ECLI:NL:RBROT:2018:9356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/10/547195 / FA RK 18-2298
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhuizing met minderjarigen in complexe echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2018 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van minderjarigen. De vrouw verzocht om toestemming om met de minderjarigen naar Veenendaal te verhuizen, met als argument dat dit zou bijdragen aan rust en stabiliteit voor haar en de kinderen. De man verzette zich tegen deze verhuizing, omdat hij vreesde het contact met de kinderen te verliezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de problematiek tussen de partijen en de minderjarigen complex is, met een jarenlange strijd en slechte communicatie. De rechtbank oordeelde dat het vergroten van de fysieke afstand tussen de man en de kinderen een contra-indicatie vormt voor de verhuizing, omdat dit het risico op verdere verwijdering zou vergroten. De rechtbank concludeerde dat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende was aangetoond en dat de wens van de vrouw om terug te keren naar haar oude woonplaats niet opwoog tegen de belangen van de minderjarigen. Het verzoek van de vrouw werd afgewezen, evenals de verzoeken van de man met betrekking tot het hoofdverblijf van de minderjarigen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/547195 / FA RK 18-2298
Beschikking van 7 augustus 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[Naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te [geboorteplaats 2] ,
t e g e n
[Naam man], de man,
wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 maart 2018;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen;
  • de brief met bijlagen van de man, gedateerd 16 juli 2018.
1.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
1.3.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 juli 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Castelein;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Baas;
  • [vader minderjarige 1] , de vader van [minderjarige 1] (hierna: [vader minderjarige 1] );
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam- Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [medewerker kinderbescherming] ;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, vertegenwoordigd door
[medewerker jeugdbescherming 1] en [medewerker jeugdbescherming 2] .
1.4.
De behandeling van deze procedure heeft gezamenlijk plaatsgevonden met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen en de echtscheidingsprocedure tussen partijen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2005 te [geboorteplaats 2] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2013 te [geboorteplaats 2] .
2.2.
De moeder en [vader minderjarige 1] zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2003 te [geboorteplaats 1] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] wordt door de vrouw en [vader minderjarige 1] gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.6.
Bij beschikking van 17 juli 2018 van de (meervoudige kamer van de) rechtbank Rotterdam zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west voor de duur van twaalf maanden.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Veenendaal te verhuizen.
3.1.2.
[vader minderjarige 1] voert geen verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.1.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.1.5.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij een sterke behoefte heeft om afstand te creëren richting de man. Zij meent dat dit meer rust zal geven en daarom ook in het belang van de kinderen is. De vrouw wenst terug te keren naar Veenendaal, waar zij haar ouders, broer en zus heeft wonen en daarnaast nog een heel netwerk van vrienden en vriendinnen heeft.
3.1.6.
De man voert verweer en stelt gemotiveerd dat de noodzaak voor de verhuizing naar Veenendaal aan de zijde van de vrouw ontbreekt.
3.1.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat de (hoofd)reden voor de vrouw om te verhuizen is gelegen in het creëren van rust en stabiliteit voor haar en de minderjarigen door de fysieke afstand met de man aanzienlijk te vergroten. Daartegenover staat de angst van de man om het contact met de minderjarigen kwijt te raken als de vrouw met de minderjarigen verhuist naar Veenendaal.
De wens van de vrouw om met de minderjarigen naar Veenendaal te verhuizen is op zichzelf invoelbaar, maar ook de angst van de man valt goed te begrijpen. De problematiek bij partijen en de minderjarigen is namelijk complex te noemen. Er is sprake van een jarenlange strijd, die ook al tijdens de relatie aan de orde was. De communicatie tussen partijen is slecht en er is over en weer weinig vertrouwen. Er zijn grote zorgen over de gevolgen van de strijd voor de kinderen, reden waarom [minderjarige 2] en [minderjarige 3] inmiddels onder toezicht zijn gesteld. Het vergroten van de fysieke afstand wordt onder deze omstandigheden in zijn algemeenheid en ook in deze zaak als een contra-indicatie voor de door de vrouw gewenste verhuizing beschouwd, omdat het risico op (verdere) verwijdering tussen de man en de kinderen hierdoor groter wordt.
Daarbij acht de rechtbank op grond van de stukken en de mondelinge behandeling de door de vrouw gestelde noodzaak voor een verhuizing naar Veenendaal onvoldoende gebleken. Ook de lang gekoesterde wens van de vrouw om, inmiddels na 14 jaar, terug te keren naar haar oude woonplaats in de directe omgeving van haar familie en vrienden is hiervoor onvoldoende. Gelet op het ontbreken van een noodzaak voor de verhuizing en het reëel geacht risico dat een dergelijke verhuizing schadelijk zal zijn voor de band tussen de man en de minderjarigen, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
3.2.
Zelfstandige verzoeken man
3.2.1.
De verzoeken van de man te bepalen dat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek zal verrichten naar het hoofdverblijf van de minderjarigen, en te bepalen dat zij
– in afwachting van het raadsrapport – hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben, worden afgewezen. De man heeft geen belang meer bij deze verzoeken, omdat reeds in de (ter zitting gezamenlijk met deze zaak behandelde) echtscheidingsprocedure tussen partijen bij beschikking van heden wordt beslist over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Veenendaal te verhuizen;
4.2.
wijst af de verzoeken van de man ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.C.A. de Groot en mr. H.J. Wieman-Bart, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op
7 augustus 2018 en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. H.C.A. de Groot.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.