In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woonstad en een gedaagde huurder. De zaak betreft de ontruiming van een sociale huurwoning in Rotterdam, waarbij Woonstad vorderde dat de gedaagde de woning moest ontruimen vanwege illegale prostitutie en het niet hebben van hoofdverblijf in de woning. De gedaagde huurde de woning van Woonstad, maar de gemeente had hem een bestuurlijke boete opgelegd omdat hij de woning had onttrokken aan de bestemming tot woonruimte. Woonstad stelde dat de gedaagde de woning zonder toestemming aan derden had verhuurd en dat er sprake was van overlast door prostitutie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was voor de ontruiming en dat de gedaagde niet zijn hoofdverblijf in de woning had. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst waarschijnlijk ontbonden zou worden in een bodemprocedure en veroordeelde de gedaagde om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van Woonstad.