In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een bedrijfsruimte, specifiek twee loodsen, door de gemeente Zeewolde in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 4.542.000 voor het kalenderjaar 2011, met als waardepeildatum 1 januari 2010. De belanghebbende, die de loodsen huurt, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt dat de waarde in werkelijkheid € 2.881.000 bedraagt. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, ondersteund door een taxateur. De heffingsambtenaar heeft de door hem verdedigde waarde onderbouwd met de huurprijs die tussen de belanghebbende en de verhuurder is overeengekomen. Het Hof heeft vastgesteld dat de huurprijs van € 250.000 betrekking heeft op de gehele bedrijfsruimte, inclusief de verdiepingen, en dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem voorgestelde waarde. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.881.000, zoals door de belanghebbende bepleit.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.242,90 bedragen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 januari 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.