ECLI:NL:RBROT:2018:9221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
C/10/552939 / FA RK 18-4811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Portugal in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar Portugal, ingediend door de vrouw. De partijen, die de Portugese nationaliteit bezitten, zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2014. Het huwelijk van partijen is op 30 januari 2017 ontbonden. De vrouw verzoekt om met de minderjarige naar Portugal te verhuizen, terwijl de man hiertegen verweer voert. De rechtbank overweegt dat de minderjarige momenteel gelijkmatig verdeeld is tussen beide ouders en dat een verhuizing naar Portugal het contact met de vader aanzienlijk zou beperken. De vrouw stelt dat het co-ouderschap niet werkt en dat de minderjarige onder druk staat, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verhuizing in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af en stelt voor dat partijen in gesprek gaan over hun opvoedstijlen. Daarnaast is er een verzoek gedaan om de zorgregeling te wijzigen, maar dit wordt aangehouden in afwachting van een mediationtraject. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de proceskosten, aangezien er nog geen eindbeslissing is gegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/552939 / FA RK 18-4811
Beschikking van 21 september 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[naam verzoekster], de vrouw,
wonende te [woonplaats verzoekster] , [adres verzoekster] ,
advocaat mr. W.R. Arema te Rotterdam,
t e g e n
[naam verweerder], de man,
wonende te [woonplaats verweerder] , [adres verweerder] ,
advocaat mr. J.S. Bijsterbosch te ‘s-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 20 juni 2018;
  • het F-formulier met bijlagen van de vrouw, gedateerd 26 juni 2018;
  • het F-formulier met bijlagen van de vrouw, gedateerd 9 augustus 2018;
  • het verweerschrift met bijlagen.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 augustus 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, die ter zitting pleitaantekeningen in het geding heeft gebracht;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 30 januari 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 3 januari 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. [voornaam minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw. Partijen zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen. Deze regeling houdt kort gezegd in dat [voornaam minderjarige] de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijft, waarbij het wisselmoment op zondag is.
2.4.
Partijen hebben de Portugese nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland op de verzoeken ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) te beslissen.
3.2.
Verzoek tot verhuizing
3.2.1.
De vrouw verzoekt primair vervangende toestemming te verlenen om met [voornaam minderjarige] naar Portugal te verhuizen.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a van het BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Ook bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.2.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.2.5.
De rechtbank stelt vast dat partijen sinds hun uiteengaan uitvoering geven aan de overeengekomen co-ouderschapsregeling, die erop neerkomt dat elk van partijen de helft van de zorg- en opvoedingstaken op zich neemt. De vrouw onderbouwt de noodzaak om te verhuizen met de stelling dat het overeengekomen co-ouderschap al langere tijd niet werkt en dat het beter is dat [voornaam minderjarige] bij haar gaat wonen in Portugal, het land waarvan de vrouw de taal spreekt en waar zij familie en een netwerk heeft.
Hoewel de rechtbank de wens van de vrouw om (terug) te verhuizen naar haar geboorteland begrijpt, is met deze wens geen onderbouwing van de noodzaak om naar Portugal te verhuizen gegeven. Dat tussen partijen de afspraak bestaat om naar Portugal te verhuizen zodra [voornaam minderjarige] vier jaar oud werd, is niet gebleken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, hetgeen de vrouw heeft nagelaten. Dat een verhuizing naar Portugal in het belang van [voornaam minderjarige] is, is evenmin komen vast te staan. Op dit moment verdelen partijen de zorg- en opvoedingstaken gelijk en is [voornaam minderjarige] ongeveer even vaak bij haar vader als bij haar moeder. Een verhuizing naar Portugal zou betekenen dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en de man noodgedwongen drastisch zou worden beperkt.
Volgens de vrouw werkt het co-ouderschap niet, omdat de manier van opvoeden tussen partijen heel anders is en [voornaam minderjarige] met druk en stress bij haar terug komt van de week bij de man. De man beaamt dat [voornaam minderjarige] sinds enige tijd veel huilt en ook hij maakt zich daarover zorgen, maar hij betwist dat dit het gevolg is van het co-ouderschap. De rechtbank ziet in het door de vrouw gestelde geen aanknopingspunten dat een verhuizing naar Portugal de oplossing is voor het welbevinden van [voornaam minderjarige] . Niet uitgesloten is dat het gedrag van [voornaam minderjarige] het gevolg is van het verschil in opvoedstijl en leefomgeving/gezinssamen-stelling van partijen. Met de raad acht de rechtbank het in het belang van [voornaam minderjarige] dat partijen met elkaar in gesprek gaan over het verschil in opvoedstijl en leefomgeving/ gezinssamenstelling, zodat tot afspraken kan worden gekomen die ertoe leiden dat [voornaam minderjarige] van die verschillen geen of minder last heeft. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij hun zorgen over het welbevinden van [voornaam minderjarige] wel naar elkaar hebben uitgesproken, maar hierover nog niet echt met elkaar in gesprek zijn gegaan en dat zij daartoe alsnog bereid zijn. Ter zitting zijn partijen overeengekomen met elkaar een mediationtraject in te gaan (ongeacht de beslissing op het verzoek van de vrouw tot verhuizing).
3.2.6.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing afgewezen.
3.3.
Zorgregeling en schoolkeuze
3.3.1.
De vrouw verzoekt subsidiair (indien haar verzoek tot verhuizing wordt afgewezen), om de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te wijzigen in een weekendregeling waarbij [voornaam minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij de man is. Voorts verzoekt de vrouw alsdan vervangende toestemming om [voornaam minderjarige] in te schrijven op een basisschool in Zwijndrecht.
3.3.2.
De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting zijn overeengekomen om met inachtneming van de beslissing op het verhuisverzoek de onderhavige verzoeken in het hiervoor bedoelde mediationtraject te betrekken, om te trachten overeenstemming te bereiken over deze verzoeken.
3.3.4.
De rechtbank zal, in afwachting van het resultaat hiervan, de beslissing op deze verzoeken aanhouden.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt thans ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om met [voornaam minderjarige] naar Portugal te verhuizen;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de overige verzoeken wordt aangehouden tot
1 november 2018 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen om uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze volgens partijen moet worden voort geprocedeerd.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. Fiege en mr. L. Berghuis-Knijff, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S. Jansen op 21 september 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.