ECLI:NL:RBROT:2018:9853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
10/750163-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde ambtenaar. De veroordeelde, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De vordering van de officier van justitie, mr. M. van Solingen, betrof een bedrag van € 3.479.417,-, dat geschat werd als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn handelen aanzienlijke bedragen heeft verkregen, die niet in verhouding stonden tot zijn legale inkomsten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een financieel rapport, waarin een kasopstelling is gemaakt over de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 april 2015. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde voldoende voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten en dat dit voordeel aan de staat moet worden terugbetaald. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het geschatte bedrag aan de staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/750163-14
Datum uitspraak: 30 november 2018
Tegenspraak

VONNIS

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het bij justitie bekende adres,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2017 en 17 en 19 oktober 2018.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 juli 2017 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie mr. M. van Solingen strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 3.479.417,-.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e derde lid van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld alsmede uit soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan en waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
STRAFRECHTELIJK FINANCIEEL ONDERZOEK
Tegen de veroordeelde is met machtiging van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2014 een strafrechtelijk financieel onderzoek (verder te noemen: SFO) ingesteld, onder meer ter zake van overtreding van de Opiumwet en witwassen, welke feiten als misdrijf strafbaar zijn gesteld, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waarvoor de veroordeelde blijkens het hiervoor genoemde vonnis is veroordeeld. Het SFO is inmiddels onherroepelijk gesloten.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Bij vonnis van 4 juli 2017 is [naam veroordeelde] onder meer veroordeeld ter zake van:
Feit 1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2.
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en een voorwerp voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 3.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 6.
Medeplegen van een feit, bedoeld in bet vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, door een gelegenheid en inlichtingen tot bet plegen van dat feit trachten te verschaffen waarvan hij weet of ernstig reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot bet plegen van dat feit.
Feit 9.
Als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, en als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of
naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd en
als ambtenaar een belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten, en als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
feit 11.
Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten is in het vonnis onder meer het volgende overwogen.
“De verdachte heeft als ambtenaar zich laten omkopen. Hij was werkzaam bij de douane op de afdeling pre-arrival en kon in zijn functie als selecteur zelfstandig beslissen welke container wel en welke niet zou worden gecontroleerd op de aanwezigheid van onder meer verdovende middelen. Zodoende was hij in staat om containers waarvan hij wist dat daar verdovende middelen in zaten, zonder douanecontrole door te laten en konden zijn medeverdachten een betreffende container ongehinderd oppikken en naar een plaats vervoeren waar de drugs werden uitgeladen. De verdachte heeft dit gedurende een lange periode veelvuldig gedaan en werd daar zeer fors voor betaald. De uiteindelijk onderschepte containers lijken, getuige het vele geld waarover de verdachte kon beschikken, slechts het topje van de ijsberg te zijn geweest.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen van de grote geldbedragen die
hij voor zijn diensten ontving.”
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er daarnaast voldoende aanwijzingen dat door de veroordeelde andere strafbare feiten zijn begaan en dat hij voordeel heeft genoten uit deze strafbare feiten. Dit oordeel geldt voor strafbare feiten die zijn gelieerd aan de financiële transacties die door de veroordeelde zijn verricht binnen de onderzoeksperiode en waarvoor geen legale inkomstenbron is aan te wijzen. De aanwijzingen volgen uit het uitgavenpatroon - in de onderzochte periode - van de veroordeelde, dat niet strookt met zijn legale inkomsten en waarvoor de veroordeelde geen verklaring heeft willen of kunnen geven. [2]
STANDPUNTEN
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft op een paar punten verweer gevoerd.
1. De berekening wederrechtelijk verkregen voordeel beslaat de periode 1 januari 2010 tot en met 17 april 2015, terwijl de bewezen verklaarde feiten zien op de periode 1 januari 2013 tot en met (
naar de rechtbank begrijpt) 17 april 2015. De raadsman bepleit alles wat buiten de bewezenverklaarde periode ligt buiten beschouwing te laten.
2. Het bij de veroordeelde aangetroffen geldbedrag van € 1.171.395,-.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij eenmalig een geldbedrag van € 900.000,- heeft ontvangen en dat het daarboven liggende bedrag afkomstig is uit het bedrijf [naam bedrijf 1] door dit geld buiten de boeken te houden.
3. Het bedrag van € 87.500,- (boete koopovereenkomst [adres] ).
De raadsman verwijst naar het vonnis waarin staat dat de rechtbank heeft aangenomen dat niet kan worden uitgesloten dat een bedrag is voortgekomen uit [naam bedrijf 1] .
4. Het bedrag van € 852.050,- (woning [adres] ).
De verdediging stelt dat een enkel betalingskenmerk onvoldoende is om aan te nemen dat de veroordeelde enige betrokkenheid heeft gehad bij dit bedrag, laat staan dat dit hem kan worden toegerekend, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte.
5. Het bedrag van € 39.989,- ( [naam bedrijf 2] / [naam bedrijf 3] )
Niet geconcludeerd kan worden dat dit geld voortkomt uit de bewezenverklaarde feiten en niet gezegd kan worden dat, voor zover deze overboeking al aan veroordeelde kan worden gelinkt, dit niet is voortgekomen uit bijvoorbeeld [naam bedrijf 1] .
6. Het bedrag van € 140.878,- (vaartuig Boston Whaler [naam motorboot] / [naam bedrijf 1] )
Aangevoerd is dat de veroordeelde deze boot voor iemand anders heeft gekocht en voor iemand anders een lening heeft geregeld en dat die persoon daarvan de boot heeft gekocht.
De raadsman concludeert dat de veroordeelde € 900.000,- heeft ontvangen en verzoekt de vordering tot dat bedrag te maximeren. Het verbeurdverklaarde geld dient op de vordering in mindering te worden gebracht, zodat het voordeel dient te worden vastgesteld op € 0,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij de conclusie van eis en de berekening en de inhoud van het financieel rapport.
BEOORDELING EN BEREKENING
In het kader van het financieel onderzoek genaamd Doussie is gebleken dat de veroordeelde door de gepleegde misdrijven wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [3] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 [4] , zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling gehanteerd, aangevuld met voordeel verkregen uit de financiering voor de aankoop van een woning en bedrijven van de veroordeelde.
De rechtbank zal de rapporteur in deze berekeningsmethode volgen. De financiële gegevens waarop de kasopstelling is gebaseerd, zien op de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 april 2015. Het standpunt van de raadsman dat alles wat buiten de bewezenverklaarde periode ligt buiten beschouwing dient te worden gelaten, miskent het bepaalde in artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, waaruit volgt dat uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van het misdrijf in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden betrokken.
Gedurende het onderzoek was [naam veroordeelde] op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam partner veroordeelde] . Zij worden voor de berekening over de betrokken periode daarom gezien als economische eenheid. [naam veroordeelde] was de kostwinner. Om deze reden is een gezamenlijke kasopstelling gemaakt.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt naar aanleiding van de overige verweren van de raadsman het volgende overwogen.
De hiervoor onder 1 en 2 gevoerde verweren zien op de kasopstelling.
Het verweer dat de periode waarover het wederrechtelijk verkregen vermogen is berekend dient te worden beperkt tot de in het vonnis bewezen verklaarde periode, miskent het wettelijk systeem van deze procedure. Het verweer dat de veroordeelde slechts eenmalig een bedrag van € 900.000,- heeft ontvangen doet, nog afgezien van het feit dat dit in strijd is met hetgeen is geoordeeld in de hoofdzaak, niet af aan de juistheid van de gehanteerde berekenmethode, de kasopstelling.
Voor de methode van de uitgebreide kasopstelling is immers kenmerkend dat er geen direct verband hoeft te bestaan met de tenlastegelegde strafbare feiten, nu bij deze methode het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend door het verschil tussen de (contante) uitgaven en de legale ontvangsten te berekenen, rekening houdend met het begin- en eindsaldo van de kas- en mogelijk banktegoeden.
Nu de overige posten van de kasopstelling niet zijn weersproken, wordt het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel verder vastgesteld zoals weergegeven in het financieel rapport.
Beginsaldo contant geld
In het kader van de onderhavige berekening is van belang het contante geld waarover veroordeelde bij de start van de periode de beschikking had. In het financieel onderzoek is dat bedrag berekend en vastgesteld op € 0,-.
Hiervoor is bepalend dat [naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] in hun aangiften inkomstenbelasting 2010 en 2011 geen (contant) vermogen hebben vermeld in box 3 en [naam partner veroordeelde] en dochter [naam dochter] hebben verklaard dat het gezin in de periode 2007 tot en met ongeveer 2009 of 2010 in financiële problemen verkeerde. [5]
Legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen en eindsaldo contant geld
Het saldo legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen is bepaald aan de hand van
verschillende onderdelen, namelijk contante ontvangsten uit een legaal inkomen en contante opnamen van de bankrekeningen.
Het totaalsaldo van € 12.215 [6] (€ 9.156 [7] + € 3.059 [8] ) is aangemerkt als legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen.
Tijdens de doorzoeking op 17 april 2015 is bij de doorzoeking van de woning en auto van [naam veroordeelde] contant geld aangetroffen, in totaal € 1.171.395,-, en inbeslaggenomen. [9]
Werkelijke contante uitgaven en bankstortingen/opnamen
In het financieel rapport is op basis van de bij doorzoekingen in het onderzoek Doussie aangetroffen administratie, afgelegde verklaringen van (mede)verdachten en getuigen, onderzochte bankstortingen en weergegeven WOD- en opgenomen OVC-gesprekken, berekend dat een bedrag van € 1.199.800,- [10] aan contante uitgaven is besteed. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
Contante stortingen [11]
Bankstorting rekeningen [naam veroordeelde] / [naam partner veroordeelde] € 476.175,-
Bankstorting rekeningen [naam dochter] € 11.600,-
Bankstorting rekeningen [naam 1] € 85.539,-
Bankstorting rekening [naam 2] € 33.950,-
Bankstorting rekening [naam bedrijf 1]
€ 165.040,-
Totaal € 772.304,-
Contante uitgaven [12]
a. a) Aankoop Audi Al ( [kentekennummer 1] ) € 5.771,-
b) Aankoop Audi Al [kentekennummer 2] ) € 6.500,-
c) Aankoop Volkswagen Caddy ( [kentekennummer 3] ) € 11.000,-
d) Aankoop Volkswagen Caddy ( [kentekennummer 4] ) € 7.000,-
e) Aankoop Kia Sportage ( [kentekennummer 5] ) € 16.369,-
f) Overige transacties [naam bedrijf 4] € 45.336,-
g) Onkosten ontbinding koopcontract [adres] € 12.500,-
h) Aanleg tuin [adres] € 20.000,-
i. i) Nieuwe keuken [adres] € 14.500,-
i. i) Nieuwe vloer [adres] € 18.000,-
k) Betalingen door aannemer [naam aannemer] € 60.000,-
1) Betalingen aan [naam 3] € 34.000,-
m) Keuken voor [naam 1] en [naam 2] € 10.000,-
n) Aankoop bed € 16.500,-
o) Contante betalingen voor vliegtickets en reizen € 24.133,-
p) Contante betalingen voor verblijf Curaçao € 9.000,-
q) Contante betalingen annulering voetbalreis Engeland € 7.500,-
r) Lening aan [naam 4] € 16.000,-
s) Onderzoek overige bonnen van contante uitgaven
€ 93.387,-
Totaal € 427.496,-
Berekening kasopstelling [13]
Beginsaldo contant geld € 0,-
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 12.215,- +/+
Eindsaldo contant geld € 1.171.395,- -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € - 1.159.180,-
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 1.199.800,--/-

Wederrechtelijk verkregen voordeel €2.358.980,-

In aanvulling op deze kasopstelling is nog een aantal posten weergegeven.
Voordeel gebruikt voor betaling boete koopovereenkomst en voordeel gebruikt voor financiering aankoop woning
Het gaat hierbij om de woning aan de [adres] te ’s-Gravenzande. De koopovereenkomst was gesloten maar de verkoop kon niet doorgaan omdat [naam veroordeelde] de financiering niet rond kreeg. [naam veroordeelde] moest vervolgens een boete betalen van 10% van de koopsom, een bedrag van € 87.500,-. Dit bedrag is onder referentienummer “ [referentienummer] ” betaald op de derdenrekening van de notaris en kwam van een Liechtensteinse bankrekening van een Panamese firma [naam bedrijf 5] . [14]
Kennelijk bedroeg de aankoopsom van de woning € 875.000,-.
De verdediging heeft gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 87.500,- afkomstig is uit [naam bedrijf 1] . De raadsman heeft dit verweer niet verder onderbouwd. Dit verweer wordt verworpen.
Uit het dossier is niet gebleken is dat van rekeningen van [naam bedrijf 1] , [naam veroordeelde] of [naam partner veroordeelde] gelden zijn overgeboekt naar deze bankrekening in Liechtenstein. Gelet hierop is het aannemelijk dat [naam veroordeelde] de beschikking had over een bedrag van € 87.500,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit nader onderzoek naar deze Liechtensteinse bankrekening ten name van [naam bedrijf 5] . blijkt dat onder hetzelfde referentienummer “ [referentienummer] ” in totaal een bedrag van
€ 852.050,- is overgeschreven naar de rekening van [naam bedrijf 6] . In diezelfde periode werd de Liechtensteinse bankrekening “gevoed” met betalingen door [naam bedrijf 7] in het Verenigd Koninkrijk. [15]
Anders dan door de raadsman is gesteld is er meer dan alleen een betalingskenmerk.
In een op 7 januari 2015 afgeluisterd OVC-gesprek wordt medegedeeld dat [naam 5] niet betaalt, dat de [bijnaam veroordeelde] , waarmee [naam veroordeelde] wordt bedoeld, nog acht ton van [naam 5] krijgt en dat de [bijnaam veroordeelde] daardoor zijn huis niet heeft kunnen kopen. [16]
Wanneer een bedrag van 2 miljoen euro in Londen wordt bevroren mailt [naam 5] dat een cliënt van hem € 850.000,- heeft verloren, waarbij ook Interpol wordt genoemd in relatie tot de problemen bij [naam bedrijf 7] . [17]
Aannemelijk is geworden dat dit een witwasconstructie betrof opgezet door boekhouder [naam 5] en dat dit geld afkomstig was van [naam veroordeelde] , bedoeld voor de aankoop van de woning aan de [adres] te ’s-Gravenzande, welke woning hij op dat moment al huurde en verbouwde.
Niet gebleken is dat van rekeningen van [naam veroordeelde] of [naam partner veroordeelde] gelden zijn overgeboekt naar een bankrekening van [naam bedrijf 7] . Gelet hierop is het aannemelijk dat [naam veroordeelde] de beschikking heeft gehad over een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 852.050,-.
Voordeel [naam bedrijf 3]
Op 27 februari 2015 werd op de bankrekening van [naam bedrijf 3] een bedrag van € 29.987,70 ontvangen vanaf de bankrekening van " [naam bedrijf 2] " met als omschrijving "werk Rotterdam". Enkele dagen later, op 9 maart 2015, werd op dezelfde wijze € 10.002,20 ontvangen met de omschrijving "werk Rotterdam eind termijn".
Volgens opgave zou het werk hebben bestaan uit straatwerk, maar gebleken is dat deze werkzaamheden door [naam bedrijf 3] nooit hebben plaatsgevonden en dat dit een schijnconstructie betrof om een betaling van een medeverdachte te ontvangen. [naam veroordeelde] heeft zich ten aanzien van deze betalingen beroepen op zijn zwijgrecht. [18]
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen. Dat de veroordeelde zeggenschap had over [naam bedrijf 3] is niet weersproken en de enkele (verder niet onderbouwde) stelling dat het geld mogelijk uit een andere bron kan komen is een onvoldoende weerlegging daarvan.
Voorts is niet gebleken dat vanaf de onderzochte bankrekeningen van [naam veroordeelde] , [naam partner veroordeelde] of [naam bedrijf 3] gelden zijn overgeboekt naar bankrekeningen ten name van [naam 6] of van [naam bedrijf 2] .
Het is op basis van bovenstaande aannemelijk dat [naam bedrijf 3] € 39.989,- (€ 29.987,- +
€ 10.002,-) aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen en dat dit bedrag aan [naam veroordeelde] kan worden toegerekend nu hij zeggenschap had over [naam bedrijf 3] , hij over dat vermogen kon beschikken en het voordeel tot zijn voordeel heeft kunnen strekken. [19]
Voordeel [naam bedrijf 1]
In 2014 heeft [naam veroordeelde] een motorboot, een Boston Whaler genaamd “ [naam motorboot] ”, aangekocht voor een bedrag van USD 207.384,15. De betaling diende plaats te vinden ten gunste van [naam bedrijf 8] op bankrekening [bankrekeningnummer] , lopend bij de Espirito Bank in Miami Florida USA.
Dit vaartuig werd inclusief trailer aan [naam veroordeelde] geleverd.
Op 28 mei 2014 werd op de zakelijke rekening ten name van [naam bedrijf 1] onder de
omschrijving "For purchase of Iphones" een bedrag van € 119.941,- ontvangen van
de onderneming [naam bedrijf 9] .
Op 3 juni 2014 werd vanaf die zakelijke rekening een bedrag van € 119.941,- betaald naar de
privérekening van [naam veroordeelde] onder de omschrijving: "Caribbean nautical tbv [naam 7]
".
Op 6 juni 2014 werd vanaf de privérekening van [naam veroordeelde] een bedrag van € 152.938,-
overgemaakt naar [naam bedrijf 8] .
Op 2 juli 2014 werd op de zakelijke rekening ten name van [naam bedrijf 1] onder de
omschrijving "Import of decoration items" een bedrag van € 20.937,- van de onderneming [naam bedrijf 10] ontvangen.
Op 7 juli 2014 vanaf die zakelijke rekening onder de omschrijving: " [naam 8] " een
bedrag € 20.937,- betaald naar de privérekening van [naam veroordeelde] . [20]
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. In het vonnis is overwogen dat de veroordeelde de motorboot heeft aangekocht en dat uit niets blijkt dat hij deze boot voor iemand anders heeft gekocht dan wel dat hij deze samen met een ander heeft gekocht. De gelden benodigd voor de aankoop van de boot zijn via bedrijven in Dubai op de rekening van [naam bedrijf 1] gestort, waarna vanaf die rekening de motorboot is betaald. De veroordeelde heeft middels deze constructie criminele gelden omgezet in de bewuste boot en heeft daarmee tevens de criminele herkomst van de gelden verhuld. [21]
Niet is gebleken dat vanaf de onderzochte bankrekeningen van [naam veroordeelde] en [naam partner veroordeelde] , dan wel van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] gelden zijn overgeboekt
naar bankrekeningen van [naam bedrijf 9] of [naam bedrijf 10] .
Het is op basis van bovenstaande aannemelijk dat [naam bedrijf 1] € 140.878,-
(€ 119.941,- + 20.937,-) aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen en dat dit bedrag aan [naam veroordeelde] kan worden toegerekend nu hij zeggenschap had over [naam bedrijf 1] , hij over dat vermogen kon beschikken en het voordeel tot zijn voordeel heeft kunnen strekken. [22]
De totale berekening
Kasopstelling € 2.358.980,-
Betaling boete koopovereenkomst € 87.500,-
Voordeel gebruikt voor financiering aankoop huis € 852.070,-
Toegerekend voordeel [naam bedrijf 3] € 39.989,-
Toegerekend voordeel [naam bedrijf 1]
€ 140.878,-
Totaal € 3.479.417,-
De rechtbank stelt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 3.479.417,-.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde te betalen bedrag aan de staat terug te betalen.
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
Aftrek verbeurd verklaarde gelden en goederen
Bij het vonnis in de strafzaak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank de in beslag genomen geldbedragen en de motorboot, verkregen door middel van de bewezen feiten, verbeurd verklaard.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verbeurd verklaarde geldbedragen in mindering dienen te worden gebracht op de vordering. Dat is juist: uit jurisprudentie van de Hoge Raad [23] volgt dat een bedrag dat is aan te merken als opbrengst van de strafbare feiten en dat is verbeurdverklaard moet worden afgetrokken van de betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel.
Echter het onderliggende vonnis waarin de verbeurdverklaring is uitgesproken is nog niet onherroepelijk. De waarde van het verbeurdverklaarde geld en motorboot dient daarom (pas) op de betalingsverplichting in mindering te worden gebracht op het moment dat de verbeurdverklaring ervan onherroepelijk wordt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 3.479.417,- (zegge: driemiljoen vierhonderdnegenenzeventig duizend vierhonderdzeventien euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 3.479.417,- (zegge: driemiljoen vierhonderdnegenenzeventig duizend vierhonderdzeventien euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017.
2.Rapport van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, nummer [proces-verbaalnummer] , van politie Eenheid Rotterdam, Dienst Regionale Recherche, onderzoek Doussie, d.d. 16 november 2016 opgemaakt, alsmede de daarbij behorende bijlagen (hierna: het financieel rapport).
3.Het financieel rapport.
5.Het financieel rapport pagina 13 en de bijlagen 1512151456.FIN, pagina 14-17, 1504181631 .VO3, pagina 24-33 en 1504181550.V07, pagina 18-23.
6.Het financieel rapport , paragraaf 5.3.2, pagina 14.
7.Het financieel rapport, paragraaf 5.3.2.1, pagina’s 15 en 16.
8.Het financieel rapport, paragraaf 5.3.2.2, pagina’s 16 en 17.
9.Financieel rapport, paragraaf 5.3.3, pagina’s 17 en 18, bijlagen documentcodes 1504181602.DZK, pagina 129-137 en 1504191415.FIN, pagina 138-148.
10.Het financieel rapport paragraaf 5.3.4, pagina 19.
11.Het financieel rapport paragraaf 5.3.4.1, pagina 19 t/m 26.
12.Het financieel rapport paragraaf 5.3.5, pagina’s 26 t/m 38.
13.Financieel rapport paragraaf 5.3, pagina’s 13 t/m 38.
14.Financieel rapport paragraaf 5.5, pagina’s 38 en 39 en het vonnis van 4 juli 2017, pagina’s 20 en 21.
15.Financieel rapport paragraaf 5.6, pagina’s 39 t/m 45.
16.Document 150107.1700.OVC, bijlage pagina’s 641 en 642.
17.Document 1602030733.OIG, bijlage pagina’s 637 t/m 640.
18.Financieel rapport paragraaf 5.7.1., bijlage pagina’s 45 en 46.
19.Financieel rapport paragraaf 5.7.3, pagina’s 48 en 49.
20.Financieel rapport paragraaf 5.7.2, pagina’s 46 en 47.
21.Voornoemd vonnis van 4 juli 2017, pagina 20.
22.Financieel rapport paragraaf 5.7.3, pagina’s 48 en 49.
23.HR 8 maart 2005, LJN AR6386 in verband met HR 8 juli 1998, LJN ZD1199.