ECLI:NL:RBROT:2018:9417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
ROT 18/5412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening AIO-aanvulling bij niet-duurzaam gescheiden echtgenoot met gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een AIO-aanvulling. Verzoeker, gehuwd met een echtgenote die in Marokko woont, heeft een AIO-aanvulling aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank heeft deze aanvulling toegekend, maar met een herziening over een bepaalde periode. Verzoeker is van mening dat de herziening onterecht is, omdat hij en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker samenwoont met een andere persoon, met wie hij een niet-inwonend kind heeft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding en de toepassing van de kostendelersnorm onderwerp van geschil zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is, maar dat de feiten en omstandigheden nader onderzoek vereisen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de financiële situatie van verzoeker op goede gronden als 'schrijnend' is aangemerkt, maar de toekenning van de AIO-aanvulling correct was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 18/5412
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], verzoeker,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker vanaf 13 oktober 2017 een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) toegekend.
Bij besluit van 22 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat de AIO-aanvulling over de periode van 13 oktober 2017 tot en met 30 november 2017 wordt herzien en verzoeker over deze periode een AIO-aanvulling ontvangt naar de norm voor een alleenstaande (70%).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker is gehuwd met [Persoon 1] (echtgenote). Zij woont in Marokko. Verzoeker en zijn echtgenote leven niet duurzaam gescheiden. Sinds 14 november 2017 woont [Persoon 2] op hetzelfde adres als verzoeker. [Persoon 2] en verzoeker hebben samen een niet-inwonend meerderjarig kind. Verzoeker ontvangt sinds 1 oktober 2017 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) van 52%. Op 14 oktober 2017 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een AIO-aanvulling.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker gehuwd is en dat zijn echtgenote geen recht heeft op algemene bijstand. Daarom heeft verzoeker in beginsel recht op 50% van de gehuwdennorm. Omdat verzoeker op hetzelfde adres woont als [Persoon 2] is de kostendelersnorm van toepassing. Nu eiser en zijn echtgenote beschikken over een inkomen onder de gehuwdennorm, is het aannemelijk dat verzoeker de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan betalen. Daarom is sprake van een schrijnende situatie en wordt aan verzoeker 50% van de gehuwdennorm verstrekt in plaats van 43,33% van de gehuwdennorm gelet op de toepassing van de kostendelersnorm.
3. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van in totaal drie kostendelers waaronder zijn echtgenote in Marokko als niet-rechthebbende partner. Omdat zijn echtgenote in Marokko woont, telt zij niet mee voor de kostendelersnorm. Verzoeker woont samen met [Persoon 2], zodat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Het AOW-pensioen dient te worden aangevuld tot het bedrag van een bijstandsuitkering voor gehuwden. Verzoeker is het daarom niet eens met het toegekende bedrag en evenmin met de ingangsdatum.
4.1.
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
Verweerder heeft ter zitting betwist dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat bij besluit van 17 oktober 2018 aan de echtgenote in Marokko per 1 juli 2018 een AOW-pensioen van € 407,38 per maand is toegekend. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet en overweegt dat in een zaak als deze, waarbij de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding en de toepassing van de kostendelersnorm onderwerp van geschil zijn, het inkomen van de betrokkenen ieder afzonderlijk als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de spoedeisendheid en niet het gezamenlijke inkomen. Verzoeker ontvangt op dit moment minder dan 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zodat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
4.3.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat de ingangsdatum van de toekenning van de AIO-aanvulling van 13 oktober 2017 onjuist is omdat deze per 1 oktober 2017, de datum vanaf wanneer verzoeker een AOW-pensioen ontvangt, had moeten worden toegekend. Verweerder heeft ter zitting aangegeven hier nader onderzoek naar te moeten doen. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden nader onderzoek vergen, zodat er een beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
5. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.
Het vierde lid, aanhef en onder b, van dit artikel bepaalt dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
Artikel 19a, eerste lid, van de Pw bepaalt dat in deze paragraaf onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet de echtgenoot van belanghebbende is of aan de andere in dit artikellid genoemde uitzonderingen voldoet.
In artikel 22 van de Pw zijn de bijstandsnormen voor pensioengerechtigden opgenomen.
Artikel 22a, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, bepaalt dat indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende is:
Hierbij staat:
• A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
• B voor de toepasselijke norm.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de norm voor gehuwden, op wie het eerste lid van toepassing is, gelijk is aan de som van de normen, bedoeld in dat lid, die voor ieder van de rechthebbende echtgenoten afzonderlijk van toepassing is.
Artikel 24, aanhef en onder a, van de Pw bepaalt dat de norm voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft voor de rechthebbende echtgenoot gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
Artikel 47c, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank de algemene bijstand als AIO-aanvulling en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
6. In geschil is of verweerder verzoeker terecht vanaf 1 december 2017 een AIO-aanvulling heeft toegekend ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm.
7. Met ingang van 1 januari 2016 is artikel 24 van de Pw gewijzigd en is artikel 22a, derde lid, aanhef en onder a, van de Pw komen te vervallen. In de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2016 (Kamerstukken II, 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 26 en 27) is over deze wijziging het volgende opgenomen:

Artikel 24 wordt om twee redenen aangepast. Ten eerste om duidelijkheid te scheppen welk artikel van toepassing is als er sprake is van gehuwden waarvan een echtgenoot
niet-rechthebbend is. In de huidige wettekst kan verwarring ontstaan of in die situatie artikel 22a of artikel 24 van toepassing is. Voorgesteld wordt dit nu duidelijker te regelen door de bepaling hierover in artikel 22a te schrappen (huidige derde lid, onderdeel a) en de tekst van artikel 24 aan te passen. Indien het gehuwden betreft waarvan de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is, die niet met één of meer kostendelende medebewoners samenwonen is artikel 24 van toepassing. In het geval dat het gehuwden betreft, waarvan de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is, die wel met één of meer kostendelende medebewoners samenwonen, is artikel 22a van toepassing.
8. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2848, het volgende overwogen:

In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB(nu Pw, toevoeging voorzieningenrechter)
is bepaald, voor zover van belang, dat in deze wet als gehuwd mede wordt aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Onder verwijzing naar wat is overwogen in 4.5 kan appellante, omdat zij ten tijde in geding met appellant is gehuwd, slechts als ongehuwd worden aangemerkt indien zij duurzaam gescheiden leeft van appellant. Indien appellante niet duurzaam gescheiden leeft van appellant, kan zij op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB niet op grond van haar gezamenlijke huishouding met een derde worden aangemerkt als tevens gehuwd met die derde. Het enkele feit dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met een derde betekent niet dat zij reeds daarom duurzaam gescheiden leeft van appellant.”
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat pas nadat is vastgesteld dat verzoeker en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding met [Persoon 2]. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Pw terecht [Persoon 2] als kostendelende medebewoner aangemerkt en de echtgenote op grond van 22a, eerste lid, van de Pw meegeteld bij de berekening van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm. Dat de echtgenote niet in Nederland woont, maakt dit niet anders. Op grond hiervan zou verzoeker recht hebben op een AIO-aanvulling ter hoogte van 43,33% van de gehuwdennorm. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de financiële situatie van verzoeker, gelet op artikel 47c van de Pw en de uitkomst van de berekening, op goede gronden als ‘schrijnend’ aangemerkt en verzoeker vanaf 1 december 2017 een AIO-aanvulling van 50% van de gehuwdennorm toegekend.
10. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 16 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.