ECLI:NL:RBROT:2018:9439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
EA 18/1650
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium op basis van faillissementswet met vervalste processtukken

In deze zaak heeft verzoekster op 1 oktober 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 18 oktober 2018 de zitting gehouden, waarbij verzoekster en haar advocaat, mr. A.T. Leigh, aanwezig waren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster een vervalst processtuk had ingediend, wat leidde tot ernstige twijfels over de echtheid van haar claims. Verzoekster beweerde dat zij de huur had betaald, maar niet tijdig, en vroeg om beschermingsbewind. De beoogd beschermingsbewindvoerder verklaarde dat verzoekster eerder met documenten had “gegoocheld” en dat de huurbetalingen niet waren voldaan. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen en dat er geen nieuwe feiten waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde verzoekster in de kosten van de procedure. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 19 oktober 2018
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 1 oktober 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 18 oktober 2018.
Mr. A.T. Leigh heeft namens verzoekster, voorafgaand aan de zitting, aan de rechtbank twee producties overgelegd.
Ter zitting van 18 oktober 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. A.T. Leigh, werkzaam bij WK Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer A.L. van der Flier, werkzaam bij Bewindvoerderskantoor Van Korlaar B.V., beoogd beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw mr. M.M.J. Martinot, werkzaam bij Huisvestingsadvocaten, namens Waterweg Wonen, gevestigd te Vlaardingen (hierna: verweerster);
  • mevrouw [naam 2] van Waterweg Wonen.
Mr. M.M.J. Martinot heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2018 een verweerschrift overgelegd. Op 17 oktober 2018 heeft zij, voorafgaand aan de zitting, aan de rechtbank vijf producties toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 december 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank verzoekster, nadat haar de cautie was medegedeeld, vragen gesteld over een als productie 1 door mr. Leigh overgelegd e-mailbericht dat afkomstig zou zijn van SNS bank. De rechtbank had - met name vanwege de vele taalfouten in en niet-zakelijke toonzetting van de e-mail - redenen om aan de echtheid daarvan te twijfelen. Verzoekster heeft vervolgens verklaard dat ze dit e-mailbericht echt van SNS bank had ontvangen en dat ze het op haar telefoon kon tonen. Pas nadat mr. Martinot een schriftelijk bericht van SNS bank had overgelegd waaruit viel af te leiden dat het als productie 1 overgelegde e-mailbericht niet door SNS bank was verstuurd en nadat de advocaat van verzoekster zich had onttrokken, heeft verzoekster erkend dat zij het e-mailbericht van SNS bank had vervalst: niet SNS bank, maar verzoekster heeft de inhoud van voormeld e-mailbericht opgesteld en verstuurd. Verzoekster heeft ter terechtzitting gesteld dat zij de huur wel heeft betaald, maar niet tijdig. Daarom heeft zij beschermingsbewind aangevraagd.
De beoogd beschermingsbewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat het niet de eerste keer is dat verzoekster met papieren heeft “gegoocheld”. Verzoekster heeft bij het aanvragen van het beschermingsbewind eveneens met papieren “gegoocheld”. Voorts heeft de beoogd beschermingsbewindvoerder verklaard dat de bijdrage uit het Pape Fonds niet ter beschikking zal komen nu dit te weinig is voor de vordering van verweerster. Tot slot heeft de beoogd beschermingsbewindvoerder verklaard dat na uitspreken van het beschermingsbewind de eerste huurbetaling vanaf de beheerrekening (niet eerder dan) in november 2018 zal plaatsvinden.
De advocaat van verzoekster heeft verklaard dat hij geen reden zag om aan de echtheid van het e-mailbericht van SNS te twijfelen. Nadat mr. Martinot - die het door mr. Leigh ingebrachte e-mailbericht van SNS kennelijk ter beoordeling van de authenticiteit aan SNS-bank heeft voorgelegd - een (ander) e-mailbericht van SNS bank van 17 oktober 2018 om 14:58 uur had getoond waarin - samengevat - staat vermeld dat de brief bij SNS bank niet bekend is en dat de juiste afdeling het verder uit zal zoeken, heeft mr. Leigh - na een onderbreking van de zitting - zich ter terechtzitting onttrokken als advocaat van verzoekster. Voor het overige beroept hij zich op het verschoningsrecht.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemachtigde van verweerster zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. Zij heeft aangevoerd dat verzoekster voor de tweede maal in zeer korte tijd een verzoek tot het van toepassing verklaren van artikel 287b Fw heeft ingediend. Verweerster stelt dat de feiten na het eerste verzoek artikel 287b Fw, genoemd in het vonnis van 21 september 2018, onveranderd zijn. In een e-mail van 9 oktober 2018 van de advocaat van verzoekster aan verweerster is gesteld dat er uitzicht is op verbetering van de situatie van verzoekster. Ten eerste zou verzoekster een verzoek tot beschermingsbewind gedaan hebben. Ten tweede verwacht verzoekster bankafschriften te verkrijgen waarmee twee huurbetalingen aangetoond kunnen worden en ten derde stelt verzoekster uitzicht te hebben op een uitkering van het Pape Fonds. Verweerster stelt in haar verweerschrift dat er geen sprake is van (relevante) nieuwe feiten, met uitzondering van de mogelijke uitkering van het Pape Fonds. Verweerster is van mening dat de genoemde feiten reeds naar voren zijn gekomen tijdens het eerste verzoek moratorium en zijn meegewogen in het vonnis van 21 september 2018.
Voor wat betreft het argument dat verzoekster beschermingsbewind heeft aangevraagd, stelt verweerster dat het beschermingsbewind nog niet is toegewezen. Het tweede argument van verzoekster dat ze de beloofde bankafschriften over zal leggen waaruit blijkt dat de maanden juli en augustus 2018 zijn overgemaakt zijn meegewogen in het vonnis van 21 september 2018. Verweerster stelt dat de zij de bedragen niet heeft ontvangen. Verzoekster heeft ter zitting van 14 september 2018 twee overboekingsbewijzen getoond. Verweerster twijfelt aan de echtheid van de overboekingsbewijzen. De lay-out zou er anders uitzien dan de overboekingsbewijzen van de huur voor de maanden maart tot en met mei 2018 die wel zijn ontvangen door verweerster.
Aangezien verzoekster bankiert via een internetbankieren app zou het opvragen van bankafschriften niet nodig zijn, maar kunnen de afschrijvingen eenvoudigweg (aan)getoond worden via diezelfde internetbankieren app op haar telefoon. Dit laat verzoekster na. Verweerster is dan ook van mening dat de huur van juli en augustus 2018 niet is voldaan door verzoekster.
Voorts stelt verweerster dat het derde argument, de uitkering van het Pape Fonds, een onzeker gegeven is. Er zou “mogelijk” op 22 oktober 2018 een uitkering plaatsvinden. Bovendien zou het bedrag van € 2.000,- onvoldoende zijn om de huurachterstand te voldoen. Daarmee stelt verweerster dat ook het feit dat de lopende huur niet wordt betaald, niet is gewijzigd. Hoewel verweerster in haar e-mail van 18 september 2018 liet weten dat zij de huur voor september 2018 op kantoor bij verweerster zou komen voldoen, zodat er niets fout kon gaan bij het overboeken, is zij deze afspraak, net als vele voorafgaande afspraken die met haar zijn gemaakt, niet nagekomen. Inmiddels is de huur voor de maand september 2018 betaald via een overboeking, maar pas op 9 oktober 2018. De huur voor oktober 2018, die vóór 1 oktober 2018 door verweerster ontvangen had moeten zijn, is niet betaald.
Verder wil verweerster benadrukken dat zij nimmer is benaderd door een schuldhulpverlenende instantie die namens verzoekster tot een minnelijke regeling met verweerster heeft willen komen. Verzoekster heeft alle tijd gehad om schuldhulpverlening in gang te zetten maar heeft dit nagelaten. Verweerster ziet het onderhavige moratoriumverzoek van verzoekster, net als haar vorige moratoriumverzoek, slechts al een (zoveelste) poging om ontruiming van haar woning te voorkomen.
Tevens voert verweerster in haar verweerschrift aan dat het niet aannemelijk is dat verzoekster aan de verplichtingen uit de WSNP zal voldoen. Zij heeft namelijk meermaals bewezen dat zij zich niet wil laten helpen, zelfs niet als er gedreigd wordt met een ontruiming. Zij heeft vier kansen gehad om de ontruiming van het gehuurde te voorkomen en al deze kansen heeft zij welbewust niet gegrepen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat verzoekster de verplichtingen uit een schuldsaneringstraject wel zal nakomen.
Bovendien speelt het voldoen van de vaste lasten voorafgaand aan de WSNP ook een rol bij de toelating. Verzoekster heeft geen huur betaald voor de maanden juni, juli en augustus 2018. De huur voor de maand september 2018 is pas op 9 oktober 2018 voldaan en de huur voor de maand oktober 2018 is niet betaald.
Ook als de belangen van verweerster en verzoekster tegen elkaar afgewogen worden, moet het belang van verweerster prevaleren. Verzoekster heeft meerdere kansen gekregen om de ontruiming van haar woning te voorkomen. Ruim tien maanden na het wijzen van het ontruimingsvonnis heeft verzoekster echter niet voldaan aan de voorwaarden die verweerster daarvoor heeft gesteld. Verzoekster is dus akkoord gegaan met voorwaarden waarvan zij al wist dat zij deze niet zou gaan nakomen. Naar mening van verweerster heeft zij dat gedaan om tijd te rekken. Op 29 april 2008 is het vorige WSNP-traject geëindigd met een schone lei, waardoor zij niet eerder dan 10 jaar daarna (29 april 2018) opnieuw voor WSNP in aanmerking zou kunnen komen. Na het wijzen van het vonnis hoefde verzoekster nog maar een half jaar te overbruggen om opnieuw in de WSNP toegelaten te kunnen worden. Verzoekster is naar mening van verweerster niet te goeder trouw geweest ten aanzien het ontstaan van haar schulden. Zij heeft meermaals aangegeven het op een WSNP-traject aan te willen laten komen. Een ander belangrijke reden om het moratoriumverzoek af te wijzen, is het feit dat de lopende huur niet of niet tijdig betaald wordt.
Ten slotte heeft verweerster in haar verweerschrift een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:8261) aangehaald waaruit volgt dat bij een eerder vonnis inzake een moratoriumverzoek, de rechtbank hoge eisen stelt aan een opvolgend verzoek. Nu het huidige verzoek van verzoekster slechts anderhalve week na het vonnis van 21 september 2018 is ingediend en er ook geen sprake is van nieuwe feiten, is verzweerster van mening dat de rechtbank het verzoek dient af te wijzen met veroordeling van verzoekster in de kosten van deze procedure waaronder begrepen het salaris en de verschotten van de advocaat van verweerster.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van verweerster aangevoerd een onderzoek te hebben gepleegd naar de echtheid van het door de advocaat van verzoekster als productie 1 ingediende processtuk, zijnde een e-mail van 17 oktober 2018 te 10.46 uur van SNS bank aan verzoekster. De directeur van SNS bank zou in deze e-mail verklaard hebben dat er diverse betalingen zijn verricht door verzoekster aan verweerster, maar door een storing zouden deze betalingen niet verwerkt zijn door SNS bank. De advocaat van verweerster herkende in voormeld e-mailbericht de stijl van verzoekster en zij heeft hierover contact gehad met SNS bank. SNS bank heeft schriftelijk verklaard dat het stuk bij SNS bank niet bekend is en dat zij het verder uit zullen zoeken. De advocaat van verweerster heeft als bewijsstuk een e-mail van SNS bank ter zitting overgelegd.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 december 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 september 2018 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 oktober 2018 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 december 2018 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. Verzoekster heeft de lopende termijnen niet voldaan, met uitzondering van de huur van september die pas in oktober is voldaan. Daarnaast is gebleken dat verzoekster vervalste processtukken heeft ingediend in een poging om aan te tonen dat zij wel huurbetalingen aan verweerster zou hebben verricht. Ter terechtzitting heeft verzoekster uiteindelijk erkend dat zij de stukken heeft vervalst. Het aangevraagde beschermingsbewind is nog niet ter zitting behandeld noch uitgesproken. Pas na uitspreken van het beschermingsbewind zal een minnelijk traject worden opgestart. Van een stabiele situatie is vooralsnog geen sprake. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen met veroordeling van verzoekster in de kosten van het geding.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- veroordeelt verzoekster in de kosten van dit geding aan de zijde van verweerster begroot op € 904,00;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.