ECLI:NL:RBROT:2018:9310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
C/10/540497 / HA ZA 17-1149
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en bewijsaanbod in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Carisbrooke Shipping (Holland) B.V. en VanBreda Risk & Benefits B.V. Carisbrooke, eiseres, vorderde een schadevergoeding van € 60.000,00 van VanBreda, een assurantietussenpersoon, wegens onjuist advies met betrekking tot een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Carisbrooke stelde dat VanBreda tekort was geschoten in haar zorgplicht door niet te adviseren over een aanvullende verzekering die dekking bood voor aansprakelijkheid van bestuurders voor fouten begaan bij de uitvoering van hun dagelijkse werkzaamheden.

De rechtbank oordeelde dat Carisbrooke niet voldoende had onderbouwd dat VanBreda een beroepsfout had gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het aan Carisbrooke was om haar stellingen te onderbouwen, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat VanBreda niet tekort was geschoten in haar adviserende taak, omdat de opdracht van Carisbrooke niet voldoende specifiek was en er geen bewijs was geleverd dat VanBreda had moeten begrijpen dat er behoefte was aan een andere verzekering.

Uiteindelijk werden de vorderingen van Carisbrooke afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank stelde de kosten aan de zijde van VanBreda vast op € 4.072,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak voor de aansprakelijkheid van assurantietussenpersonen in Nederland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/540497 / HA ZA 17-1149
Vonnis van 7 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARISBROOKE SHIPPING (HOLLAND) B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.C.J. van de Rakt te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANBREDA RISK & BENEFITS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. C. Banis en H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Carisbrooke en VanBreda genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 september 2017, zonder producties,
  • de akte houdende overlegging van producties namens Carisbrooke van 6 december 2017,
  • de conclusie van antwoord, met twee producties,
  • de brief van 21 februari 2018 waarin een comparitie van partijen wordt gelast,
  • de akte houdende overlegging van producties namens Carisbrooke van 17 juli 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Carisbrooke Shipping Limited is een Engelse rederij die zich onder meer bezig houdt met het exploiteren, bevrachten en verhuren van schepen. Carisbrooke is een dochtervennootschap van Carisbrooke Shipping Limited en houdt zich bezig met het oprichten van scheeps- en beleggings commanditaire vennootschappen waarin participanten als stille vennoot kunnen deelnemen. Carisbrooke heeft onder meer vijf commanditaire vennootschappen opgericht voor de aanschaf en exploitatie van de schepen Klazina-C, Heather-C, Mirjam-C, Esther-C en Christine-C (hierna: de CV’s). Beherend vennoten van de CV’s zijn vijf BV’s waarvan Carisbrooke bestuurder en enig aandeelhouder was.
2.2.
VanBreda is een assurantietussenpersoon die zich bezig houdt met het bemiddelen bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten.
2.3.
Op 12 mei 2009 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), bestuurder van Carisbrooke, en de heer [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), werkzaam bij Van Breda. In het besprekingsverslag van dit gesprek, opgesteld door [persoon 2] , staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
Bestuurdersaansprakelijkheid
De aanleiding voor deze verzekering is het feit dat men zich niet goed voelt met de Engelse dekking omdat men heel graag zelf een advocaat (…) wil benoemen in het geval er problemen zijn. (…) Aangegeven dat het eerst belangrijk is om de huidige Engelse polis te beoordelen alvorens er een Nederlandse separate dekking gesloten wordt.(…)
Overige verzekeringen
(…) Een aantal andere verzekeringen lopen via de Rabobank bij Interpolis. (…)’
2.4.
In een e-mail van [persoon 1] aan [persoon 2] van 3 juni 2009 staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
Bijgevoegd treft u aan een kopie van de Directors liability insurance die we als Carisbrooke groep hebben afgesloten. Nu is onze concrete vraag in hoeverre dekt deze polis de standaard Directors liabilities af voor de Nederlandse en Belgische situatie. Ik heb tevens de vragen lijst ingevoegd zoals u mij heeft overhandigd (…)’
2.5.
In het vragenformulier zoals is opgenomen in de e-mail van 3 juni 2009 staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
5 Bedrijfsactiviteiten van de groep: oprichten, deelnemen in, samenwerken met, verlenen van diensten aan en het financieren van andere rechtspersonen.
(…)’
2.6.
Op 26 juni 2009 hebben [persoon 1] en [persoon 2] telefonisch contact. In de door [persoon 2] naar aanleiding van dit gesprek opgestelde telefoonnotitie staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
Naar aanleiding van het vorige bezoek en de toegestuurde polis, aangegeven dat wij de Engelse polis bestudeerd hebben en op grond hiervan niet met zekerheid kunnen zeggen dat Carisbrooke hier in Nederland volledig meeverzekerd is. Dit komt o.a. voort uit het feit dat Engels recht van toepassing is. Op basis van deze informatie geeft de heer [persoon 1] aan dat hij inderdaad een separate polis voor Nederland, maar ook voor België en Noorwegen zou willen. (…) Ook toegelicht dat het aanstellen van een advocaat bij een eventuele procedure de verantwoordelijkheid en de beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar is; deze betaalt immers ook de kosten. (…)’
2.7.
Op 20 juli 2009 heeft Carisbrooke een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering (hierna: de verzekering) bij Chubb Insurance Company of Europe SE (hierna: Chubb) afgesloten.
2.8.
Op 7 mei 2013 is het bestuur van Carisbrooke door de stichting Claimstichting-C (hierna: de Claimstichting) aansprakelijk gesteld voor door de participanten van de CV’s geleden schade wegens onrechtmatig handelen en/of wanpresteren en/of vanwege onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur. Carisbrooke heeft dit bij Chubb gemeld.
2.9.
Chubb heeft voor deze claim polisdekking geweigerd. Carisbrooke is een procedure tegen Chubb gestart die heeft geleid tot het vonnis van 22 oktober 2014 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij de vorderingen van Carisbrooke zijn afgewezen. De rechtbank heeft in dit vonnis – onder meer – het volgende overwogen:
‘Tussen partijen is niet in geschil dat de verzekering dekt tegen bestuurdersaansprakelijkheid en niet tegen beroepsaansprakelijkheid en dat om die reden met artikel 5.8 [van de bij de verzekering horende algemene voorwaarden] is beoogd aansprakelijkheid voor schade als gevolg van fouten van de rechtspersoon bij de uitvoering van overeengekomen diensten van dekking onder de verzekering uit te sluiten.
(…)
De rechtbank (…) is van oordeel dat dus sprake is van ‘professionele dienstverlening’ in de zin van de voorwaarden, te weten; het verrichten van diensten (het beheren van de CV’s) door een rechtspersoon (de beherende vennoten) ten behoeve van derden (de participanten als stille vennoten) gebaseerd op een overeenkomst (de CV-aktes) tegen een honorarium (…). Nu de door de Stichting gemaakte verwijten betrekking hebben op de wijze waarop de beherend vennoten hun beheerstaken ten behoeve van de CV’s hebben verricht, is sprake van een aanspraak in verband met het niet of onjuist uitvoeren van professionele dienstverlening en is de uitsluiting van artikel 5.8 van toepassing (…)’
2.10.
Carisbrooke is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van 22 oktober 2014. In hoger beroep hebben Carisbrooke en Chubb de zaak geschikt.

3.Het geschil

3.1.
Carisbrooke vordert – samengevat – om VanBreda bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 60.000,00, vermeerderd met wettelijke (handels)rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Carisbrooke het volgende ten grondslag. Carisbrooke heeft VanBreda in de hand genomen om haar risico’s in te schatten en zich deugdelijk door een verzekeringsmakelaar te laten adviseren en een verzekering af te laten sluiten. VanBreda wist, althans had moeten weten, wat voor type werkzaamheden Carisbrooke uitvoerde. VanBreda was dan ook bekend, althans had bekend moeten zijn, met het feit dat het voor Carisbrooke van belang was een verzekering te hebben die ook dekking biedt voor de aansprakelijkheid van bestuurders voor fouten begaan bij de uitvoering van hun dagelijkse werkzaamheden als (indirect) bestuurder. Nu VanBreda onjuist heeft geadviseerd is VanBreda aansprakelijk voor de door Carisbrooke geleden schade van € 60.000,00, voortvloeiende uit de claim van Claimstichting-C.
3.3.
De conclusie van VanBreda strekt tot afwijzing van de vorderingen. VanBreda betwist een beroepsfout te hebben gemaakt nu zij enkel de opdracht van Carisbrooke had gekregen tot het adviseren van een standaard bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Verder ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde beroepsfout en de gestelde schade. Ook is de schade op geen enkele wijze onderbouwd. Verder beroept VanBreda zich op eigen schuld aan de zijde van Carisbrooke. Tot slot wordt de gevorderde wettelijke handelsrente betwist.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of VanBreda als assurantietussenpersoon toerekenbaar tekort is geschoten in haar adviserende taak tegenover Carisbrooke en in het bijzonder ten aanzien van de vraag of VanBreda Carisbrooke (ook) een andere verzekering (een beroepsaansprakelijkheidsverzekering) had moeten adviseren. Ingevolge (de hoofdregel van) artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt op Carisbrooke de stelplicht en de bewijslast hieromtrent, omdat zij zich op de rechtsgevolgen van deze stellingen beroept.
4.2.
Als uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of VanBreda toerekenbaar tekort is geschoten geldt, en dat is ook niet in geschil tussen partijen, dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (zie ECLI:NL:HR:2003:AF0122). Of de assurantietussenpersoon hierin tekort geschoten is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het onderhavige geval.
4.3.
Carisbrooke stelt dat zij VanBreda in de hand heeft genomen om haar risico’s in te schatten en daarover advies uit te brengen. VanBreda wist, althans had moeten weten, wat voor type werkzaamheden Carisbrooke uitvoerde en zij had Carisbrooke dan ook moeten adviseren om een andere (en/of aanvullende) polis af te sluiten. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst Carisbrooke naar de e-mail van 3 juni 2009 en het bijgevoegde vragenformulier.
4.4.
VanBreda betwist dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht en voert aan dat zij van Carisbrooke slechts de opdracht heeft gekregen tot het afsluiten van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Carisbrooke wilde slechts van VanBreda vernemen of de standaard bestuurdersaansprakelijkheid voor de Nederlandse bestuurders voldoende was afgedekt onder de Engelse D&O Insurance. Zo nee, dan was de aan VanBreda verstrekte opdracht om ter zake hier in Nederland een separate standaard bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. VanBreda had niet als taak alle risico’s, die Carisbrooke in Nederland mogelijk zou lopen, in te schatten en daarover te adviseren.
4.5.
VanBreda onderbouwt haar verweer met het gespreksverslag van 12 mei 2009, de e-mail van 3 juni 2009 en de telefoonnotitie van 26 juni 2009. Uit deze stukken kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat tussen partijen (in ieder geval) specifiek gesproken is over een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering/‘directors liability insurance’. Dat aan VanBreda een algemene opdracht is verstrekt tot het in kaart brengen van de risico’s van Carisbrooke blijkt niet uit deze stukken. Aldus heeft VanBreda de
stellingen van Carisbrooke gemotiveerd weersproken, zodat het aan Carisbrooke is om haar stellingen nader te onderbouwen. Dit heeft Carisbrooke nagelaten. De door Carisbrooke gestelde opdracht is door haar niet – bijvoorbeeld met stukken – onderbouwd. Carisbrooke stelt dat VanBreda had moeten begrijpen dat het voor Carisbrooke van belang was een verzekering te hebben die ook dekking biedt voor aansprakelijkheid van bestuurders voor fouten begaan bij de uitvoering van hun dagelijkse werkzaamheden als (indirect) bestuurder, maar Carisbrooke heeft niet geconcretiseerd uit welke feiten en omstandigheden VanBreda dit dan zou hebben moeten afleiden. Uit de e-mail van 3 juni 2009 en het bijgevoegde vragenformulier waar Carisbrooke zich ter onderbouwing van haar stellingen op beroept (zie onder r.o. 2.5) kan immers niet worden afgeleid, dat aan VanBreda de opdracht is gegeven de risico’s in te schatten en daarover te adviseren dan wel dat VanBreda de opdracht zo had moeten begrijpen. Ook tijdens de comparitie heeft Carisbrooke niet nader toegelicht op basis van welke omstandigheden of mededelingen VanBreda dit had moeten begrijpen. Daar komt bij dat Carisbrooke in de dagvaarding een (algemeen) bewijsaanbod heeft gedaan, maar dit bewijsaanbod niet heeft geconcretiseerd. Ook ter comparitie is geen concreet bewijsaanbod gedaan. Gelet hierop heeft Carisbrooke niet aan haar stelplicht voldaan. De vorderingen worden afgewezen.
4.6.
Carisbrooke zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VanBreda worden begroot op € 4.072,00 bestaande uit € 1.924,00 aan griffierecht en € 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00) aan salaris advocaat. Tevens zal Carisbrooke worden veroordeeld in de nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Carisbrooke in de proceskosten, aan de zijde van VanBreda tot op heden begroot op € 4.072,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Carisbrooke in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat als Carisbrooke niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018. 3008/2872