2.8.Onderhoudsbijdragen
2.8.1.De man verzoekt een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 508,16 per maand en een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 975,66 per maand vast te stellen.
2.8.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt vast te stellen dat de behoefte van de minderjarige € 925,- per maand bedraagt, dat het aandeel van de vrouw hierin € 654,- bedraagt en het aandeel van de man hierin € 271,-.
2.8.3.De man heeft verzocht om bij het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem, een kinderbijdrage ten laste van de vrouw vast te stellen. Aangezien de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is bepaald, is dit verzoek niet langer aan de orde en zal het worden afgewezen.
2.8.4.Het verzoek van de vrouw wordt eveneens afgewezen. Zij heeft enkel verzocht het aandeel van ieder van de ouders in de kosten van de kinderen vast te stellen. Dit is geen nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw ter zitting dat uit haar verzoek een verzoek tot een kinderbijdrage voortvloeit, omdat dit niet uit de processtukken van de vrouw kan worden afgeleid. Daarbij maakt de man hiertegen bezwaar. De vrouw had haar verzoek schriftelijk moeten indienen en concreet een bedrag dienen te vragen.
2.8.5.De rechtbank zal wel het aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarige berekenen aangezien dit van belang is bij de beoordeling van het verzoek tot een partnerbijdrage zijdens de man.
2.8.7.Ter bepaling van de behoefte dient eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige te worden bepaald. Partijen hebben tot maart 2016 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2015.
2.8.8.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen (hierna: nbi) van de man over het jaar 2015 aan de hand van een winst van € 28.857,-, op € 2.134,- per maand. Zoals tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling niet langer in geschil was, wordt de fiscale winst als uitgangpunt voor de berekening van het nbi genomen. De rechtbank middelt de fiscale winst over de jaren 2013 tot en met 2015 aangezien partijen dit voorstaan. De fiscale winst bedroeg in 2013 € 30.201,-, in 2014 € 25.080,- en in 2015 € 31.291,-.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 7.280,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 3.021,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Tenslotte is rekening gehouden met de door de man in dat jaar op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 900,-.
2.8.9.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het nbi van de vrouw over het jaar 2015 aan de hand van de jaaropgave over dat jaar, waarop een jaarloon staat vermeld van € 53.245,-, op € 3.136,- per maand. Ter zitting heeft de man ingestemd met het brutoloon over 2015 als uitgangspunt voor de berekening van het nbi. De vrouw is na de geboorte van de minderjarige halverwege 2014 minder uren gaan werken. Omdat partijen vervolgens in maart 2016 feitelijk uiteen zijn gegaan, geeft het jaar 2015 een juist beeld van de welstand tijdens het huwelijk van partijen omdat de minderjarige hier ook onderdeel van uitmaakt. Bovendien heeft de vrouw in 2015, evenals in de jaren daarvoor, een bonus ontvangen van haar werkgever.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
2.8.10.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 5.270,- per maand.
2.8.11.Voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, welke is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, een bedrag op van € 836,- per maand. Geïndexeerd naar 2018 levert dat op een bedrag van € 878,- per maand.
2.8.12.Bij brief van 9 maart 2018 heeft de vrouw een berekening van de kosten van de minderjarige overgelegd waarbij zij rekening houdt met de werkelijke kosten van de minderjarige, te weten de behoefte volgens de tabel vermeerderd met de kosten van kinderopvang. Zij becijfert de kosten van kinderopvang gelet op haar berekening op € 382,- per maand rekening houdend met de kinderopvangtoeslag. Aangezien de man niet heeft betwist dat met deze kosten rekening dient te worden gehouden op de wijze als door de vrouw gesteld, wordt de behoefte verhoogd met voornoemd bedrag. De behoefte wordt vastgesteld op een bedrag van € 1.260,- per maand. Met ingang van de dag dat de minderjarige gebruik gaat maken van de BSO, volgens de overgelegde factuur per 16 juli 2018, wordt de behoefte vastgesteld op € 1.078,- per dag aangezien de kosten van de BSO lager zijn dan de kosten van het kinderdagverblijf. Deze kosten bedragen volgens de overgelegde factuur € 200,- per maand.
2.8.13.Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van beider draagkracht.
2.8.14.Hiertoe dient eerst het huidige netto besteedbaar inkomen van partijen vastgesteld te worden.
2.8.15.Er wordt, gelet op de aangeleverde gegevens en de verzochte ingangsdatum, gerekend met de tarieven 2018-1.
2.8.16.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het nbi van de man over het jaar 2018 aan de hand van een winst van
€ 28.857,- op € 2.212,- per maand. Op grond van het Rapport Expertgroep Alimentatienormen dient het uitgangspunt voor de draagkracht van de ondernemer te zijn de winst die de ondernemer vanaf het moment van vaststelling van de onderhoudsverplichting kan worden geacht te onttrekken aan de onderneming. Hoewel het resultaat van de onderneming over 2016 lager was dan de voorgaande jaren en er in 2017 verlies is gedraaid, heeft de man ter zitting gesteld dat er een stijgende lijn in zijn omzet zit. Door de echtscheiding is de man klanten kwijtgeraakt heeft hij onweersproken gesteld, doch hij stelt ook dat de klanten nu mondjesmaat weer terugkomen. Gelet op het feit dat de man voor de tegenvallende resultaten in 2016 en 2017 geen andere reden noemt dan de echtscheiding, zal de rechtbank voor zijn draagkracht uitgaan van het resultaat over de jaren 2013 tot en met 2015, te weten het resultaat tijdens het huwelijk. De aanleiding voor de lagere resultaten is immers incidenteel. De man geeft zelf aan dat het resultaat weer groeit en dat hij dit jaar weer in de groene cijfers terecht komt. De man heeft zelfs geïnvesteerd in meer werkplaatsruimte. Alles in aanmerking nemende mag van de man worden verwacht dat hij minstens eenzelfde resultaat genereert als gedurende het huwelijk.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 7.280,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 3.021,-
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
Tenslotte is rekening gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.048,-.
2.8.17.De draagkracht van de man wordt (omdat het nbi hoger is dan € 1.600,-), vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920) en bedraagt € 440,- per maand.
2.8.18.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige nbi van de vrouw over het jaar 2018 op € 3.526,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van december 2017 en januari 2018, waaruit blijkt dat het salaris van de vrouw ongewijzigd is gebleven):
- basisloon € 4.459,59
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 109,15
Aangezien op de jaaropgaaf niet de fiscale bijtelling van de auto van de zaak is vermeld wordt uitgegaan van de salarisspecificaties zodat conform het Rapport Expertgroep alimentatienormen geen rekening wordt gehouden met de fiscale bijtelling voor de auto. Er wordt voorbijgegaan aan het standpunt van de man dat rekening dient te worden gehouden met een bonus aan de zijde van de vrouw. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij deze in 2017 heeft ontvangen. Daarbij komt dat het inkomen in 2017 en in 2018 redelijk in lijn ligt met het inkomen in de jaren daarvoor. Terzake haar draagkracht dient rekening te worden gehouden met het huidige inkomen van de vrouw.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.8.19.Hierbij is rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 189,- per maand, waar de vrouw aanspraak op kan maken gelet op haar inkomen.
2.8.20.De draagkracht van de vrouw wordt, (omdat het nbi hoger is dan € 1.600,-), vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920) en bedraagt € 1.084,- per maand.
2.8.21.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige dient de behoefte over partijen te worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 440,- / € 1.524,- x € 1.260,- = € 364,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.084,- / € 1.524,- x € 1.260,- = € 896,- +
samen € 1.260,-
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 896,- per maand voor rekening van de vrouw.
2.8.22.Zodra de minderjarige de vierjarige leeftijd bereikt en naar de bso gaat wijzigt de behoefte en wordt ieders aandeel in de kosten van de minderjarige als volgt berekend:
het deel van de man bedraagt: € 440,- / € 1.524,- x € 1.078,- = € 311,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.084,- / € 1.524,- x € 1.78,- = € 767,- +
samen € 1.078,-
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 767,- per maand voor rekening van de vrouw.
2.8.23.De man stelt zijn behoefte aan een partnerbijdrage op € 2.516,04 per maand. De man baseert zijn behoefte op de ‘Hof-norm’. De rechtbank overweegt dat medebepalend voor de behoefte van de onderhoudsgerechtigde is de welstand waarin partijen tijdens het huwelijk hebben geleefd. Verder zijn alle relevante omstandigheden van belang waaronder het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk, aan de hand waarvan wat betreft de kosten van het levensonderhoud het inkomensniveau kan worden bepaald waarop de onderhoudsgerechtigde na beëindiging van het huwelijk in redelijkheid aanspraak kan maken. De ‘Hof-norm’ waarop de man zich primair beroept, is in beginsel een goede benaderingswijze om de behoefte te berekenen, aangezien deze methode het besteedbare gezinsinkomen tot uitgangspunt neemt. Indien een onderhoudsgerechtigde zich op de toepassing van deze norm beroept, mag van de onderhoudsplichtige verwacht worden dat hij/zij gemotiveerd aangeeft waarom in het onderhavige geval deze benaderingswijze tot een onjuiste behoeftebepaling leidt.
De vrouw heeft volstaan met een kale betwisting, waarbij zij slechts verwijst naar ‘vaste jurisprudentie’ in het algemeen. Een dergelijke betwisting is onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat en de behoefte van de man zal vaststellen op basis van de ‘Hof-norm’.
2.8.24.Gelet op het bovenstaande heeft de man behoefte aan 60% van het voor partijen beschikbare nbi tijdens het huwelijk, aangezien een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder is dan samenwoners/gehuwden.
Tijdens het huwelijk hadden partijen de beschikking over een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.270,- netto per maand. Dit gezinsinkomen wordt verminderd met de kosten van de minderjarige van € 836,- per maand in 2015, tijdens het huwelijk. Omdat uitgegaan wordt van de kosten van de minderjarige tijdens het huwelijk, wordt thans geen rekening gehouden met de extra hoge oppaskosten die de vrouw in de situatie na de echtscheiding heeft en die ook als bijzondere kosten zijn meegenomen bij de bepaling van de behoefte. De netto behoefte van de man bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde
€ 2.660,40. Geïndexeerd naar 2018 is dat € 2.792,85 netto per maand.
2.8.25.De vrouw voert aan dat de man in zijn eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
2.8.26.De man voert verweer.
2.8.27.Zoals reeds overwogen in 2.8.16. mag van de man worden verwacht dat hij in ieder geval een inkomen genereert dat gelijk is aan het gemiddelde over de jaren 2013 tot en met 2015. Voor dit moment wordt er daarom van uitgegaan dat de man een netto aanvullende behoefte heeft van € 2.792,85 - € 2.212,- = € 580,85 per maand.
2.8.28.De vrouw verzoekt de partnerbijdrage te limiteren door een verzoek tot vaststelling van een termijn te doen als bedoeld in artikel 1:157, lid 3 BW. Zij verzoekt de partnerbijdrage in duur te beperken tot 2 jaar. De man heeft dit verzoek onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank neemt voorts in aanmerking de omstandigheid dat de man tijdens het huwelijk in ieder geval 6 dagen per week werkte en zelf de keuze heeft gemaakt om - na het uiteengaan van partijen - 2 dagen per week niet te werken en voor de minderjarige te zorgen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat deze keuze voor rekening en risico van de man dient te komen. Daarbij geldt dat partijen gedeelde zorg hebben voor de minderjarige zodat zij in die zin een gelijke uitgangspositie hebben. Voorts wordt groot gewicht toegekend aan de stellingen van de man inhoudende dat de onderneming zeker geen ‘dood paard’ is, dat de man ondanks de tegenvallende resultaten heeft geïnvesteerd in de onderneming en als enige reden voor de slechte cijfers de echtscheiding noemt. Omdat het 2 jaar geleden is dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan, wordt van de man verwacht dat hij conform zijn eigen toezeggingen ter zitting op termijn weer volledig in het eigen levensonderhoud kan gaan voorzien. Alle omstandigheden in aanmerking nemende mag van de man verwacht worden dat hij na 2 jaar geheel in zijn eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank zal voor die duur de alimentatie vaststellen.
2.8.29.De vrouw betwist dat zij voldoende draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
2.8.30.De rechtbank zal de draagkracht van de vrouw berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
2.8.31.Ter bepaling van het nbi van de vrouw wordt uitgegaan van de gegevens zoals overwogen in 2.8.18. van deze beschikking, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met het inkomen uit eigen woning van - € 6.663,-, bestaande uit het eigenwoning forfait van € 1.868,- en de hypotheekrente van € 8.530,-. Het nbi bedraagt € 3.590,- per maand.
2.8.32.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de vrouw de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende nbi:
- Het op de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand) gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 992,-.
- De woonlasten van € 675,-, bestaande uit de rentebetaling in verband met de hypotheek gevestigd op de voormalige echtelijke woning van € 711,-, de premie voor de levensverzekering, gekoppeld aan de hypothecaire lening, van € 90,- en de overige eigenaarslasten, welke worden gesteld op € 95,-, verminderd met de gemiddelde basishuur van € 222,-.
- De ziektekosten van € 181,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 189,-, verminderd met het reeds in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 35,- en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,-. De vrouw heeft onderbouwd gesteld dat met de laatstgenoemde kosten rekening dient te worden gehouden aangezien zij deze kosten maakt.
2.8.33.Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de vrouw in totaal
€ 1.852,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 1.738,- beschikbaar is. Hiervan is 60% (€ 1.043,-) beschikbaar voor partneralimentatie, vervolgens dient eerst dient rekening te worden gehouden met de kosten die de vrouw voldoet voor de minderjarige kinderen zoals hieronder is weergegeven.
De periode tot de minderjarige naar de bso gaat, te weten 16 juli 2018
2.8.34.Op het berekende aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarige van € 896,- wordt het kindgebonden budget van € 189,- in mindering gebracht onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 7 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1273 ). Het resterende bedrag van € 707,- wordt in mindering gebracht op de draagkracht van de vrouw. Er resteert een draagkracht van € 336,- netto per maand, ofwel € 568,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. 2.8.35.De vrouw verzoekt de rechtbank een zogenaamde “jus”-vergelijking te maken, zodat de rechtbank de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten zal vergelijken. Ten behoeve van deze “jus”-vergelijking zal hieronder de draagkracht van de man worden bepaald.
2.8.36.Er wordt uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen van de man als genoemd in overweging 2.8.16 van de onderhavige beschikking, te weten € 2.212,- per maand. De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende, niet betwiste maandelijkse lasten in mindering op het hiervoor berekende netto besteedbaar inkomen:
- Het op de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand) gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 992,-.
- De woonlasten van € 108,-, bestaande uit kale huur van € 500,- te verminderen met de huurtoeslag van € 171,-, verminderd met de gemiddelde basishuur van € 222,-.
De man heeft niet gemotiveerd betwist dat hij recht op huurtoeslag heeft. Dat de soort woning die de man huurt voor huurtoeslag niet in aanmerking komt is betwist door de vrouw. Het had op de weg van de man gelegen deze stelling te onderbouwen.
- De ziektekosten van € 149,-, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering, inclusief aanvullende verzekeringen, van € 202,-, verminderd met het reeds in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 35,- en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,-. Ten aanzien van de zorgtoeslag geldt hetzelfde als voor de huurtoeslag. Daarom wordt rekening gehouden met een bedrag aan zorgtoeslag van € 26,- per maand, corresponderend met het door de rechtbank als uitgangspunt genomen inkomen van de man.
Deze posten zijn door de vrouw niet gemotiveerd betwist.
2.8.37.Uit deze berekening, die bij de beschikking is gevoegd, volgt dat partijen een gelijke vrije ruimte hebben bij een partnerbijdrage van € 40,- per maand. Dit bedrag acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de alimentatie wordt vastgesteld op dit bedrag.
De periode vanaf 16 juli 2018, te weten de datum dat de minderjarige naar de bso gaat
2.8.38.Op het berekende aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarige van
€ 767,- wordt het kindgebonden budget van € 189,- in mindering gebracht. Het resterende bedrag van € 578,- wordt in mindering gebracht op de draagkracht van de vrouw. Er resteert een draagkracht van € 465,- netto per maand, ofwel € 786,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
2.8.39.Gelet op het voorgaande wordt een zogenaamde ‘jus-vergelijking’ gemaakt. Uit deze berekening, die bij de beschikking is gevoegd, volgt dat partijen een gelijke vrije ruimte hebben bij een partnerbijdrage van € 157,- per maand. Dit bedrag acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de partneralimentatie wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
2.8.40.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.