In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een winkelruimte in Dordrecht, vastgesteld door de directeur van de Gemeentebelastingen Drechtsteden. De waarde van de onroerende zaak was bij beschikking op 28 februari 2017 vastgesteld op € 693.000,- voor het belastingjaar 2017. Eiseres, die het niet eens was met deze waardering, heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 september 2018 is eiseres vertegenwoordigd door A. van den Dool, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en taxateur M.J.P. Bulthuis.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog mag zijn vastgesteld. Eiseres stelde dat de waarde € 526.000,- bedraagt, terwijl verweerder de waarde handhaafde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde moet worden bepaald aan de hand van de huurwaarde-kapitalisatiemethode (HWK-methode). De rechtbank oordeelde dat de door verweerder aangehouden huurwaarde van € 71.500,- niet aannemelijk was, terwijl de door eiseres voorgestelde huurwaarde van € 59.105,- wel aannemelijk werd geacht.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangehouden huurwaarde niet te hoog was en dat eiseres haar bepleite waarde van € 526.000,- wel aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de WOZ-beschikking werd gewijzigd. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 1.630,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.