ECLI:NL:RBROT:2018:9274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
6823500 CV EXPL 18-13373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familievete en rechtmatigheid vervolgingsbeslissing in het kader van artikel 12 procedure

In deze zaak, die diende voor de kantonrechter te Rotterdam, hebben eisers, bestaande uit zeven personen, de Staat der Nederlanden en verschillende instanties aangeklaagd wegens het niet adequaat optreden tegen geweldsdelicten die hen door een familielid en diens gezinsleden zijn aangedaan. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 200,- per persoon, vermeerderd met wettelijke rente, en stelden dat de gedaagden, die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid, onvoldoende actie hebben ondernomen na meerdere aangiften van geweld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet verantwoordelijk zijn voor de vervolging van strafbare feiten, aangezien dit een monopolie is van het Openbaar Ministerie. De eisers hebben niet de juiste procedure gevolgd, namelijk de artikel 12-procedure, om hun klacht over het niet vervolgen van de dader aan te kaarten. De kantonrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij immateriële schade hebben geleden die rechtvaardigt dat zij een schadevergoeding ontvangen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 16 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 6823500 \ CV EXPL 18-13373
Uitspraak: 16 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6], en
7.
[eiser 7],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers bij exploot van dagvaarding van 26 maart 2018,
gemachtigde: [eiser 7] te [woonplaats] ,
tegen
1.
DE STAAT DER NEDERLANDEN,meer bijzonder
het Ministerie van Veiligheid en Justitie,meer bijzonder
de Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie arrondissementsparket Rotterdam,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN,meer bijzonder
het Ministerie van Veiligheid en Justitie,meer bijzonder
de Korpschef van de Politie Rotterdam-Rijnmond, en
3.
DE STAAT DER NEDERLANDEN,meer bijzonder
het Ministerie van Veiligheid en Justitie,meer bijzonder
de Korpsbeheerder van de Politie Rotterdam-Rijnmond,
gedaagden,
gemachtigde: mr. P.C.E. Bosland te ’s-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure

1. Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met productie.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.Het geschil

2.1
Eisers hebben gevorderd gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan ieder van hen van een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten alsmede de buitengerechtelijke kosten.
2.2
Ter toelichting daarop hebben eisers -samengevat en voor zover thans van belang- aangevoerd dat zij al geruime tijd in onmin leven met de heer [naam] [
een ander dan eiser sub 3, kantonrechter] en diens gezinsleden. Zij hebben sinds 2016 meerdere malen geweldsdelicten jegens eisers dan wel een deel van hen gepleegd. Ondanks de daarop gedane aangiften en het ter zake voorhanden bewijs (beeldmateriaal en getuigen) hebben gedaagden, die, in de ogen van eisers, uit hoofde van hun functie verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van burgers, geen of geen adequate stappen ondernomen om de strafbare feiten een halt toe te roepen en de mogelijke daders op te sporen en voor de rechter te brengen. Op die wijze maken gedaagden zich direct alsook indirect schuldig aan het plegen van nieuwe strafbare feiten en het in stand houden van de geweldsdelicten, die niet alleen het leefmilieu van eisers raken maar ook dat van de buurtbewoners. Na het meest recente geweldsincident jegens eiser sub 4, waarbij de daders zijn herkend door onafhankelijke getuigen, heeft de politie wederom geen actie ondernomen en medegedeeld dat zij niet meer zal afkomen op meldingen die binnen de familie spelen, dat zij het probleem binnen de familie niet kan oplossen en dat zij ook niet kan voorkomen dat daarbij wordt gezocht naar wapens. Hiermee is duidelijk dat gedaagden bewust strafbare feiten binnen deze familie niet als prioriteit zien en dat men binnen de familie strafbare feiten jegens elkaar kan begaan zonder dat ter zake wordt ingegrepen door politie en justitie. Door dit niet, niet adequaat of, in de ogen van eisers, partijdig handelen van gedaagden neemt de ernst van het geweld verder toe en lijden eisers schade, door hen gesteld op € 200,- per persoon aan immateriële schade.
2.3
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat zich -ook voor zover nu van belang- als volgt laat samenvatten.
De jegens gedaagden sub 2 en 3 uitgebrachte dagvaardingen zijn nietig omdat betekening aan de politiechef van de Eenheid Rotterdam (‘de korpschef’) had moeten plaatsvinden aan de ingevolge artikel 26 van de Politiewet rechtspersoonlijkheid bezittende (nationale) politie terwijl ‘de korpsbeheerder’ een niet meer bestaande entiteit is.
Voorts hebben eisers zich ten onrechte tot de civiele rechter gewend met hun klacht dat gedaagden onvoldoende inspanningen hebben verricht in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten waarvan zij aangifte hebben gedaan. Daartoe dienen zij immers de ‘artikel 12-procedure’ te volgen, welke belanghebbenden de mogelijkheid geeft zich bij het gerechtshof te verzetten tegen het niet-vervolgen van strafbare feiten.
Subsidiair is het zo dat eisers hebben nagelaten om, hoewel dat op hun weg had gelegen, de door hen gestelde onrechtmatige daad van gedaagden concreet te maken en te onderbouwen. Bovendien is het door eisers gemaakte verwijt niet juist, nu politie en Openbaar Ministerie wel degelijk optreden, waartoe gedaagden wijzen op de door hen overgelegde berichten uit de media. Van onrechtmatig handelen van gedaagden is dan ook geen sprake.
Voor toewijzing van immateriële schadevergoeding is ook geen plaats, nu eisers niet hebben aangetoond dat sprake is van ‘een aantasting in de persoon’ in de zin van artikel 6:106 BW, waarvoor in het algemeen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vereist.

3.De beoordeling

3.1
Gedaagden hebben er onweersproken -en met recht- op gewezen dat de namens eisers jegens gedaagden sub 2 en 3 uitgebrachte dagvaardingen niet correct zijn omdat betekening aan de politiechef van de Eenheid Rotterdam (‘de korpschef’) had moeten plaatsvinden aan de ingevolge artikel 26 van de Politiewet rechtspersoonlijkheid bezittende (nationale) politie terwijl ‘de korpsbeheerder’ een niet meer bestaande entiteit is.
3.2
Meer inhoudelijk stelt de kantonrechter vast dat eisers gedaagden hier verwijten dat zij, ondanks de gedane aangiften en het voorhanden zijnde bewijs, niet tot vervolging van de door hen geduide heer [naam] en diens gezinsleden zijn overgegaan.
3.3
Dienaangaande wordt vooropgesteld dat, daargelaten dat gedaagden gemotiveerd hebben betwist ter zake ‘te hebben stilgezeten’, het vervolgingsmonopolie berust bij het Openbaar Ministerie. Dat betekent dat het aan haar is om te beslissen om wel of niet tot vervolging over te gaan. De wet voorziet evenwel in een correctief op dit monopolie, en wel door middel van de zogeheten ‘artikel 12-procedure’ (waarmee gedoeld wordt op de in artikel 12 Sv beschreven procedure). Deze procedure biedt een rechtstreeks belanghebbende de mogelijkheid bij het gerechtshof te klagen over de beslissing tot het niet vervolgen van een strafbaar feit, waaronder onder omstandigheden ook het (langdurig) uitblijven van zulk een beslissing kan worden verstaan. Het gerechtshof kan, indien hij daartoe aanleiding ziet, vervolgens bevelen de vervolging in te stellen.
3.4
Gegeven die eisers ten dienste staande procedure, die zij, zo blijkt uit de conclusie van repliek, (nog) niet hebben benut, is het niet aan de kantonrechter thans in deze procedure de juistheid, laat staan de rechtmatigheid, van een beslissing van het Openbaar Ministerie tot het niet-vervolgen dan wel het (langdurig) uitblijven van een beslissing ter zake te toetsen. Overigens lijken eisers dit zelf ook in te zien, daar waar zij bij conclusie van repliek immers hebben aangevoerd dat de dagvaarding ‘
meer als doel [heeft] aandacht te trekken’.
3.5
Daarnaast is het volgende van belang. Artikel 6:106 lid 1 BW geeft een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (zogeheten ‘immateriële schade’), recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Daartoe kan onder meer aanleiding bestaan indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen (lid a) en indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam geschaad is of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (lid b).
3.6
Eisers hebben hier een bedrag van € 200,- ieder aan immateriële schadevergoeding van gedaagden gevorderd. Daarbij hebben zij bij repliek gesteld dat gedaagden door niet althans niet adequaat op te treden en geen vervolging in te stellen tegen diegenen die jegens eisers strafbare feiten hebben gepleegd, zich direct schuldig hebben gemaakt aan de geleden en te lijden schade. Bij die conclusie hebben eisers, ‘om een beeld te schetsen van deze schade’, een aantal foto’s overgelegd.
3.7
Zonder concrete toelichting en behoorlijke onderbouwing, die ten enenmale ontbreken, valt echter niet vast te stellen wie van eisers door welke oorzaak en in welke mate ‘in zijn persoon is aangetast’ in vorenbedoelde zin, en wel zodanig dat een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (van € 200,- per persoon) op zijn plaats is. Ook hierop stuit het door eisers gevorderde (reeds) af.
3.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het door eisers jegens (elk der) gedaagden wordt afgewezen.
3.9
Eisers worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, inclusief de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW).

4.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eisers in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden vastgesteld op € 300,- aan salaris voor hun gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654