In deze zaak heeft verzoekster op 1 oktober 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 18 oktober 2018 de zitting gehouden, waarbij verzoekster en haar advocaat, mr. A.T. Leigh, aanwezig waren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster een vervalst processtuk had ingediend, wat leidde tot ernstige twijfels over de echtheid van haar claims. Verzoekster beweerde dat zij de huur had betaald, maar niet tijdig, en vroeg om beschermingsbewind. De beoogd beschermingsbewindvoerder verklaarde dat verzoekster eerder met documenten had “gegoocheld” en dat de huurbetalingen niet waren voldaan. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen en dat er geen nieuwe feiten waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde verzoekster in de kosten van de procedure. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.