ECLI:NL:RBROT:2018:9424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
C/10/543046 / FA RK 18-406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige. De vrouw, verzoekster, wenste met haar minderjarige kind naar Ede te verhuizen, terwijl de man, verweerder, hiertegen verweer voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgregeling, die pas recentelijk is uitgevoerd, kwetsbaar is en dat de verhuizing de belangen van de minderjarige en de rechten van de man te zeer zou schaden. De vrouw heeft een relatie met een nieuwe partner in Ede en voelt de noodzaak om te verhuizen, maar de rechtbank oordeelt dat de risico's voor de zorgregeling en de communicatie tussen de ouders zwaarder wegen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen en benadrukt dat de huidige zorgregeling moet worden voortgezet en dat partijen zich moeten richten op het verbeteren van hun onderlinge afspraken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/543046 / FA RK 18-406
Beschikking van 22 juni 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[naam verzoekster], de vrouw,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
advocaat mr. D. Abotay te Schiedam,
t e g e n
[naam verweerder], de man,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
advocaat mr. P.A. van Hecke te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 16 januari 2018;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 18 mei 2018;
- de correspondentie, waaronder:
 de F9 formulieren, gedateerd 22 februari 2018 en 26 maart 2018, van de zijde van
de vrouw;
 het F9- formulier, gedateerd 15 maart 2018, van de zijde van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 mei 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Abotay;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Hecke;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 18 januari 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 december 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Ede te verhuizen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De raad heeft geen overwegende bezwaren tegen een verhuizing. De minderjarige heeft er belang bij dat zijn moeder gelukkig is. Dat is zij niet in Rotterdam. De minderjarige kan een verhuizing aan. De man kan desgewenst middels Skype ook door de week contact hebben met de minderjarige.
3.1.4.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.1.5.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.1.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
De vrouw heeft sedert anderhalf jaar een relatie met haar nieuwe partner. Hij woont in Ede en werkt daar als zzp-er. De vrouw stelt dat de relatie met haar partner bestendig is. Zij zijn in januari 2018 gehuwd en op of rond 27 oktober 2018 verwachten zij gezinsuitbreiding.
De vrouw stelt een zeer turbulente periode in Rotterdam achter zich te willen laten en wenst daarom niet meer in Rotterdam te wonen waar de man met zijn familie woont. Bovendien wordt zij in Rotterdam door de Marokkaanse gemeenschap er op aangekeken dat zij gescheiden is, hertrouwd is en thans zwanger is van haar huidige partner.
De partner van de vrouw woont momenteel door de week bij de vrouw en de minderjarige in Rotterdam van waaruit hij dagelijks naar Ede op en neer reist naar zijn werk(plaats). In het weekend verblijven zij - de minderjarige één keer in de veertien dagen - in Ede.
In Ede zal de minderjarige een eigen slaapkamer krijgen waar hij zich op verheugt. In de buurt van de woning in Ede is een school voor de minderjarige.
De vrouw stelt dat de voorgenomen verhuizing niets zal veranderen aan de zorgregeling. Zij is bereid de minderjarige zelf naar de man in Rotterdam te brengen en hem daar weer op te halen. Als zij rond de bevalling daartoe niet in staat zal zijn, zal haar partner dit voor haar doen.
3.1.7.
De man vreest dat door de verhuizing van de minderjarige zijn rol als vader straks min of meer zal zijn uitgespeeld. In het verleden werd hij om de minste reden, bijvoorbeeld als hij vijf minuten te laat bij de vrouw aankwam, op de “strafbank” geplaatst. Hij mocht de minderjarige dan niet zien. Dit is zover gegaan dat hij de minderjarige tot twee keer toe bijna een jaar niet heeft gezien. Eén keer betrof het niet eens een geschil tussen partijen, maar een ruzie tussen zijn moeder en de vrouw. De man stelt dat er nu eindelijk, middels mediation, een redelijk lopende zorgregeling tot stand is gekomen, maar dat het fragiele evenwicht niet mag worden verstoord door een verhuizing.
De vrouw heeft niet weersproken dat zij in het verleden de zorgregeling meerdere malen heeft stopgezet en dat de man in die periodes de minderjarige gedurende langere tijd niet mocht zien.
3.1.8.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel de vrouw de subjectieve noodzaak voelt om naar Ede te verhuizen om haar leven opnieuw in te richten en zij daar mitsdien belang bij heeft, de belangen van de minderjarige en de rechten van de man te zeer worden geschaad indien de vrouw met de minderjarige verhuist. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.9.
Partijen hebben in het verleden door het uitblijven van de zorgregeling jaren geen contact met elkaar gehad. Met hulp van een mediator is daarin verbetering gekomen. Partijen zijn daarbij een zorgregeling overeengekomen waarbij zij hebben afgesproken dat de man de minderjarige vanaf 24 februari 2018 één keer in de veertien dagen bij zich mag hebben, de ene keer op zaterdag van 13:00 uur tot 18:00 uur en de andere keer van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur. Dit betreft een voorlopige zorgregeling die, nadat de rechtbank in de onderhavige zaak een uitspraak heeft gedaan, in mediation nader zal worden besproken en zo mogelijk in een ouderschapsplan zal worden vastgelegd. Ter zitting hebben partijen medegedeeld dat er, of er nu wel of niet een verhuizing komt, een definitieve zorgregeling kan komen waarbij de man de minderjarige één keer in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij zich zal hebben.
De tussen partijen overeengekomen zorgregeling wordt pas sedert enige maanden uitgevoerd. Daarbij is de onderlinge communicatie verbeterd en lijkt het wederzijds vertrouwen te groeien, maar deze situatie is nog slechts pril en kwetsbaar. De voorgenomen verhuizing van de vrouw heeft de verstandhouding tussen partijen ook weer op scherp gezet. Het risico bestaat dat de verstandhouding tussen partijen verder zal verslechteren wanneer de vrouw op dit moment gaat verhuizen waardoor het, mede gelet op het verleden, niet denkbeeldig is dat ook de uitvoering van de zorgregeling in gevaar komt en dat de vrouw haar toezegging, dat zij de minderjarige naar de man zal brengen, niet meer zal nakomen. Als de man de minderjarige alsnog bij de vrouw zou willen ophalen, heeft hij een afstand te overbruggen van bijna 100 kilometer en, gelet op gedrag van de vrouw in het verleden, geen garantie dat hij de minderjarige meekrijgt. Het behoeft geen betoog dat dit niet in het belang van de minderjarige zal zijn en een negatieve invloed zal hebben op zijn ontwikkeling en welbevinden.
3.1.10.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de (financiële) noodzaak voor de vrouw om naar Ede te verhuizen niet is komen vast te staan. De vrouw heeft gesteld dat zij een WW-uitkering ontvangt die binnenkort afloopt. Zij wil geen uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Nog daargelaten de vraag of de vrouw recht heeft op een dergelijke uitkering omdat zij is gehuwd met een verdienende partner, heeft de vrouw ter zitting gesteld dat het voor haar mogelijk is om ook weer in Rotterdam aan werk te komen.
3.1.11.
Alle belangen tegen elkaar afwegend en gelet op de huidige stand van zaken betreffende de zorgregeling, wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing afgewezen. Indien mocht blijken dat de relatie van de vrouw met haar nieuwe partner bestendig is en partijen blijvend goede afspraken kunnen maken over de zorgregeling, is een verhuizing naar Ede op termijn wellicht mogelijk.
3.1.12.
De rechtbank gaat er vanuit dat partijen zich, zoals zij eerder hebben aangegeven, zullen wenden tot de mediator voor de uitbreiding van de huidige zorgregeling.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Lablans en mr. H.J. Wieman-Bart, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op
22 juni 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.