling ten onrechte geen rekening is gehouden met een beginsaldo en dat verschillende bedragen te hoog zijn ingeschat of ten onrechte aan de veroordeelde zijn toegerekend. Hierdoor dient het te ontnemen bedrag te worden gematigd.
De rechtbank zal de verweren hieronder bij de bedoelde posten afzonderlijk bespreken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van het gevoerde niet ontvankelijkheidsverweer op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel dient te worden verworpen. Voorts persisteert de officier van justitie bij de conclusie van eis en de berekening en de inhoud van het financieel rapport.
ONTVANKELIJKHEID
Uit de vonnissen in de hoofdzaken van de veroordeelde en veroordeelde [naam medeveroordeelde] blijkt dat van gelijke gevallen geen sprake is. Reeds om die reden komt de verdediging geen beroep op het gelijkheidsbeginsel toe.
BEOORDELING EN BEREKENING
In het kader van het financieel onderzoek genaamd Doussie is gebleken dat de veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [3] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [4] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling gehanteerd, aangevuld met voordeel verkregen bij de aankoop van meerdere auto’s, uitbetaling van loon, de aanschaf van business seats bij Feyenoord en de betaling van een belastingschuld.
De rechtbank zal de rapporteur in deze berekeningsmethode volgen. De financiële gegevens waarop de kasopstelling is gebaseerd zien op de periode van 5 februari 2010 tot en met 9 juni 2015.
Gedurende het onderzoek was [naam veroordeelde] getrouwd met [naam ex-partner veroordeelde] en woonden zij in Berkel en Rodenrijs. Op 9 mei 2013 is hij daar vertrokken, maar hij bleef haar wel geld geven. [naam veroordeelde] is gaan samenwonen met [naam partner veroordeelde] in Rotterdam. [naam veroordeelde] en [naam ex-partner veroordeelde] worden gezien als economische eenheid en dit geldt ook voor [naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] , aangezien [naam veroordeelde] de kostwinner van beide eenheden is. Om deze reden is een gezamenlijke kasopstelling gemaakt.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
Beginvermogen
In het kader van de onderhavige berekening is van belang het contante geld waarover veroordeelde bij de start van de periode de beschikking had. In het financieel onderzoek is dat bedrag berekend en vastgesteld op € 0,-. [5]
De raadsman heeft aangevoerd dat het beginsaldo dient te worden gesteld op € 1.132.000,-. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 250.000,- dat de veroordeelde contant voorhanden had voor zijn werkzaamheden in CPU’s. Voorts heeft de veroordeelde, na zijn investering in juwelierszaken, totaal een bedrag van € 500.000,- contant ontvangen. De € 382.000,- die bij de doorzoeking is aangetroffen, is een erfenis van de man van [naam partner veroordeelde] .
De rechtbank verwerpt deze verweren. Hiervoor is bepalend dat [naam veroordeelde] en [naam ex-partner veroordeelde] geen contant vermogen hebben vermeld in box 3 in hun aangiften inkomstenbelasting 2010 en 2011. [6] [naam partner veroordeelde] heeft na het overlijden van haar man op de aangifte erfbelasting aangegeven dat zij op de datum van zijn overlijden, 24 mei 2010, geen eigen vermogen had. [7] In de hoofdzaak heeft de raadsman ook het verweer gevoerd dat de aangetroffen € 382.000,- afkomstig is van een erfenis. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de veroordeelde geen tegenwicht heeft geboden aan de verdenking dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Over de andere inkomsten is overwogen dat van legale verdiensten (uit investeringen of CPU processors) de veroordeelde geen begin van aannemelijkheid heeft geleverd. In deze procedure is dat niet anders.
Legale contante ontvangsten en eindsaldo contant geld
Van contante ontvangsten uit een legaal inkomen van [naam veroordeelde] , [naam ex-partner veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] is niet gebleken.
Door middel van een credit card ten name van [naam veroordeelde] is in de periode 2012-2014 in totaal een bedrag van € 27.999,- contant opgenomen. [8]
Tijdens de doorzoeking op 9 juni 2015 is bij [naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] contant geld aangetroffen, in totaal € 357.622,-, en inbeslaggenomen. [9]
Werkelijke contante uitgaven en bankstortingen/bankopnamen
In het financieel rapport is op basis van de bij doorzoekingen in het onderzoek Doussie aangetroffen administratie, de afgelegde verklaringen van (mede)verdachten en getuigen, onderzochte bankstortingen, weergegeven WOD-gesprekken, opgenomen OVC-gesprekken en nadere bevindingen, berekend dat een bedrag van € 1.227.257,- aan contante uitgaven is besteed. Dit bedrag is als volgt opgebouwd. [10]
Werkelijke contante uitgaven, exclusief bankstortingen € 598.226,-
Bankstortingen [naam veroordeelde] € 472.390,-
Bankstortingen [naam ex-partner veroordeelde] € 124.740,-
Bankstortingen [naam partner veroordeelde] € 52.280,-
Af: Bankopnamen [naam ex-partner veroordeelde] € 1.220,-
Af: Bankopnamen [naam partner veroordeelde]
€ 19.159,-
Totaal werkelijke uitgaven € 1.227.257,-
Met betrekking tot de bankstortingen en bankopnamen heeft de raadsman geen verweer gevoerd. In totaal gaat dat om een bedrag van € 629.031,- en dit bedrag zal als onweersproken worden meegenomen in de berekening.
Met betrekking tot de werkelijke contante uitgaven heeft de raadsman ten aanzien van de volgende posten evenmin verweer gevoerd en deze zullen eveneens als onweersproken worden meegenomen in de berekening. [11]
Betaling aan elektricien € 2.400,-
Sieraden bij Schaap en Citroen € 7.670,-
Horloge bij Schaap en Citroen € 6.620,-
Horloge bij juwelier Burger € 5.600,-
Twee horloges van [naam 1] € 5.500,-
Leren jas bij Philipp Plein € 1.998,-
Bijbetaling aanschaf BMW M4 ( [kentekennummer 1] ) € 13.000,-
Audio- en andere technische apparatuur bij JM Car Hifi
€ 9.500,-
Totaal € 52.288,-
Met betrekking de volgende posten heeft de raadsman verweer gevoerd. Deze worden afzonderlijk besproken.
Jaguar ten behoeve van [vader partner veroordeelde]
De veroordeelde verklaart dat de € 40.000,- die aan [vader partner veroordeelde] is verstrekt voor de aankoop van de Jaguar niet van hem is en dat dit bedrag niet als contante uitgave van de veroordeelde kan worden gezien.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In het vonnis heeft de rechtbank dit onderdeel als witwassen bewezen verklaard en daarbij overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de Jaguar door [vader partner veroordeelde] is aangeschaft bij RAC voor 40.000 euro en dat dit bedrag contant is betaald. Tegen de politiële informanten heeft zowel [vader partner veroordeelde] als [naam partner veroordeelde] gezegd dat [naam veroordeelde] de Jaguar contant heeft betaald. Dit wordt bevestigd door een bij [vader partner veroordeelde] gevonden briefje waar onder meer op staat "aankoop Jaguar 40.000" en daarbij handgeschreven "contant" en "40.000 via [naam veroordeelde] ", alsmede een handgeschreven briefje met daarop "al van [naam veroordeelde] ontvangen 40.000". [12]
Gelet op deze omstandigheden is het aannemelijk geworden dat de veroordeelde de beschikking had over een bedrag van € 40.000,- om aan [vader partner veroordeelde] te geven voor de aankoop van de Jaguar.
Timmer- en Onderhoudsbedrijf [naam bedrijf 1]
De raadsman voert aan dat ten onrechte is uitgegaan van een contante betaling van € 40.000,- voor (ver)bouw en onderhoudswerkzaamheden in en om de woning en tuin van de veroordeelde. [naam bedrijf 1] ontkent contante betalingen te hebben ontvangen en het openbaar ministerie heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er contant aan [naam bedrijf 1] zou zijn betaald.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De woning aan de [adres] te Rotterdam is op 31 maart 2014 geleverd aan koper [naam partner veroordeelde] . Uit een opgenomen telefoongesprek van 25 juni 2014 blijkt dat [naam 2] werkzaamheden uitvoert voor [naam partner veroordeelde] , waarbij onder meer gesproken is over vloerbedekking, airco en radiator. [13]
Op 14 oktober 2014 wordt een OVC-gesprek opgenomen in de woning aan de [adres] waarin de veroordeelde zegt dat hij [naam 2] 25.000 heeft betaald en zich afvraagt wat hij nu heeft gedaan in het huis voor 25.000. [14]
In een opgenomen telefoongesprek op 11 mei 2015 belt [naam partner veroordeelde] met [naam 2]
[naam bedrijf 1] en hebben zij een lang gesprek over de tuin. Het blijkt dat [naam partner veroordeelde] niet tevreden is over het door [naam bedrijf 1] geleverde werk. In dat gesprek zegt [naam partner veroordeelde] “Ik zeg ik heb jou twee weken geleden volgens mij 15 duizend euro gegeven was het niet?” [15]
Dit bedrag en ook het tijdstip van betaling komen overeen met een aantekening in een notitieboekje dat tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] te Rotterdam is aangetroffen, met op de eerste bladzijde vermeld:
- [naam bedrijf 1] 5000,-
- [naam bedrijf 1] 10000,- eind april. [16]
[naam bedrijf 1] zelf heeft hierover niet consistent verklaard. Gelet hierop en de genoemde informatie in het dossier heeft de raadsman zijn stelling dat er niet contant is betaald met de enkele verwijzing naar een ontkennende verklaring van deze getuige niet aannemelijk gemaakt. Het verweer wordt verworpen.
Betalingen aan tuinmannen [naam 3] en [naam 4]
De veroordeelde ontkent een bedrag van € 61.698,- contant te hebben betaald voor de verbouwing van de tuin: hij stelt dat het hooguit € 25.000,- was.
De rechtbank overweegt dat de verdediging deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.
[naam 5] van [naam bedrijf 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij voor veroordeelde werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat zijn facturen contant zijn betaald, dat hij ongeveer 75.000 euro betaald heeft gekregen en dat het best zou kunnen dat het onbetaalde deel van 7.500 euro onderdeel was van dat bedrag. [17]
Zijn verklaring strookt met documenten die door de politie bij hem zijn opgevraagd. Hieruit blijkt dat hij gedurende de periode april 2014 tot half mei 2015 samen met [naam 4] tuinwerkzaamheden heeft verricht aan de [adres] in Rotterdam in opdracht van [naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] . De werkzaamheden werden op 15 mei 2015 beëindigd na een conflict over de kwaliteit van het straatwerk. Over de gehele periode bedroeg de contant betaalde omzet van [naam bedrijf 2] € 61.698,27 (voornamelijk betaald in coupures van € 50). Er bleef na het conflict een onbetaald bedrag van € 7.800 over, dat door [naam bedrijf 2] werd afgeboekt als oninbaar. [18]
Tevens is gebleken dat vanaf de onderzochte rekeningen van [naam veroordeelde] of [naam partner veroordeelde] geen gelden zijn overgeboekt naar bankrekeningen van de hoveniers.
De rechtbank zal het totale bedrag van € 61.698,- meenemen in de berekening van de kasopstelling.
Aankoop gordijnen
De veroordeelde ontkent dat hij € 8.000,- heeft betaald voor gordijnen.
Hierover kan de rechtbank kort zijn. In een afgetapt gesprek noemt [naam partner veroordeelde] dit bedrag. De verdediging heeft haar stelling dat het er daadwerkelijk een ander bedrag voor de gordijnen is betaald, geenszins onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Uit onderzoek is gebleken dat vanaf de onderzochte bankrekeningen van [naam veroordeelde] , [naam ex-partner veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] geen gelden zijn overgeboekt naar bankrekeningen ten name van een leverancier van gordijnen. [19]
De rechtbank zal het bedrag meenemen in de berekening van de kasopstelling.
Motorjacht van het merk Rapsody
De verdediging heeft aangevoerd dat het bedrag van € 360.000,- dat in de berekening is opgenomen volledig is afgeleid uit een verzekeringspolis van de boot waarbij de verzekerde waarde van het vaartuig is gesteld op € 300.000,- en die van de inboedel op € 60.000,-. Dit betekent geenszins dat deze bedragen ook zijn betaald. Aangevoerd is dat er een tweedehands romp is aangekocht voor € 15.000,- en dat de boot zodanig is verbouwd dat hij daarna een dergelijk bedrag waard was. De veroordeelde stelt dat hij maximaal een bedrag van € 60.000,- in de boot heeft gestoken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld wordt dat de verdediging niet heeft onderbouwd wat de veroordeelde daadwerkelijk voor de Rapsody heeft betaald.
Uit het dossier blijkt dat in april 2013 een romp van een Motorjacht Rapsody R30( [nummer] ) is aangekocht voor een totaalprijs van € 15.000,-. Uit de factuur blijkt dat deze was gericht aan [valse naam partner veroordeelde] (de rechtbank begrijpt [naam partner veroordeelde] ) en dat de betaling per kas was voldaan. [20]
Volgens opgave door mevrouw [valse naam partner veroordeelde] bij een offerte-aanvraag in 2013 heeft de boot een dagwaarde van 200.000-300.000 euro. In mei 2014 wordt een verzekering afgesloten met een verzekerde waarde van € 300.000,- voor het vaartuig en € 60.000,- voor de inboedel. [21]
Er zijn derhalve indicaties dat er voor de Rapsody een lager bedrag is betaald dan is bepaald door de verzekering. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 200.000,-.
Sloep van het merk Seafury
De verdediging heeft aangevoerd dat voor de aankoop van deze sloep een bedrag van
€ 33.760,- is overgemaakt. De verklaring van de informant dat [naam partner veroordeelde] zou hebben gezegd dat er € 70.000,- voor de sloep zou zijn betaald, waarvan € 29.000,- op rekening klopt niet. Het is derhalve niet aannemelijk dat er ook nog een bedrag van € 36.240,- contant aan deze boot is betaald.
De rechtbank overweegt het volgende.
[naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] maken gebruik van een sloep van het merk Seafury, type 760 en genaamd "Dionysos".
Uit de administratie van Seafury blijkt dat de factuur voor de aankoop van deze sloep is gedateerd 12 april 2013, gericht aan [valse naam partner veroordeelde] / [naam veroordeelde] , en het factuurbedrag is
€ 33.760,- inclusief BTW.
Uit de analyse van de bankrekening ten name van [vader partner veroordeelde] (de vader van [naam partner veroordeelde] ) blijkt op mutatiedatum 26 april 2013 een betaling van € 33.760 aan Seafury in Katwijk met als omschrijving "betaling voor Seafury 760 volgens afspraak [naam partner veroordeelde] en [naam veroordeelde] ".
Getuige [naam getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat dit een normaal bedrag is voor deze boot.
Derhalve is niet aannemelijk geworden dat er een hoger bedrag is betaald voor de sloep. De rechtbank zal het bedrag van € 36.240,- niet meenemen in de kasopstelling.
Resumé werkelijk contante uitgaven
Totaal onweersproken posten € 52.288,-
Jaguar [vader partner veroordeelde] € 40.000,-
Onderhoudsbedrijf [naam bedrijf 1] € 40.000,-
Hovenierswerkzaamheden € 61.698,-
Gordijnen € 8.000,-
Motorjacht Rapsody
€ 200.000,-
Totaal € 401.986,-
De uiteindelijke berekening van de werkelijke contante uitgaven is dan als volgt.
Werkelijke contante uitgaven, exclusief bankstortingen € 401.986,-
Bankstortingen [naam veroordeelde] € 472.390,-
Bankstortingen [naam ex-partner veroordeelde] € 124.740,-
Bankstortingen [naam partner veroordeelde] € 52.280,-
Af: Bankopnamen [naam ex-partner veroordeelde] € 1.220,-
Af: Bankopnamen [naam partner veroordeelde]
€ 19.159,-
Totaal werkelijke uitgaven € 1.031.017,-
De kasopstelling
Beginsaldo contant geld € 0,-
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 27.999,- +/+
Eindsaldo contant geld € 357.622,- -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € - 329.623,-
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 1.031.017,--/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.360.640,-
Overige posten
In aanvulling op de kasopstelling is een aantal posten opgenomen.
Het gaat hierbij om de aankoop van twee BMW’s en een Porsche, betaling van salaris van [naam veroordeelde] , betaling ten behoeve van een belastingaanslag van [vader partner veroordeelde] en betaling van business seats bij Feyenoord.
Uit het vonnis blijkt dat van een Liechtensteinse bankrekening [bankrekeningnummer 1] ten name van [naam bedrijf 3] met als rekeninghouder [naam rekeninghouder] , diverse betalingen werden uitgevoerd ten behoeve van [naam veroordeelde] .
Middels deze rekening zijn bedragen overgemaakt voor de aanschaf van auto’s.
Het ging hierbij om betaling van een bedrag van € 65.004,- voor de aanschaf van een BMW X650 met kenteken [kentekennummer 2] bij Dubbelsteyn te Dordrecht in november 2012. [22]
Hetzelfde gold voor betaling van een bedrag van € 81.004,- als bijbetaling na inruil voor de aanschaf van een BMW X6 met kenteken [kentekennummer 3] bij Dubbelsteyn te Dordrecht in maart 2013. [23]
Ook is bewezen verklaard dat [naam veroordeelde] door middel van een schijnconstructie salaris ontving via uitzendbureau [naam uitzendbureau] van [naam 6] via dezelfde Liechtensteinse bankrekening [bankrekeningnummer 2] ten name van [naam bedrijf 3] [24]
De verdediging heeft aangevoerd dat de eerste BMW is aangekocht met geld afkomstig van een bonus die [naam veroordeelde] met zijn werkzaamheden in de zonnepanelen heeft verdiend en dat de auto is gefinancierd via contacten van [naam 6] . Ook ten aanzien van de tweede BMW stelt [naam veroordeelde] dat deze is verrekend met zijn salaris. De veroordeelde ontkent dat hij betaling heeft gedaan om salaris te kunnen ontvangen.
Dat de veroordeelde salaris of een bonus ontving uit zijn werkzaamheden in de zonnepanelen heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt. Er is geen document of stuk geproduceerd, terwijl het geen betoog behoeft, dat een ieder die legaal inkomsten heeft uit dienstverband of als zelfstandige dan wel uit investeringen, daarvan een vorm van administratie kan overleggen. Op zijn minst kan daarover een heldere uitleg worden verschaft. Dit alles is uitgebleven.
Uit een afgeluisterd OVC-gesprek volgt dat [naam veroordeelde] per maand € 20.000,- betaalde om ‘legaal’ € 5.000,- op zijn rekening gestort te krijgen. Uit gegevens van de bankrekening van het uitzendbureau bleek dat voorafgaand aan de betalingen aan [naam veroordeelde] een bedrag van
€ 235.478,- was ontvangen van voornoemde rekening van [naam bedrijf 3] .
Derhalve is het aannemelijk dat [naam veroordeelde] de beschikking heeft gehad over deze bedragen om deze op zijn bankrekening als salaris te kunnen laten uitbetalen of een auto voor hemzelf of voor [naam partner veroordeelde] aan te schaffen.
Telkens is gebleken dat op de bankrekeningen van [naam veroordeelde] , [naam ex-partner veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] geen gelden zijn overgeboekt voor de aanschaf van deze auto’s of uitbetaling van salaris naar bankrekeningen ten name van [naam bedrijf 3] , [naam rekeninghouder] of [naam uitzendbureau] .
In voormeld vonnis is verder bewezen verklaard dat [naam veroordeelde] in 2014 middels een witwasconstructie via een bedrijf in Dubai, een bedrag van ongeveer € 100.000,- heeft overgemaakt aan de holding [naam holding] van de vader van [naam partner veroordeelde] voor het betalen van een belastingschuld.
De verdediging heeft aangevoerd dat dit geld niet van [naam veroordeelde] afkomstig was. De rechtbank verwijst echter naar de verklaring van de vader van [naam partner veroordeelde] waaruit volgt dat dit geld afkomstig was van [naam veroordeelde] en dat het via [naam 7] op de rekening van zijn Holding was gestort. [25]
Tevens is bewezen verklaard dat [naam veroordeelde] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen met betrekking tot twee voetbalseizoenen business seats bij Feyenoord.
Volgens de verdediging ontkent [naam veroordeelde] dat hij dit geld contant aan [vader partner veroordeelde] heeft gegeven; hij acht de verklaring van [vader partner veroordeelde] niet aannemelijk.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen uit het onderliggende vonnis blijkt dat door [naam partner veroordeelde] Holding voor de seizoenen 2013-2014 en 2014-2015 bij Feijenoord vier business seats zijn aangeschaft voor [naam veroordeelde] en dat [naam veroordeelde] het geld voor deze stoelen contant terugbetaalde aan [vader partner veroordeelde] . [vader partner veroordeelde] heeft hierover tegenover de politieel informant verklaard. In totaal gaat het om een bedrag van € 44.883,-. [26]
Tenslotte is een bedrag van € 50.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen voor de aanschaf van een Porsche 911.
Op 18 september 2014 kocht [naam veroordeelde] een BMW M4 bij dealer Dubbelsteyn in Dordrecht. In het verkoopdossier van de dealer werd onder meer een inkoop (inruil) aangetroffen van een Porsche 911 met het kenteken [kentekennummer 4] . [27] Gebleken is dat [naam veroordeelde] gedurende de periode 20 juni 2013 tot 16 september 2014 (eerste) kentekenhouder was van een Porsche 911 met kenteken [kentekennummer 4] . Uit RDW gegevens kon worden vastgesteld dat de eerste toelating van het voertuig op 1 april 2004 plaatsvond.
Uit analyses van bankrekeningen van [naam veroordeelde] , [naam ex-partner veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] is geen betaling gebleken van de aankoop.
De verdediging heeft aangevoerd dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat de veroordeelde een bedrag van € 50.000,- voor deze auto heeft betaald, omdat hij de auto in Duitsland heeft gekocht en het een feit van algemene bekendheid is dat de prijzen van tweedehands auto’s daar fors lager liggen. De verdediging zegt dat [naam veroordeelde] € 20.000,- voor de auto heeft betaald.
De rechtbank overweegt dat de verdediging verder niets aanvoert om dit te onderbouwen.
Het LIV, Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit, heeft bevestigd dat de auto in 2013 uit Duitsland is toegelaten en dat de vraagprijs van een vergelijkbare, gekentekende Porsche met een eveneens vergelijkbare kilometerstand, in Duitsland ongeveer op € 45.000,- lag en in Nederland, na betaling bpm ongeveer op € 50.000,- tot € 55.000,-. [28]
De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat € 50.000,- is betaald voor deze auto en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op dat bedrag.
De totale berekening
Kasopstelling € 1.360.640,-
[naam bedrijf 3] auto [naam veroordeelde] BMW X6 € 65.004,-
[naam bedrijf 3] auto [naam partner veroordeelde] BMW X6 € 81.004,-
[naam bedrijf 3] salaris [naam veroordeelde] € 235.478,-
Betaling belastingschuld [vader partner veroordeelde] € 100.000,-
Betaling business seats Feyenoord € 44.883,-
Betaling auto [naam veroordeelde] Porsche 911
€ 50.000,-
Totaal € 1.937.009,-
Met inachtneming van het hiervoor overwogene stelt de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.937.009,-.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde te betalen bedrag aan de staat terug te betalen.
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
Aftrek verbeurd verklaarde geldbedragen
Bij het vonnis in de strafzaak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank in beslag genomen geldbedragen, verkregen door middel van de bewezen feiten, verbeurd verklaard.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [29] volgt dat een bedrag dat is aan te merken als opbrengst van de strafbare feiten en dat is verbeurdverklaard moet worden afgetrokken van de betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel. Echter het onderliggende vonnis waarin de verbeurdverklaring is uitgesproken is nog niet onherroepelijk. De waarde van het verbeurdverklaarde geld dient derhalve pas op de betalingsverplichting in mindering te worden gebracht op het moment dat de verbeurdverklaring ervan onherroepelijk wordt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 1.937.009,- (zegge: één miljoen negenhonderdzevenendertig duizend en negen euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 1.937.009,- (zegge: één miljoen negenhonderdzevenendertig duizend en negen euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017.
2.Rapport van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, nummer [proces-verbaalnummer] , van politie Eenheid Rotterdam, Dienst Regionale Recherche, onderzoek Doussie, d.d. 19 december 2016 opgemaakt, alsmede de daarbij behorende bijlagen (hierna: het financieel rapport).
3.Het financieel rapport.
5.Het financieel rapport, paragraaf 5.3.1, pagina 13.
6.Bijlagen documentcodes 1506241113.SF0, pagina 64 t/m 65, 1510200913.SFO, pagina 66 t/m 69.
7.Het financieel rapport, pagina 7.
8.Financieel rapport, paragraaf 5.3.2, pagina 13 en 14.
9.Financieel rapport, paragraaf 5.3.3, pagina 14, bijlagen documentcodes 1506091645.FIN, pagina 70 t/m 73 en 1506101520.DZK, pagina 74 t/m 77.
10.Financieel rapport, paragraaf 5.3.4, pagina 15.
11.Financieel rapport, paragraaf 5.3.4.4 en paragraaf 5.3.4.6 t/m 5.3.4.12, pagina 19 t/m 23.
12.Het vonnis van de rechtbank van 4 juli 2017, pagina 23.
13.Financieel rapport paragraaf 5.3.4.2, pagina’s 17 en 18 en bijlage documentcode 1406251539.T02, pagina 169.
14.Bijlage documentcode 1410141426.OVC, pagina 170 t/m 171.
15.Bijlage documentcode 1505111224.T2A, pagina 176.
16.Bijlage documentcode 1507081323.OIG, pagina 174 t/m 175.
17.Verklaring [naam 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 april 2018.
18.Bijlage documentcode 1605121129.SFO, pagina 189 t/m 215.
19.Financieel rapport paragraaf 5.3.4.5, pagina’s 20 en 21.
20.Bijlage, documentcode 1506181530.AMB, pagina 295 t/m 298.
21.Bijlage documentcode 1601211040.SFO, pagina 316 t/m 335.
22.Financieel rapport paragraaf 5.5.1., pagina 30 en 31.
23.Financieel rapport paragraaf 5.5.2., pagina 31 t/m 33.
24.Vonnis 4 juli 2017, onderdeel zaakdossier Witwassen via Belastingdienst, pagina 21 en 22.
25.Financieel rapport, paragraaf 5.6, bijlage documentcode 1507221300.V13, pagina 142 t/m 151.
26.Financieel rapport, paragraaf 5.7, bijlage documentcode 1509211559.SFO, pagina 817 t/m 819.
27.Financieel rapport, paragraaf 5.8, bijlage documentcode 1508121433.OIG, pagina 245 t/m 266.
28.Bijlage documentcode 1604061030.FIN, pagina 820 t/m 822.
29.HR 8 maart 2005, LJN AR6386 in verband met HR 8 juli 1998, LJN ZD1199